Salvador Dali |
Op een zachte lenteavond, zo rond de klok van negen, bewoog de deurklopper van het huis van de heer en mevrouw Stork aan de Nassaukade in Amsterdam. Duidelijk hoorbaar was hoe de antieke vogelkop, die mevrouw Stork de dag ervoor nog had gepoetst, werd opgepakt en daarna twee keer met venijn, zo leek het, tegen de eikenhouten voordeur werd geduwd, alsof iemand een spijker in twee slagen een plank in joeg.
Stork keek zijn vrouw met doffe ogen over zijn bril aan. Hij zat de krant te lezen onder een lamp in de kraakstoel in de achterkamer, zijn favoriete plek. Mevrouw Stork schonk net thee in. De klok hakte de tijd in mootjes. Ze verwachtten geen bezoek.
Mevrouw Stork zette de theepot neer en keek terug naar haar man, verwijtend.
Stork hoorde zijn hart kloppen in zijn hoofd als was hij boven in een kerktoren terwijl de klokken werden geluid, maar hij deed niets.
'Daar zul je ze hebben,' mompelde hij. Uitdrukkingloos, als een oude hond, bleef hij zijn vrouw aanstaren.
'Waarom ben je daar zo zeker van.'
Stork legde de krant op zijn schoot en wreef in zijn ogen. 'Ik had er nooit aan moeten beginnen,' zei hij zacht, tegen niemand in het bijzonder. 'Ik weet niet wat me bezielde. Jij hield me niet tegen.'
'Ik wou dat je eens ophield met dat gemompel!'
Stork schurkte met zijn achterhoofd tegen de muur. De vergulde lijst van een stompzinnig schilderijtje, waar hij zich, nu hij erover nadacht, jaren aan had geërgerd, duwde in zijn nek. 'Je kunt proberen de tuin in te vluchten.'
De vogelkop landde opnieuw op de deur. Twee keer. Zeer luid nu. Luider was onmogelijk.
Mevrouw Stork liep naar haar man om de krant op te pakken die van zijn schoot op de grond was geschoven. Het was de verkeerde krant. Ze schudde haar hoofd. 'Kunnen we niet...' begon ze, schor. De rest van haar voorstel bleef haken in haar keel.
Stork vouwde zijn handen, sloot zijn ogen en telde de tikken.
Mevrouw Stork bekeek de hals van haar man. Hij had zich verwond bij het scheren. Hij had de moeite genomen zijn pak aan te trekken, maar dat deed hij op zondag altijd. Voor wie?
'Hij omhelst me niet,' was haar laatste gedachte. 'Hij vindt het niet nodig om me te omhelzen.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Wat fijn dat jullie er zijn