Meneer en mevrouw Tsjechov |
98. Geen verhaal maar wel waar (III)
97. Helga's ondergrondse
Natuurkundeleraar Brandt ging er op uit in travestie om inlichtingen in te winnen voor het verzet. Zijn natuurkunde kwam hem van pas bij de vervaardiging van een geloofwaardige boezem. Vanavond had hij zich in een koningsblauwe jurk gehesen, zichzelf kettingen omgehangen en een bruine pruik en lippenstift opgedaan, maar er wel voor uitkijkend, dat hij niet buiten de lip stiftte, want dat zou verdacht zijn. Slordig gestifte lippen wezen op onervarenheid, slechte vermomming of dronkenschap – signalen die Brandt niet wilde afgeven. Zulke fouten konden levensgevaarlijk zijn.
Hij had ook nog een handtasje omgedaan met een aardappelschilmesje erin, voor de zekerheid.
Helga vond hij dat hij vanavond moest heten. Hoge hakken had Helga niet aangedaan, want daar kon ze niet op lopen, in plaats daarvan balletschoentjes in grote maat. Te voet zou ze naar het broeinest gaan voor SS'ers en Gestapo's om zich daar als meisje van plezier aan te bieden. Een meisje van plezier met extra mogelijkheden, was het idee.
Helga had zich voorgenomen om zo snel mogelijk handtastelijk te worden. Als haar slachtoffer uit was op een verzetje, zou die dat onmiddellijk laten blijken. Ze was ervan overtuigd dat mannen die zich inlieten met een travestiet minder remmingen kenden, dat ze ook loslippig werden, geneigd om wat over hun werk los te laten, tussen de bedrijven door.
Met een droge keel van de spanning doorkruiste ze het park in de richting van het broeinest. Het was al laat, maar het zou nog zeker twee uur open zijn. Het was een koele zomeravond. Daarom had ze een cape omgeslagen. Ze zag er goed uit, in deze gedaante zou het haar geen moeite kosten om binnen te komen. En inderdaad, toen ze aankwam bij de ondergrondse sociëteit werd ze onmiddellijk door de portier verwelkomd alsof ze een vaste klant was.
'Gutenabend,' zei de portier, 'sie sind allein?'
Helga knikte en glimlachte.
'Wunderbar.'
De portier knipoogde en liet haar binnen.
Het was druk en rokerig. Geen muziek. Het geroezemoes was oorverdovend. Als je je oren niet spitste hoorde je niet dat er Duits werd gesproken. De tafels stonden vol met halve liter glazen bier.
'Waarom deed je zo lang over?' vroeg een gedistingeerde oudere man zonder uniform in het Duits, die meteen op haar was komen aflopen, haar cape aannam en die over zijn arm hing. Hij zag er niet uit als een nazi, eerder als een Engelsman. Hij had kort grijs haar, een gouden brilletje en een sardonische glimlach rond de mond. Hij deed Helga denken aan de rector van het gymnasium waar Brandt doceerde.
Terwijl Helga de man recht in zijn ogen aankeek, bracht ze haar ene hand naar zijn kruis, oefende lichte druk uit op wat ze daar voelde, terwijl ze met het topje van de wijsvinger van de andere hand over haar vochtige, gestifte onderlip ging.
Meer was niet nodig.
'Zullen we een stukje wandelen?' zei de Duitser. 'Ik heb het hier wel een beetje gezien.'
Helga hoorde aan zijn ademhaling dat hij opgewonden was.
Helga knikte, langzaam. Dat was cruciaal: ook al werden mannen nog zo ongeduldig, zij moest haar kalmte bewaren.
Een paar minuten later stonden ze buiten in het park. De portier leek niet verbaasd dat ze nu alweer vertrok, en niet in haar eentje.
Maar Helga was er nog niet, integendeel: ze had een willige nazi, maar nu moest ze hem nog aan het praten krijgen. Ze moest weer gas terugnemen, anders dacht hij nog maar aan een ding.
'Ken je nog een mop, ik heb zin om te lachen,' zei ze. Ze was verbaasd over zichzelf, hoe goed ze dit speelde. Humor was een beproefde manier om de intimiteit vast te houden, maar de lust te laten verdampen.
De Duitser kwam na veel vijven en zessen met een matige grap. Daarna zei hij dat hij pipi moest machen, en verdween in de bosjes. Hij kwam niet meer terug.
96. xXx
Wonen op Mars, overwoog xXx, was allemaal leuk en aardig, maar hij had nog steeds tinnitus. Nog altijd had hij sterk de indruk dat de keuzes die hij maakte bij de proteïne-shakes die hij nam voor ontbijt, lunch en avondeten, volstrekt arbitrair waren. Koffie. Framboos. Kip. Hij was eenzaam, maar hij was dat altijd geweest, hij zou zich zelfs op een andere planeet geen leven kunnen voorstellen dat niet door wat hij noemde die humane grondhouding gekenmerkt werd.
Dat had niets van doen met zijn naam. Iedereen onder de twintig had tegenwoordig zelfgekozen codenamen. Het hele voornaam achternaam gedoe met vergezochte betekenissen waarmee ouders zich van elkaar probeerden te onderscheiden (of juist niet) was al lang geleden afgeschaft. Namen veranderden ook voortdurend, net zoals kamers en straten; ze waren fluïde, dat was een van de weinige leuke dingen zelfs aan het contemporaine leven op de rode planeet.
Naar gangbare Martiaanse maatstaven was xXx beslist niet onknap, maar ook niet onlelijk. Enfin, medium, zoals de meesten, en dat had ook wel iets veiligs. Eigenaardigheden als zijn linkeroorschelp, die tegen zijn kale schedel aangegroeid was, en de rare tic die hij had om steeds voordat hij iets ging zeggen met zijn tongpunt zijn boventanden aan te raken, had hij ongecorrigeerd gelaten.
Overigens sprak hij nog maar nauwelijks. Eigenlijk alleen 'au' als hij zijn teen stootte (zulke dingen gebeurden nog maar niet vaak), en 'oe' als hij klaarkwam (idem).
Nee, zijn eenzaamheid was fundamenteler, die had te maken met het besef dat contact ook en juist in tijden van virtuele relaties, die traditionele relaties thans vrijwel geheel hadden vervangen, een pipe dream bleef.
xXx had het geprobeerd, daar lag het niet aan, met alle mogelijke entiteiten, hij was behoorlijk open minded geweest over de soorten relaties die hij was aangegaan, maar steeds had hij het gevoel gehad dat het ware leven elders was, dat de meeste emoties en gedragingen geveinsd waren, ook die van hemzelf, en dat zijn leven op Mars niet zozeer zinloos was, als wel volstrekt voorspelbaar. Het was steeds moeilijker gebleken in tijden van total information awareness en instant afstand overbrugging enig reliëf aan te brengen in de dag, verrast te worden, iets authentieks te beleven, ergens, met iemand, al was het maar voor even. (Een paar goede seconden konden een dag redden, maar vind ze maar eens.)
Bevrijding zocht hij vooralsnog in werk. xXx gaf leiding aan de ontwikkeling van Kreateur, de eerste kunstenaar-robot, binnenkort zou het eerste prototype worden gelanceerd, maar er waren zorgen. Niet over de technische details, of het algoritme, daar was grondig over nagedacht, de ingenieur-bots werkten uiterst precies, veel preciezer dan een mens, maar xXx werd geplaagd door de angst dat dezelfde ingenieurs hem een streek leverden. Dat ze vlak voor de lancering de boel zouden opblazen, of dat ze hem systematisch hadden misleid over de voortgang.
Misschien was hij paranoïde. Paranoïa was goed, het hield je scherp, maar het was ook erg vermoeiend.
Gezichtsverlies, aantasting van het ego, afwijzing: je zou denken dat op Mars anno 2170, voorbij de pioniersjaren in zekere zin, zulke sociale ongemakkelijkheden vlotjes konden worden gladgestreken met behulp van frontale kwab-therapie, maar niets was minder waar.
xXx betrapte zich erop dat hij zich de laatste tijd steeds minder verheugde op zijn op handen zijnde onsterfelijkheid.
Het alarm dat om hem heen afging, in diverse toonsoorten, maakte hij onklaar.
Nu zou alleen nog een kleine elite op aarde afweten van xXx' status, maar het was altijd weer spannend of ze het nodig vonden om in te grijpen.
95. Het fantastische diner
Cy Twombly: Blooming |
94. Max krijgt een spuitje
Jay Schmetz |
93. Vuilnisroman
92. Geen verhaal maar wel waar (II)
91. Het magere meisje achter de balie van de etenszaak
Het magere meisje achter de balie van de etenszaak had een grote mond met volle lippen en ze lachte veel, dus haar magerte zei niets over haar.
Of toch?
Als iemand zo mager is en ze werkt bij een etenszaak, vraag je je af of er iets mis is met het eten maar er was niets mis met het eten, alleen zou zij het deel ervan met vlees nooit eten, omdat ze vegetariër is, zei ze.
Al mijn hele leven, voegde ze eraan toe.
Ik ken niemand die al zijn hele leven vegetariër is. Anne is vegetariër sinds haar achtste.
(Later zei Anne, toen ik haar dit 'verhaal' – sorry – vertelde: dan waren haar ouders ook vegetariër. Dat ik daar zelf niet op was gekomen.)
Ik ken geen obese vegetariërs. Ik weet niet of er een verband is. Misschien zijn vegetariërs meer gespitst op wat ze eten, kunnen ze zich van nature beter beheersen en verklaart dat waarom ze minder neiging hebben tot obesitas.
Ondertussen keek ik hoe het magere meisje, gekleed in een zomers jurkje, – ik kon haar ribben tellen –, mijn bestellingen klaarmaakte. Bij gebrek aan obers bekijken in restaurants is dit een goede tweede. Toen ze me wat liet proeven kon ik haar vingers bestuderen: geen magere vingers. Integendeel, goed gevulde, sterke vingers. (Nauwelijks nagels. Lijkt me ook onhandig in een etenszaak.)
Ik vertelde, ik was in een praatzieke bui, dat Anne wel vis eet. Niet hele vissen, alleen in de vorm van sushi.
Het magere meisje lachte. Zelf at ze 'natuurlijk' geen vis, hoewel ze goed begreep dat sushi heel lekker kon zijn.
'Ze is dus eigenlijk een pescetariër,' zei ik, ietwat verontschuldigend (als ik al iets ben dan opportunariër).
Het magere meisje, zo bleek, maakte een uitzondering, namelijk voor ei, mits verwerkt (niet herkenbaar). Een begrijpelijke uitzondering, die Anne ook maakt, anders valt er veel af in de patisserie-sfeer en dat zou jammer zijn.
Jezelf dingen ontzeggen is sowieso jammer, maar het getuigt wel van karakter. Het magere meisje had trouwens ook een glutenallergie, wat weer niets met karakter van doen heeft. (Misschien is dat hele karaktergedoe wel onzin.)
Hou je van pannenkoeken, vroeg ik, voordat ik de zaak verliet.
Ja heerlijk! zei ze. Gisteren heb ik er nog twee gegeten. Met glutenvrij deeg en havermelk. O, o, o, wat zijn pannenkoeken lekker!
Inderdaad.
Ik was nog een beetje meer van haar gaan houden.
Vraag: heb ik haar met een white middle aged male gaze beschreven?
90. De liquidatie
89. De vreemde man
88. Amandine
87. Big fucking deal
86. Life is fragile, when to panic? (slot)
Daar lag hij, Frederik Dumoulin, naast Paradiso, in dezelfde slaapzak als die waarin ik Lukas Einthoven had aangetroffen, vlak voor de Korte Winter. Het was ons niet te doen om de narratieve rijm van dit kop-staartverhaal, deze circulaire vertelling, maar we gaven hierbij gehoor aan de laatste wens van mijn geliefde.
Wat te doen als iemand graag dood wil? Snel handelen. Anders wil hij misschien weer leven.
Ik was er overigens niet bij.
Lukas deed de begeleiding. Die was uiterst summier. Frederik wilde geen poespas. Die exacte woorden, en hij was een woordenman, gebruikte hij. Geen poespas. Crematie. Geen toespraken, geen vergoelijkingen, geen humoristische of juist tranentrekkende biografische schetsen, geen vrienden of familie; het kwam goed uit dat hij gebrouilleerd was met zijn familie en geen vrienden had. Hij had wel vijanden, maar die zouden het uit de krant halen. Die zouden de obligate advertenties van de universiteit, de faculteit en de vakgroep emotieloos onder ogen krijgen.
Wij hadden ook een overlijdensadvertentie gecomponeerd.
Frederik Dumoulin, geesteswetenschapper
1957 - 2021
Dat was alles. 'De kakkerlak kan zijn rechten niet doen gelden in de bek van de vogel.' Dit citaat wilde hij er graag boven, maar dat heb ik tegengehouden. Hoe mooi ik dit Surinaamse gezegde ook vind, die had hij trouwens van mij, zoiets plaats je niet boven een rouwadvertentie.
'Is er dan werkelijk niets, lieverd, dat jij in je lange loopbaan als hoogleraar hebt gehoord, gelezen of zelf geschreven, dat je wilt meegeven aan de mensheid, over je graf heen?' had ik hem gevraagd op de avond voordat Lukas en hij naar Paradiso zouden gaan om hun ding te doen.
We zaten weer aan de cognac, de cognac ging er in grote hoeveelheden doorheen de laatste dagen van zijn leven.
Ja, hij wist wel wat, hij kon wel wat tevoorschijn toveren, hij had een hele verzameling literaire citaten, Bijbelse spreuken, filosofische adagia paraat, de ene nog toepasselijker dan de ander, en toch voelde het nep, ook en juist voor een beroepsintellectueel. 'Ik moet niet zo moeilijk doen en gewoon in die slaapzak gaan liggen en wachten tot ik dood ben,' zei hij. 'That's all there's to it.'
'Ben je dan niet bang?'
Woest en jongensachtig voor zijn doen schudde hij zijn hoofd. Dat gebaar ontroerde me, het deed me terugdenken aan onze begintijd, toen hij mij, een net gescheiden zwarte moeder, een wandelend cliché, met mijn baby, in Artis aansprak. Dat was leuk, dat was mooi, daar was iets unieks uit voortgekomen dat jaren naar beider tevredenheid had geduurd. Hij had me veel geleerd, uit boeken vooral. Ik had hem verteld over het leven dat je diende te leven, niet van een afstandje aanschouwen, dat er lijden was dat zich niet in woorden liet uitdrukken.
Hij had het voor kennisgeving aangenomen en was weer verder gegaan met lezen.
Met Lester was het nooit iets geworden. Hij was ongelooflijk gefrustreerd, Frederik, hij werd verteerd door een hogere frustratie zoals misschien alleen een – spierwitte – hoogleraar die kon voelen.
'Nee, ik ben niet bang, El. Ik verheug me.' Hij kon het zelf ook niet geloven dat hij dat zojuist gezegd had. Hoe kon een mens zich verheugen op zijn eigen einde, zeker als dat einde zich zoals in zijn geval zo tergend langzaam zou voltrekken?
Waarom moest het zo? Dat wist hij ook niet, maar het moest.
Lukas ging elke dag kijken. Elke dag gaf hij de stervende water. Na tien dagen was het gebeurd, de stervende dronk niets meer omdat hij was gestorven.
'Wat waren zijn laatste woorden?'
'Truste.'
De politie deed er nog vrij lang over om hem te vinden. Enige connectie met het eerdere signalement aan wijkagent Hans, dat wij, dat Frederik nota bene had gegeven van de buitenslaper in de vrieskou, werd niet gelegd. De informatiesystemen van de hoofdstedelijke politie waren nog niet je dat.
Hij was alleen maar dankbaar, Frederik, hij was iedereen dankbaar, koesterde geen wrok of wat dan ook, en wenste mij en Lukas en Lester een goed resterend leven toe, met de materiële weelde die zijn hooglerareninkomen en -pensioen ons nog verschafte.
De nacht, de laatste nacht, nadat Lukas was teruggekomen met de mededeling dat Frederik niet meer ademde, werd ik om drie uur schreeuwend wakker. Het was lang geleden dat ik een nachtmerrie had gehad. Ik droomde dat mijn man in de dichtgeritste, zwarte slaapzak aan de wandel was gegaan en dat hij puur op zijn gevoel naar de Sarphatistraat was gelopen, als een levensgroot beerdiertje, en dat hij bij ons in de slaapkamer binnen was gekomen en dat hij zich bovenop ons had gestort.
85. Life is fragile, when to panic? (X)
84. Life is fragile, when to panic? (IX)
Hendrick Avercamp, IJsvermaak bij een stad |
Het schaatsen was een succes, al hadden we geen schaatsen. Frederik kan het woord schaatsen niet eens uitspreken, die is daar veel te geleerd voor. Alle schaatswinkels waren leeg en voor last minute marktplaats-deals waren we te laat. 'Dan schaatsen we op onze schoenen,' zei Lukas opgewekt. Zijn opgewektheid sprak me aan. Frederik was zelden opgewekt, eigenlijk alleen als hij iemand anders ten onder zag gaan.
We gingen Lester van het station halen. De treinen reden weer. Hij kwam op me afrennen. Ik omhelsde hem als een liefje dat een soldaat verwelkomt die terug is gekeerd uit de oorlog.
'Lester, dit is Lukas, een oude vriend, nou ja, kennis... Lukas, dit is Lester, mijn zoon.'
Ze begroetten elkaar overdreven vormelijk. Lukas keek verlegen. Ik dacht wel dat dat was gemeend. Lester keek verwachtingsvol, ook al waren er geen schaatsen.
'Sorry,' zei ik. 'Ik heb alles geprobeerd, toch?'
Lukas knikte. 'Om te schaatsen heb je geen schaatsen nodig.'
En verdomd, in het Oosterpark stapten ze op het ijs (ik bleef aan wal want ik haat ijs; het enige ijs dat ik ken is schaafijs met siroop) en daar gingen ze. Zeker, niet zo hard, maar toch, de rit was er niet minder om. Lukas ging voor. Voorovergebogen, de handen op de rug, ging hij links, rechts, links, rechts, de ijsvloer over. In zijn kielzog mijn kleine jongen. Eerst nog jaloers naar andere kinderen kijkend die wel een stuk ijzer hadden ondergebonden, maar daarna steeds trotser op de meer poëtische manier van schaatsen die Lukas Einthoven had bedacht.
Gelukkig had hij nog meer in petto. Hij had ergens een touw vandaan gehaald en een stuk karton. Hij verzocht Lester op het karton plaats te nemen en het ene eind van het touw vast te houden. Lukas sleepte hem voort over het ijs, maar dat niet alleen, op het grote meertje begon hij de jongen rap in de rondte te draaien, steeds harder, Lester vloog voorbij, hij kreeg tranen in zijn ogen, en toen Lukas stopte, keek hij pas echt trots in het rond – of iedereen hem wel gezien had, in zijn ijsdraaimolen, en dat was het geval. Er had zich een hele meute verzameld. Kinderen en volwassenen. Ze wilden ook.
Bij de uitgang van het park luisterden we nog even naar een zingende contrabassist in de sneeuw, zoiets zie je niet vaak, en zeker niet in Almelo. Toen ik Lester een euro gaf om in zijn hoed te gooien, voelde ik een kus van Lukas op mijn hoofd. Ik deed of ik het niet merkte. Ik wou niet dat Lester het zag. Met de uber brachten we hem terug naar het station. Bekaf kwamen Lukas en ik thuis.
'En, hoe was het?' was Frederik nog wel zo beleefd om te informeren. Hij was bezig de haard op te stoken, een mooi karweitje voor hem.
'Vreselijk,' zei ik. 'Valentijnsdag in het park, windstil, de zon scheen af en toe tussen de wolken door, iedereen gleed in gelukzalige staat over het ijs, later was er nog een zingende contrabassist, dus ja, voor jou was er niets aan.'
'Mooi. Prima. Prachtig. Helemaal zoals ik me had voorgesteld.' Hij krabde over zijn buik en schonk zichzelf een glas wijn in. 'Jullie tortelduifjes ook toe aan een glaasje?'
Lukas plofte op de bedbank, dezelfde bank waar hij had geslapen, samen met Pous nota bene, met dat dier had hij opmerkelijk gauw contact gemaakt, net zoals met mij. Midden in de nacht, maar wat is midden in de nacht, was ik hem nog gaan bespieden. Toen ik hem zag liggen, als een pasgeboren baby, met Pous aan zijn zij, dacht ik: je mag me wel dankbaar zijn rotzak, dat ik je heb gered.
83. Life is fragile, when to panic? (VIII)
Lukas had zich tegoed gedaan aan de uitgebreide Indiase maaltijd. Hij had zich volgevroten, hij was aan het bunkeren geweest, het was een schouwspel om die man aan het eten te zien. Het naan-brood verscheurde hij tussen zijn tanden, de dal goot hij naar binnen en de biryani bleef hij maar opscheppen. Dat je dacht: als hij zo doorgaat, ontploft hij niet ongelijk Mr. Creosote in The Meaning of Life.
Er werd weinig gesproken, althans niet door Lukas. Als hij niet at, dronk hij zijn dirty mango lassi, onderwijl mij aankijkend, als om goedkeuring te vragen.
Zijn mond was continu bezig, maar niet met praten.
Frederik was zoals gebruikelijk weer vrij aan het associëren over welk onderwerp dan ook dat toevallig voorbijtrok aan zijn geestesoog.
Ik was het eerste klaar met eten. Hoewel ik me niet vol had gestouwd, voelde het alsof mijn maag als een ballon was opgeblazen en ieder moment kon knappen. Pous sprong bij me op schoot en spinde; dat deed ze niet zo vaak, zou het, dat ze zich op haar gemak voelde bij onze zelfverklaarde levenseindebegeleider?
Ik pakte mijn telefoon en verstuurde een bericht aan Lester, of hij morgen wilde komen, dan kon hij Lukas ontmoeten, een oud studiegenootje van me. Misschien kunnen jullie samen gaan schaatsen of zo.
Leuk, antwoordde Lester, met vijf uitroeptekens.
Tien over half negen in de avond was het inmiddels.
Alsof Frederik mijn gedachten kon lezen, zei hij: 'En meneer Lukas, waar had u gedacht de nacht door te brengen? Toch niet naast Paradiso? Het gaat vijftien graden vriezen. Dat willen wij niet op ons geweten hebben.'
Awkward stilte. Lukas antwoordde niet, maar beet in een stuk papadum, en daarna nog eens. We luisterden naar het gekraak van de papadum die door Lukas' kaken werd vermalen.
Frederik legde zijn bestek naast elkaar, ten teken dat hij wilde dat iemand, ik dus, zijn bord afruimde, alsof hij niet thuis, maar in zijn favoriete Indiase restaurant at, leegde daarna zijn biertje en haalde zijn eigen telefoon tevoorschijn uit de zak van zijn eeuwige tweedjasje. 'Ik bedoel, eh, avondkloktechnisch. Als je nog naar een hotel op zoek bent... het Amstel is hier schuin tegenover, ik zal eens kijken wat een kamer doet heden ten dage.'
Dat deed Frederik wel vaker, de kamerprijs in het Amstel checken. Hij had een theorie hoe de going rate een indicator was voor de gezondheid van de stad, het vertrouwen in de economie, een graadmeter voor de crisis, enzovoorts. Als de prijs voor een overnachting in de eenvoudigste kamer van het Amstel onder de tweehonderdvijftig euro zakte, dan waren de rapen gaar. Dan werd het oorlog. Daar was deze hoogleraar heilig van overtuigd.
'Heb je driehonderdvijfenzestig euro? Dan kun je vanavond pijnloos inchecken... wat heb je liever, uitzicht op de rivier of uitzicht over de stad? Let wel, op de Amstel vaart niemand en in de stad is niets te doen.'
Lukas pakte een nieuwe papadum van de stapel, doopte hem in een van de sauzen en stak hem soeverein in zijn mond.
'Hè Frederik,' zei ik, 'doe eens niet zo flauw.' Ik duwde Pous van mijn schoot af en stond op om de tafel af te ruimen en thee te zetten.
'Ik doe niet flauw. Ik geef jouw diplomatenvriendje wat opties.' Hij wendde zich opnieuw tot Lukas. Over zijn bril heenkijkend las hij van zijn schermpje: 'Hotel Flipper kost je vierentwintig euro en zevenenvijftig cent. Dat is de goedkoopste kamer in Amsterdam. Geen schoenpoetsservice, zoals in het Amstel, maar wel overlast van dronken of gedrogeerde gasten... Die zevenenvijftig cent ontroert me...' Hij borg zijn telefoon weer op. 'Die prijs is trouwens exclusief drie euro toeristenbelasting, maar die willen wij wel voor je ophoesten.'
82. Life is fragile, when to panic? (VII)
Huishoudelijke mededeling van de aangenamere soort: het is gelukt!
Frans Lebret, Grazend schaap |
Jawel, lieve lezers, vegers, staarders en plakkers, de eerste donatie van een mij volstrekt onbekende is een feit.
Ik geef toe, het is nog te vroeg om van een paradigmawisseling te spreken, maar er gebeurt iets. Iemand, ergens, heeft de bedoeling van mijn bedelarij begrepen.
Joechei!
Ik ga de naam van de donateur niet noemen, niet omdat die donateur daar om heeft gevraagd, maar om de spanning er een beetje in te houden.
Maar geloof me, ik ken deze persoon niet, en ik denk u ook niet.
Onmiddellijk heb ik, via de onvolprezen Bunq bank, 0,01 teruggestort aan deze donateur, bij wijze van bedankje.
Gelukkig bleef er toen per saldo nog iets aan mijn kant over.
PS: Geachte nobele donateur, als u een getikt boekje wilt ontvangen – u hebt er recht op – met de titel Lang leve de crisis, graag even een bezorgadres mailen aan viktor apestaartje viktorfrolke.com. De postbode kan veel, maar iemands adres raden blijft lastig.
81. Life is fragile, when to panic? (VI)
80. Life is fragile, when to panic? (V)
79. Life is fragile, when to panic? (IV)
Marcel Duchamp, Schakers |
'En,' vroeg Frederik toen ik thuis kwam. Hij lag te lezen op de bedbank, zoals wel vaker. Ik lag ook vaak op de bedbank buiten bedtijden, maar als hij het deed irriteerde het me.
'Wat en,' zei ik, geprikkeld. Ik liep meteen door naar de keuken om het restje thee uit de thermoskan weg te gooien, de paaseitjes had ik zelf opgegeten. Ik zag dat Frederik nog geen aanstalten had gemaakt om eten te maken. Dat zou dan wel weer sushi worden. Maar goed, Lester hield ervan. Hij at vanavond bij ons, zat waarschijnlijk op zijn kamer te gamen, zijn enorme ski-jack hing aan de kapstok.
'Is ie kapotgevroren, die Paradiso-zwerver van je, of ligt ie lekker op de Jan van Galenstraat te chillen?' Het woord chillen kon Frederik niet uitspreken zonder spot, sowieso was het moeilijk voor hem om ernstig te zijn over ernstige zaken, zoals die betreffende leven en dood.
'Hij maakt het uitstekend. Morgen ga ik met hem schaken op het Max Euweplein.'
'Schaken?' Frederik kwam omhoog uit de bedbank en fatsoeneerde zijn kleren. 'Sinds wanneer kun jij schaken?'
'Dat je mij nooit hebt uitgedaagd wil niet zeggen dat ik jou niet van het bord zou kunnen vegen.'
'Hij wil je dus schaken,' mompelde Frederik geamuseerd. 'Dat wordt nog wat.' En: 'Schaken. O ja. Tuurlijk. The Queen's Gambit en zo.' Nog weer iets later, terwijl hij een glas wijn inschonk voor zichzelf: 'Eline Roebers, Jorden van Foreerst. Ik snap het. Hij leest nog kranten, die dakloze van je. Dat siert hem. Maar daar heeft hij natuurlijk ook alle tijd voor.'
Op weg naar huis vroeg ik me af hoeveel details van mijn bezoek aan de buitenslaper ik zou delen met Frederik, maar na deze opmerkingen besloot ik er helemaal het zwijgen toe te doen. Hij was mijn verhaal niet waard. Het was nog niet zo'n dramatisch verhaal, dat geef ik toe, maar toch: een verhaal.
De dakloze diplomaat. Dat klonk best goed, misschien iets te veel alliteraties, ook al was het niet helemaal waar. Toen ik het intranet van BZ afzocht op zijn naam, kon ik niets vinden. Ik vermoedde dat hij nooit was uitgezonden. Hij had nooit in dat afgrijselijke gebouw in Den Haag papier hoeven schuiven. Nooit volstrekt zinloze discussies over kwesties die ons niets aangingen hoeven bijwonen. Hij was opgehouden diplomaat te zijn voordat hij het was geworden, de beste diplomaat denkbaar.
Google, FB noch Twitter of welke 'social' dan ook kon me iets vertellen over het privéleven van Lukas. Het enige wat ik uit hem had gekregen was dat hij veel gereisd had.
Maar hebben we niet allemaal veel gereisd in ons leven – sommigen van ons, zoals Frederik, zonder zelfs maar van het pluche af te komen?
'Vannacht gaat het flink vriezen,' wist Lester aan tafel, zijn mond vol met sushi. 'Zo'n koudegolf hebben we al lang niet meer gehad.'
'Het weerbericht is voor de boeren,' sneerde Frederik die zelf inderdaad het tegenovergestelde was van een boer, hij behoorde tot de bevoorrechte chattering class, die nauwelijks verplichtingen had of de deur uit hoefde, zich nooit in het zweet hoefde te werken en toch een heel aardig maandinkomen opstreek.
Wat er boven zijn overlijdensadvertentie moest komen te staan, was nog niet helemaal duidelijk.
Ik had graag gewild dat het anders was, maar Frederiks inkomen maakte voor een groot deel mijn levensstijl mogelijk. Het was alweer drie jaar geleden dat ik terugkeerde uit Amman, mijn laatste post, en ik wist niet of ik ooit nog ergens heen mocht. Het hele circus van buitenlandse vertegenwoordigingen werd langzaam maar zeker afgebroken, tot er niets meer van over was.
In bed liggende naast een in diepe slaap verkerende, zuchtende en steunende Frederik, probeerde ik, niet ongelijk The Queen's Gambit, alvast enkele openingen uit op het plafond van mijn verbeelding.