Junkiehol



'Er zitten twee mannen op je boot,' fluistert de alwetende bovenbuurman door de telefoon. 'Ik zou de politie bellen als ik jou was.' Omdat bellen tegenwoordig zo moeiteloos gaat, heb ik de politie aan de lijn voordat ik goed en wel besloten heb dat de politie bellen de beste oplossing is op dit moment. 'Er zitten twee mannen op mijn boot,' zeg ik tegen de juffrouw van de politie. 'Een inbraak dus? Ik schakel u meteen door naar 112.' Ik herhaal mijn verhaal en in luttele minuten staat het blauw van de politie op de kade. Ik tel twee arrestantenbusjes, drie politie-auto's, twee stille auto's van de recherche, en een politiehond. Alleen de helikopters ontbreken nog. Ik wijs op de boot die voor de deur ligt: een aftandse stalen zeiljacht zonder mast. 'Zitten ze erin?' vraagt een van de agenten. 'Volgens mijn bovenbuurman wel,' zeg ik. Het regent zachtjes. Ik probeer leven te ontwaren achter de patrijspoorten van de kajuit, maar ik zie niks, het is hardstikke donker daarbinnen. Een oudere rechercheur klimt de boot op, klopt op het dak van de kajuit en zegt: 'Open doen! Politie!' Ik hoor de deurtjes van de kajuit van binnen op slot gaan. Dan tilt de rechercheur de koekoek, het luik boven het voordek, op, steekt zijn hoofd naar binnen en zegt: 'Get out! Now!' Als de jongens, ik schat ze rond de twintig, waarschijnlijk Zuideuropeaanse toeristen, als schichtige konijnen naar buiten zijn gekropen en zich willoos in de boeien hebben laten slaan, ga ik met de rechercheur de kajuit binnen en tref een junkiehol aan. Spuiten, eindjes van joints, aanstekers, zakjes snoep, en een riem, kennelijk om de arm mee af te binden. 'Zijn er sporen van braak?' wil de recherheur weten. 'Ik geloof van niet,' zeg ik, maar ik weet wel zeker van niet. Dat komt omdat ik uit luiheid het sleuteltje in het slot van de poortjes heb laten zitten. Ik verkeerde in de – onjuiste – veronderstelling dat dat sleuteltje, een piepklein sleuteltje, toch niet zichtbaar zou zijn vanaf de kade, en dat als mensen je boot in wilden, dat toch wel zou lukken, slot of geen slot. Natuurlijk had ik wel eens gehoord over zwervers die in je boot gingen wonen, maar dat was typisch zoiets dat andere botenbezitters zou kunnen overkomen, mij niet. Bovendien wist ik niet eens zeker of ik er wel zoveel bezwaar tegen zou hebben, mits ze niet een al te grote puinhoop maakten. 'Het is geen inbraak,' zeg ik schuldbewust. 'Dus ik hoef ook geen aangifte te doen.' Precies een kwartier later is alle politie weer verdwenen, alsof ze nooit zijn langsgeweest. Het is opgehouden met regenen. De telefoon gaat. Een politieagent. 'Vindt u het goed als we langs komen voor sporenonderzoek?' Even later komt er een busje langs. Drie agenten stappen uit en beginnen ontspannen blauwe rubber handschoenen aan te trekken. Daarna staan ze wat te lummelen. 'Wat gebeurt er?' vraag ik. 'We wachten op toestemming van de officier van justitie om naar binnen te gaan. De boot is uw eigendom, en van u hebben we als het goed is al toestemming, maar we willen niet dat we iets fout doen in het onderzoek waardoor de verdachten straks vrijuit gaan.' Ik knik. Een vormfout, dat zou wel het ergste zijn. Een van de agenten komt even met me babbelen terwijl de andere twee de boot doorzoeken met zaklantaarns. 'Waar zoeken ze naar?' vraag ik aan de agent. 'Daar kan ik lopende het onderzoek geen uitspraken over doen,' zegt hij.  Als iedereen weer weg is zegt mijn vrouw: 'Je hebt geen aangifte gedaan! Wat is dat nou weer? Je vindt het prima dat junkies in jouw boot schuilen tegen de regen?' Inderdaad, dat vind ik. 'Het enige wat ik zou willen is dat ze hun rommel opruimen en de prullenbak die ze hebben volgepist schoonmaken, maar daarvoor is het al te laat. Ze zitten op het politiebureau. Nu moet ik het allemaal zelf doen.'