'Als ik verstandig zou zijn, zou ik een appel nemen.' Hij knikt naar het koelvak met de appels. 'Maar uiteindelijk zou ik toch kiezen voor de muffin.'
Stukslaan
'Als ik verstandig zou zijn, zou ik een appel nemen.' Hij knikt naar het koelvak met de appels. 'Maar uiteindelijk zou ik toch kiezen voor de muffin.'
Luilakken aller landen, verenigt u
Voor de eerste keer in mijn 27-jarige bestaan als alumnus wijsbegeerte bezoek ik een lezing georganiseerd door de alumni-kring Wijsbegeerte. Het gaat over het basisinkomen, en de lector in kwestie, Gijs van Donselaar, gaat een argument daartegen aanvoeren. Dit alles heeft mijn interesse. Ikzelf geloof dat over vijftig jaar het basisinkomen algemeen is, robots het meeste hand- en denkwerk doen en er voor de mens alleen nog hier en daar 'leuk' vrijwilligerswerk overblijft. Maar Van Donselaar heeft niks met zulke empirische voorspellingen, het gaat hem om de redenering achter het idee. Dat idee, overigens, stamt niet van Rutger Bregman, maar van Philippe van Parijs, een filosoof aan de Universiteit van Leuven. Die probeerde, dertig jaar geleden, een middenweg te vinden tussen libertair en socialistisch, (tussen vrijheid en gelijkheid, in wezen), dat recht deed aan zijn gevoel dat zelfs iemand die van alle arbeid afziet, nog steeds recht heeft op inkomen (zijn baanbrekende artikel dat hij schreef voor een lezing aan Harvard is niet ongeestig getiteld, Why surfers should be fed.) Maar Van Donselaar is het hartgrondig met Van Parijs oneens en toonde vrij overtuigend aan dat Van Parijs' argumentatie logisch gezien spaak loopt. Ik dacht: dat komt omdat Van Parijs teveel verwacht van het UBI (universal basic income), namelijk 'real freedom for all'. Dat lijkt me teveel van het goede. Ik zou zeggen: het basisinkomen koppelt inkomen los van arbeid. Dat alleen al is een afscheid van de diepgewortelde christelijke arbeidsmoraal onder welks juk wij nog altijd zwichten maar die we voor het eerst in de geschiedenis, dankzij onze ongekende welvaart, bij het grofvuil zouden kunnen zetten. Het is mij een raadsel waarom de SP dit idee niet omarmt. Het zou Liliane Marijnissen, die er trouwens uitziet alsof ze wel een basisinkomen kan gebruiken, een enorm USP (unique selling point) geven ten opzichte van de andere linkse (en rechtse) partijen, maar ik heb er geen verstand van. Arbeid is alleen zaligmakend als het zaligmakende arbeid is.
Strepen
Jiskefet deed het corps beter dan het corps het corps deed. |
Vanmiddag liet ik me voor het karretje spannen van de Volkskrant. De audiovisuele afdeling van deze krant wilde het diepte-interview van een jaar geleden, Van Corpsbal naar Knor, nog eens dunnetjes overdoen, maar dan met bewegend beeld. Tizie dus. Let wel: geen gewone tizie, want Vk zit volgens mij niet op de kabel, maar weptizie. Hoewel, wie weet nog wat tizie is? Ik heb overal ja op gezegd want ik heb een boek te verkopen. Een schrijver is geen hoer, maar een boer; hij denkt altijd aan aardappels. Gotta move product. Enfin, vandaag was het dan zo ver. De Opnames. Die vonden niet plaats op de soos van het ASC, want die waren niet zo geamuseerd door mijn roman (leid ik af uit hun passief agressieve gedrag), maar op die van de SSRA, zeg maar het kleine broertje of zusje van ASC, aan de Leidsegracht. Alles is kleiner aan de SSRA, behalve hun studentikoziteit en drankzucht (leid ik af aan de lucht die ik er aantrof). Maar ze zijn ook een beetje hippie, en dan heb je bij mij een streepje voor. Twee leden schudde ik de hand. Eentje deed de bar, de ander was praeses. Die de bar deed was een lieverd, met rommelig haar en een kettinkje om. De praeses deed vooral zijn best corporaal over te komen en slaagde daar ook wel in. Hij leerde me wat strepen is. Strepen is een bierglas waar nog een laatste restje in zit, leeg gooien op iemand anders, van een afstandje. Het bodempje eruit schieten, als het ware. De praeses deed het voor – droog. Ik begreep het. Zie hier de corporale vernieuwing in dertig jaar. Toen ik mijn boek cadeau deed, zei de praeses, die temidden van een teringbende achter een mini-laptopje zat: 'Dank je. Die gaat in de archiefkast.'
What's in a naambakje?
Omdat ik een half uur moet stukslaan op een Montessorischool terwijl de negenjarige boven wordt beziggehouden door een logopediste, verschans ik mij op een krukje temidden van balsturige naschoolse opvangpeuters en -kleuters, met op schoot Asymmetrie, Lisa Halliday's gehypte debuutroman, die Medische Broer mij even daarvoor tijdens de lunch in handen duwde omdat hij er zelf niet doorheen kwam. Het valt mij, meteen al op de eerste pagina' s, zwaar om niet te denken: 'ouwe snoeperd' en 'arm schaap' ten aanzien van respectievelijk de 'beroemde schrijver' in wie je in ongeveer 1 nanoseconde Philip Roth herkent en 'Alice', in wie je in een 1/1000ste nanoseconde de debuterende autrice herkent.
Het is altijd leerzaam om te lezen over andermans veroveringstactieken, maar ik kan Medische Broer nog niet beloven dat ik wel door dit meesterwerk heen kom. Ik had het boek van hem aangenomen zeggende: 'Dat is iets voor de Grote Gelukbrenger,' maar toen keek hij zo teleurgesteld, dat ik eraan toevoegde, 'maar ik wil het ook lezen'.
Tijdens het lezen word ik afgeleid door een roedel drie-,vierjarigen die tegen de kaft aantikken, de bladzijden ombuigen of het boek uit mijn handen proberen te rukken. De vermaning 'hou 's op' blijkt weinig effect te hebben. Waarom? Dit zijn Franse kindertjes, dat wil zeggen kindertjes van Franse expats, die niet schaars zijn in dit deel van de stad.
Nu begrijp ik de 'Victoire' op een van de naam-bakjes. Geen veelvoorkomende naam. In Nederland ken ik maar één persoon die zo heet, maar die ken ik dan wel vrij goed: mijn moeder.
'Qui s'appelle Victoire?' vraag ik aan de roedel.
'Moi,' zegt een blond jongetje, dezelfde die het boek uit mijn handen probeert te rukken, maar de anderen schudden van nee, hij liegt.
Een meisje, geen verlegen meisje, met donkere haren een eindje verderop luistert wel naar die naam. Is het sentimenteel van mij om in haar mijn moeder te willen zien, op die leeftijd?
Letter to the editor
Dankzij IDFA documentaires gebingewatched de afgelopen tijd, en ze waren allemaal te lang. Wat is dat met documentaires, dat ze de neiging hebben te lang te zijn? Natuurlijk, alles is te lang, als je eenmaal ergens aan begint wil je dat het zo snel mogelijk voorbij is, verheug je je op het einde, de pauze, de terugtocht, het afscheid, slapen. Maar bij de documentaires die ik zag, de korte niet uitgezonderd, overviel me, veel vaker dan zoiets me bij fictiefilms overvalt, het gevoel dat de editor had zitten slapen.
The Ambassador's Wife bijvoorbeeld, een korte documentaire schets van de Franse ambassadeursvrouw in Burkina Faso, die haar dagen vult met zwemmen, zingen en zitten, bevatte een aantal mooie scenes, maar de mooite van die scenes werd ernstig ondermijnd door hun lengte. Zo zien we Madame l'Ambassadeur baantjes trekken in het zwembad in haar weelderige tuin, terwijl een eindje verderop zwarte arbeiders de oude tennisbaan wegbeitelen om een nieuwe aan te kunnen leggen. Een heerlijke scene. Maar hij had de helft korter gemoeten, om een 'ja-nu-weten-we-het-wel' te voorkomen.
Ander voorbeeld, uit, alweer een commentaarloze 'slice of life'-film, The Potato Eaters, met dit keer de focus op een arme familie op het Russische platteland. Soms leek het alsof de documentairemaakster de camera had opgesteld in de leefruimte van deze aardappeleters, hem uren, zo niet dagen had laten draaien, om er daarna de beste stukjes uit te knippen.
De digitale revolutie heeft het mogelijk en betaalbaar gemaakt om op die manier te werk te gaan, en het levert ook prima beelden op. Het maakt niet uit waar je je camera op richt, als je hem maar lang genoeg aan laat staan, krijg je vanzelf prima beelden.
Een andere overweging lijkt te zijn bij met name Nederlandse documentaires die in een ver land te zijn gemaakt: 'We zijn er nou toch, dus laten we maar zoveel mogelijk schieten, en daar zo veel mogelijk van gebruiken, anders is het zonde.'
Cut!
Kreeft
Maria Kraakman door Pablo Delfos |
Als de NRC schrijft dat je een dief bent van je eigen geluk als je Het jaar van de kreeft links laat liggen, het stuk van Luc Perceval naar Hugo Claus' jaren zeventig-roman, dan ben je op zijn minst een dief van je eigen nieuwsgierigheid als je niet even gaat kijken.
Ik las Claus toen ik een jaar of zestien, zeventien was – rijkelijk jong inderdaad. Mij staat eigenlijk alleen nog bij dat een groep mensen dronken en lachten en grofheden bezigden en vrijden, al naar gelang het uitkwam. Van plot, karakters of verdere eigenaardigheden uit die roman kan ik me niets herinneren.
Het toneelstuk is teruggebracht tot de onmogelijke liefde tussen een man (over wie we verder niets te weten komen) en een getrouwde moeder met klein kind, gespeeld door Gijs Scholten van Aschat en Maria Kraakman, begeleid door repetitieve solo-piano, en temidden van een driedimensionaal gordijn van opblaaspoppen (met erectie). Het enige dat ik vooraf wist was dat het fysiek theater zou zijn. Dit klopt. De lichamelijkheid maakt de meeste indruk in het stuk. Kraakman die onder Scholten van Aschats benen door piept ondersteboven hangend achter zijn rug (don't try this at home, tenzij u in de porno-industrie werkzaam bent), en hoe zij met kleine pasjes over het hele toneel bij hem weg danst: een heerlijke scène. Vechten en vrijen verbeelden ze – wijselijk – alleen symbolisch. De liefde is al vermoeiend genoeg.
Na afloop voelde ik dat dit stuk gedateerd was, maar waar ligt dit nu aan? Volgens de vrouwen in mijn gezelschap ligt het aan het beeld van de vrouw als hysterica. Volgens mij ligt het aan dat van de man als eeuwig geile bok. Misschien hebben we allebei gelijk.
Het sterkste aan het script is de manier waarop dialoog en voice over in elkaar overlopen. De acteurs schakelen naadloos over van verteller naar speler en terug. Alles kan, en het is merkwaardig dat niet veel meer (toneel)schrijvers van die vrijheid gebruik maken.
Verwende krengen
Vanochtend mochten ze hun schoen zetten en de Grote Vreugdebrenger had weer haar uiterste best gedaan om, zelfs op de vierkante centimeter, ieder op zijn wenken te bedienen. En dat in ruil voor een uitgedroogde wortel.
'Hé.'
'Zit er wat in?' vragen wij, vanuit bed.
'Ja!'
'Pak maar uit dan.'
'Een kettinkje!' Trots komt de vijfjarige haar buit laten zien. Ik zie onmiddellijk gevaren, bijvoorbeeld dat ze met dat kettinkje ergens achter blijft hangen, auto-strangulatie enzovoorts, maar ik heb niets in te brengen, want ik doe de inkopen niet.
De negenjarige blijft tactisch achter, maar komt nu toch ook zijn nest uit om te kijken wat de Grand Wizard in zijn schoen heeft gestopt. Een katapultje. Met balletjes om te schieten. Leuk. Hij is niet teleurgesteld. Nee, hij is blij, geloof ik, begint een oorlogje. Wij zoeken dekking.
De vijfjarige kijkt sip. 'Stom kettinkje.'
'Sorry maar dat is toch wel een beetje verwend, hoor,' mompel ik, terwijl ik me uit bed hijs voor nog een, nou ja, dag.
'Stomme pappa.'
'Zeg, hou 's op. Anders mag je je schoen helemaal niet meer zetten.'
De negenjarige laat nu ook een klaagzang horen. Wat nu weer? Hij is een balletje kwijt. 'Moet je beter opletten als je schiet. Gewoon even zoeken.'
Ik snap niet waarop ik hier nog woorden aan vuilmaak. Even later pluk ik het balletje onder de centrale verwarming vandaan. Hij blij, ik blij en de vijfjarige ziet inmiddels ook weer wat in haar kettinkje.
'Weet je wat wij in onze schoen vonden, als er al iets in zat?' probeert de opa in mij de discussie bij het ontbijt breder te trekken.
Wacht even, weet ik zelf het antwoord nog wel? O ja, toch wel.
Weet iemand wat taai-taai is?'
De negenjarige: 'Dat is toch van dat eten met rijst en hete pepers?'
Dear Maarten Biesheuvel,
Gecondoleerd met uw vrouw, die ik, dankzij Verhalen uit het gekkenhuis, ook een beetje heb leren kennen.
Het verlies van een geliefde geeft de grootste pijn, maar als een geliefde, zoals in uw geval – en als ik heel eerlijk ben, ook in het mijne – van cruciaal belang is om te kunnen functioneren in wat men wel noemt de maatschappij, dan is het ook een regelrechte ramp.
Laat ik meteen terzake komen: ik wil u bij deze graag een safe haven bieden, in elk geval voor de winter, in mijn kantoor in de tuin. Wij zijn niet ruim behuisd, maar wij geloven in knusheid. Als ik het goed begrijp leest u klassiekers en schrijft u tussen de bedrijven ook nog eens wat. U moet uw medicijnen innemen. Misschien moet u af en toe een wandelingetje maken. Dit alles lijkt me heel wel te combineren met onze agenda.Misschien haalt u enige levensvreugde uit de nabijheid van mijn kleine kinderen, die zeker af en toe op uw deur zullen komen kloppen. (De deur kan op slot. In de ochtend zullen we ze bij u vandaan houden.)
Mijn kantoor in de tuin heeft weliswaar geen stromend water, wel valt het daglicht via het glazen dak naar binnen, hetgeen een heilzaam effect heeft op de gemoedstoestand (en op het animo om te schrijven, trouwens). Geen mens is immuun voor lichttherapie, als we Philips mogen geloven. U zult nog plezier beleven, en wellicht een kort verhaal willen wijden, aan de strapatsen van Tommy, onze poes, die niet alleen graag jongleert met al dan niet in terminale fase verkerende muizen, maar ook van tak tot tak vliegt om duiven te grazen te nemen (doorgaans zonder succes). Op voornoemd glazen dak klimt hij niet zelden, om te kijken wat je aan het doen bent. Ik beloof dat dit de enige inbreuk zal zijn op uw privacy.
Indien gewenst zal ik 's avonds voor u een mopje piano spelen.
De Grote Roerganger kennende, denk ik dat zij u er nog wel bij kan hebben, tegen een kleine vergoeding, uiteraard, want in de literatuur kun je niet wonen en voor niets gaat zelfs de zon tegenwoordig niet meer op.
Hartelijks, nogmaals sterkte, en hopende van u te horen,
Viktor Frölke, schrijver en ex-gek
Verkeerde boodschap
De Grote Roerganger deed een beroep op mij: onderzoeken of HifiKlubben een bescheiden tizie van onder de vijfhonderd euro in zijn assortiment had. Dat onderzoek mocht telefonisch, maar ik had goesting om het huis te ontvluchten dus rapporteerde dat ik helemaal naar buiten zou gaan en naar de winkel zou fietsen en daar zou gaan kijken hoe of wat.
Prima, zei ze, maar nog niets kopen. Alleen onderzoeken.
Ik was nog nooit bij HifiKlubben geweest. Zoals elke man heb ik een zwak voor apparatuur. De Freudiaan in mij heeft hiervoor een theorie, maar die zal ik u besparen. WELCOME LISTENERS stond er bij de ingang. Ik dacht, ik kom niet om te luisteren, maar om te kijken, maar gelukkig, zag ik vanuit mijn ooghoek, verkochten ze ook tizies.
De showroom was helverlicht en helemaal verlaten.
Hebben jullie misschien een kleine tizie van onder de vijfhonderd euro? riep ik tegen niemand in het bijzonder.
Jazeker, antwoordde een genadeloos opgewekte vijftiger met een grijze kuif, die op mij toesnelde. Hij bracht me naar de tizie. Er was niets aan gelogen, sterker: het was precies wat ik – herstel: de Grote Roerganger – zocht.
U treft het, want vandaag gaat er vijftig euro van de prijs af. Dus 429 in plaats van 479.
Ik moet even bellen met de Grote Roerganger.
De verkoper knikte begrijpend. Ik belde en bracht verslag uit. Zal ik hem kopen?
Nee! Absoluut niet! Dat heb ik je toch gezegd!
Ze hing op.
Als u hem nu koopt, zei de verkoper, die het telefoongesprek hoofdschuddend had aangezien, kunt u hem morgen weer terugbrengen. Geen centje pijn.
Ik kocht de tizie, denkende: als De GR hem niet wil hebben, hou ik hem voor mezelf.
Door de storm fietste ik terug met de tizie onder mijn arm. De GR zag me komen, opende de voordeur en beet me toe: Wat had ik nou gezegd? Ga maar weer terugbrengen. Wat ben je nou voor iemand? Ik zei, onderzoeken, niet kopen!
Ze sloeg de deur in mijn gezicht dicht.
Ik zocht een verklaring in de sterren, maar er waren geen sterren.
Toen ik de tizie in de gang had gezet, kwam de vijfjarige me troosten. Ik vind jou wel lief, hoor pappie.
Eenakter voor zeven volwassenen waarin niets gebeurt
Man A leest in zijn woonkamer de krant, als Man B met de fiets arriveert. Ze begroeten elkaar al door het venster, maar als Man A naar de deur komt en Man B opendoet en zegt: 'Welkom, Man C' antwoordt deze: 'Ik ben Man B'.
'Maar natuurlijk,' zegt Man A, 'ik haalde jullie baardjes door elkaar.'
Man B heeft een sixpack bier meegenomen. Als Man A hem vervolgens hieruit een biertje offreert, zegt Man B: 'Ja, graag.'
Man C staat voor de deur. Man A doet hem open, zijn ogen vallen onwillekeurig op Man C's schone, witte gymschoenen in een maat die, schat hij, rond de 46 moet zijn.
Man C haalt uit zijn rugzak een stapel verlijmde pakketjes drukwerk en gaat bij Man B aan de eettafel zitten. De twee kennen elkaar, raken met elkaar in gesprek. Man A schenkt voor Man C desgewenst een ijsthee in.
Op de stoep drentelt ondertussen Man D, die opvalt door zijn halflange haar en dikke bril, en niet veel later, dient Man E zich aan. Hij is lang, lacht veel en draagt een brilletje in de vorm van het NS-logo. Man E legt een plastic bak op tafel, haalt het deksel ervan af. De inhoud bestaat uit beige bolletjes, zoals die uit de maag van een heroïne-smokkelaar zouden kunnen worden gepompt.
Inmiddels staat Man F voor de deur. Man F is geheel in het zwart gekleed. Zijn ogen knijpen zich samen tot ironische spleten. Ook hij heeft een rugzak bij zich.
'Komen er nog vrouwen?' vraagt Man A.
Man B en Man C overleggen kort. Man C zegt: 'Vrouw G. heeft toegezegd.'
Even later staat Vrouw H voor de deur. Ze heeft een geschenk meegebracht, een klein geschenk, maar toch: een geschenk. 'Maak maar open als iedereen weg is,' zegt ze.
Er bevinden zich nu zes mannen en een vrouw in de woonkamer van Man A, die zorgt dat iedereen wat te drinken heeft.
Man C zegt iets., waarop Man A ook nog iets zegt, voordat hij een fles ontkurkt. Hij geeft iedereen een glas van hetzelfde goedje.
Op de kop af twee uur na de komst van Man B, zet Man A een muziekje op. Een muziekje, waarvan Man A hoopt dat het Man C, de enige wiens muzieksmaak hij kent, zou kunnen bekoren.
Prompt kondigt Man C zijn vertrek aan, en in zijn kielzog ook Man B. Man D, E en F kunnen nu niet achterblijven.
Vrouw H houdt het ook voor gezien.
Als iedereen weg is, maakt Man A verheugd het pakje open.
Waarde lezer,
Staat u mij toe, in deze almaar donker wordende dagen, met alle onzekerheden die daar bij horen, op diverse continenten en in talrijke zielen bovendien, gewag te maken van het hartverwarmende literaire tijdschrift Revisor nummertje 21, dat vanaf vandaag, als God, Allah en Facebook het willen, in de betere boekhandel verkrijgbaar is, of anders hier is te bestellen voor de lieve som van 12 euro en vijftig centen.
Argumenten pro Revisor aanschaffen:
* Collector’s Item Alert. Het betreft hier mogelijk het laatste nummer van dit roemruchte blad, aangezien de huidige uitgever, De Niet Zo Bezige Bij, de stekker eruit trekt. Zie het als een belegging, waarvan wellicht generaties na u nog profijt kunnen hebben.
* In dit tijdschrift verschijnt sinds lange tijd weer een kort verhaal van uw lankmoedige literator, getiteld 'Drie dingen die ik met mijn vader heb gedaan’.
Argumenten contra Revisor aanschaffen:
* Even wachten en u bepotelt Revisor gratis en voor niets in het literaire tijdschriftenhoekje van de Centrale Bibliotheek
* Revisor 21 bevat geen eetrubriek
* Revisor 21 heeft geen grote, inzichtelijke reportages over hoe de wereld ten onder gaat aan, of juist gered wordt door, het monster der technologie
* Geen diepte-interviews met wereldberoemde tizie-persoonlijkheden
* Revisor 21 kost meer dan de Bunte Illustrierte, Paris Match en People Magazine samen (dit is trouwens niet waar)
* Voor dat geld ga ik liever naar de film/hamburgers eten met huisgemaakte friet/ een net eventjes wat duurdere huiswijn kopen (goed punt).
Aan u de keus.
Hopende u bij deze voldoende te hebben geïnformeerd, beloof ik u verder niet meer lastig vallen deze week,
Hartelijks, en blijf lezen,
Viktor
Verliefd op Victor
Ik ben verliefd op Lara uit Girl. Wat een pijnlijke ballerina. Wat een herkenbare twijfel, puberale onzekerheid, hartverscheurende identiteitscrisis verbeeldt deze lieve jongen in deze geweldige Vlaamse film van Lucas Dhont. (Als Girl geen oscar voor beste buitenlandse film krijgt, eet ik mijn hoed op.) Maar terug naar Lara. Als ze bij de dokter zit, die begripvolle dokter, twee heeft ze er zelfs, een man en een vrouw, de vrouw zegt dat het niet zo snel gaat met die borsten als je eenmaal aan de hormoonbehandeling bent begonnen en Lara knikt, kijkt haar vader aan, hoopvol. Ze hoort niet wat de dokter zegt. Ze wil horen dat de borstjes eraan komen, zodat ze eindelijk wat vrouwelijke vormen krijgt, want alleen dat lange haar en die oorbellen, dat is niet genoeg. 'Ik wil borsten,' zie je haar denken. 'Alleen borsten maken mij gelukkig.' Maar zij is de enige die dat snapt, echt snapt, maar ze wil het slechte nieuws niet horen, namelijk dat het lang, heel lang duurt.
Alles duurt altijd veel te lang, zeker voor de adolescent, maar hoe geduldig is ze tegelijkertijd, bijvoorbeeld met haar vervelende broertje, haar veeleisende vader, haar treiterige mede-balletleerlingen.
Die andere dokter wil dat ze alvast van haar vrouwelijkheid gaat genieten, maar ze is daar nog helemaal niet aan toe. Uiteindelijk gaat ze bij de overbuurjongen op de bank zitten en geeft hem zoentjes. Mooie zoentjes zijn dat. Vissenzoentjes. Die jongen is heel gretig, wil meteen van alles. Is er dan echt geen jongen die dat begrijpt, die wat minder haast heeft?
Of een meisje.
Het beeld van de kapotte tenen die tevoorschijn komen als Lara haar spitzen uitdoet, maakte op mij meer indruk dan haar poging tot geslachtsverandering middels de schaar.
Iets willen dat niet kan. Lara wil twee dingen die niet allebei kunnen. Eén kan er wel, en lukt uiteindelijk ook. En o, wat zijn we blij voor Lara.
Het is onmogelijk om niet verliefd te worden op Victor Polster.
Meesters der simplificatie
Hoe zou het toch komen dat Amerikanen dingen zo goed kunnen uitleggen? Ze praten, venten en preken makkelijk, dat is waar, maar dan ben je er nog niet. Ze zijn meesters der simplificatie. Dat is zeker ook zo. Maar om te kunnen simplificeren moet je de stof beheersen. Zouden Amerikanen de stof beter beheersen, dan, zeg, Europeanen? Dat geloof ik niet, want dat zou betekenen dat ze intelligenter zijn, grosso modo, en daarvoor ontbreekt volgens mij het bewijs; hoewel het wel zou kunnen zijn dat er per saldo meer geniale geesten rondlopen (dankzij meer excellente universiteiten), maar, een kleine troost voor ons, ook meer simpele zielen. In Europa is het drukker op het middenveld.
Waarom deze vragen stellen? Omdat ik op zoek was naar een onderwerp voor dit blog en niet opnieuw een dagboek-achtig stukje wilde schrijven omdat ik al zoveel dagboekachtige stukjes schrijf, en meer iets essayistisch wilde proberen – hardop nadenkend, als het ware.
Ik werd herinnerd aan het Amerikaanse uitlegkundig talent toen ik bij toeval op een YouTube-filmpje stuitte van ene Eric Dodson: Husserl and the Adventure of phenomenology in 12 minutes. Als je dat hebt uitgekeken, en je hebt auto-play aanstaan, dan kijk je voordat je het weet naar Heidegger in 12 minutes, Kierkegaard in 19 minutes enzovoorts enzoverder tot in de eeuwigheid amen. Totdat je denkt, zoals ik: sinds wanneer heb ik Amerikanen nodig om mij continentale filosofie uit te laten leggen? En: hoe weet ik dat ze niet uit hun nek zwammen?
Ze weten het aantrekkelijk te brengen. Dat verklaart hun succes. Met grapjes en grafiekjes. Met verve en op tempo. Ze weten het zo te brengen dat het geen huiswerk lijkt. Dat is een talent*. Toch denk ik dat uiteindelijk het belangrijkste talent van Amerikanen lijkt te zijn hun grenzeloze optimisme en daarmee verband houdende zelfvertrouwen. 'Sein und Zeit' uitleggen in twaalf minuten? Sure, laat mij maar even.
Een Europeaanse filosoof zou zijn haren uit zijn hoofd trekken.
* Arjen Lubach heeft, ook zonder wratje, datzelfde talent, ook wel een beetje afgekeken van Amerikaanse voorbeelden vermoed ik, waardoor het zinvoller is dertig minuten ZML te kijken dan elke avond alle nieuws en talkshows, maar ik heb geen vergelijkend onderzoek gedaan.
Analyse van een non-event
Ik ren terug, hierbij schurkend dan wel duwend en stotend tegen enige traag voorttrekkende Bijenkorfbezoekers, waarvoor excuus maar dit is een noodgeval. Als die jas weg is, dan is het zondagse koop-uitje naar de Bijenkorf, meer als entertainment dan als godsdienst bedoeld, hoewel niemand doof is voor de god van de hebzucht, voor niets geweest en drukken de kosten voor de puntjes die ik de kinderen heb voorgeschoteld nog zwaarder op de begroting dan ze al deden.
Altijd ben ik de weg kwijt in de Bijenkorf, wellicht is dat het idee achter die winkel, zolang je verdwaald bent ga je van de weeromstuit kopen, maakt niet uit wat, vooral dingen trouwens die je niet nodig hebt, veel te dure dingen, onzinnige dingen, maar op een of andere manier weet ik de lift terug te vinden en vlieg in een ruk, samen met een jong stel in fleece-jacks met bugaboo, de lucht in. Boven spurt ik naar het restaurant, naar onze tafel, waar we zo 'genoeglijk' voornoemde puntjes tot ons genomen hebben (plus de marsepeinen lolly's die op de damesafdeling gratis *joechei* werden verstrekt), om vast te stellen dat er een nieuw gezin op onze plek zit, zelfde samenstelling, zelfde huidskleur, enzovoorts, even heb ik het gevoel dat ik mezelf op de schouders tik.
Nee, de jas hangt er niet meer.
Nee, natuurlijk niet, wat dacht ik?
Ontredderd kijk ik om me heen naar de schransende menigte.
Een jonge vrouw aan een belendende tafel staat op en loopt op mij af. 'Ik heb gezien dat u uw jas vergat, maar ik heb er niets van gezegd.'
Solliciteert deze vrouw naar een oorvijg, of wil ze dat ik haar morele schuld kwijtscheld?
Een Bijenkorfmedewerker verwijst me vriendelijk naar de servicebalie.
Felicitaties
Ik ken precies 1 echtpaar dat heden 60 jaar getrouwd is, een feit dat aan mij als ritueel inzegenaar van de Church of the Good Life niet onopgemerkt voorbij kan gaan.
Zestig jaar? Dat zijn, alles bij elkaar, 60 x 365 x 24 x 60 x 60 = 1.892.160.000 hartslagen – laag ingeschat, want afgezien van de opwindende momenten, waarop de hartslag zomaar boven de 60 per minuut zou kunnen uitkomen, maar ik ben geen medicus, en ik was niet in de slaapkamer (hoewel, misschien toch, één keer; raar was dat, onvergetelijk ook wel. Het bewijs.).
Is één miljard achthonderdtweeënnegentig miljoen honderdzestigduizend v e e l ?
De vraag stellen is hem beantwoorden.
Mij verbaast het dat dat ding alsmaar blijft slaan, simultaan of niet simultaan met dat andere hart, jaar in jaar uit, decennium in, decennium uit; dat de slijtage van dat tamelijk cruciale orgaan zo laag is.
Inderdaad, talrijk zijn de mensen met hartritmestoornissen, hartruis, pacemakers, afwijkende harten, te kleine hartkamers, misvormde hartboezems, parapluutjes die in gaten in hun hart zijn gestoken tegen lekkages, getransplanteerde harten, te grote harten, te kleine harten, propjes in kransslagaders, enzovoorts enzoverder tot in de eeuwigheid amen, maar het gaat me even om die twee voorlopig onproblematische harten van die zestig jaar gehuwden. Hun harten hebben dus alleen al tijdens dat belachelijk lange huwelijk bijna 2 miljard keer geslagen, in het donker, en daarvoor ook nog (sneller zelfs, want kinderharten hebben haast)...
Duizelingwekkend, die geheimzinnige spier die achter de ribbenkast zit verscholen, in het donker, en die af en toe als een aap in een kooi tekeergaat, soms met reden, soms zonder, en die non stop zijn gang gaat – een proces waarvan je je als bezitter maar niet teveel bewust kunt zijn, anders word je hartstikke gek.
Gefeliciteerd, lieve ouders. Lang leve jullie harten!
De waarheid of comfort
In Chagrin Valley – what's in a name? – lees ik in The New Yorker, worden demente bejaarden in het ootje genomen. Zo spelen de verzorgers bandjes af met stemmen van familieleden om telefoongesprekken te simuleren. Ook is er een nep-bushalte, waar dementen die graag op pad willen, bijvoorbeeld om te ontsnappen, of om terug te keren naar hun reeds lang overleden echtenoot/echtgenote, op de bus kunnen wachten. Die bus komt niet. Meestal geven ze zelf na een tijdje op.
Een soort Truman Show voor Alzheimerpatiënten, dus.
In hoeverre mag je liegen tegen dementen om hen gerust te stellen? Wat is een groter goed: de waarheid of comfort? In Chagrin Valley kiezen ze voor het laatste. Het heeft geen zin om dementen de waarheid te blijven voorhouden, als dat hen alleen maar pijn doet, als ze blijven reageren op het nieuws van hun overleden partner alsof ze het voor het eerst horen.
In Nederland is ook zo'n oord, bij Weesp, alhoewel ze daar een betere mix hebben, en minder op regelrechte deceptie uit schijnen te zijn. In de winkels daar bijvoorbeeld kunnen de bewoners echt iets kopen, en niet alleen plastic bananen.
Ik stel me een herziene versie van Bernlefs Hersenschimmen voor, waarin de hoofdpersoon elke dag naar een fake-kantoor vertrekt en het daar prima naar zijn zin heeft.
De keuze tussen waarheid of comfort is niet alleen voor dementen relevant.
Misschien wordt er wel continu tegen mij gelogen en van alles voor mij gesimuleerd, alleen maar om mij rustig te houden.
Unhappy ending
Najat Bouzid: Bain Maure |
De sauna heeft een nieuwe eigenaar en die heeft meteen voor 1 miljoen verbouwd, dus dan ga je op de verschillen letten. Dit was er een: een k l e i n flesje water à €3,95. Misschien kan een Rotterdamse student economie berekenen of de marge op zo'n flesje hoger of lager is dan die op een XTC-pilletje. Dan het nieuwe interieur van het binnenzwembad. Links oosterse taferelen, rechts een moskee – herstel: Griekse taferelen. Het oosterse mag ook weer niet zodanig penetreren dat wij gaan denken dat er om het kwartier wordt opgeroepen tot gebed en het salafisme wordt gepredikt in de stoomkamer. Lag het aan mij of was het vandaag obesitasdag? Of is het vanaf nu elke dag obesitasdag? Niet zeuren, het buitenbad (30 C) was een stuk uitgebreid, maar je mag niet aan elkaar zitten, ook niet onder water, en dan gaat naaktzwemmen vervelen. De massage? De masseur had een leuk knotje. Toen ik zei of het ietsjes harder mocht, zei hij: 'Dit was het dan. U mag nu langzaam omhoog komen.' Een unhappy ending. Het restaurant was in zoverre vernieuwd, dat aan de kaart een tosti was toegevoegd, die met zoetzure chili-saus werd geserveerd. Desgevraagd liet de ober weten dat heel veel mensen die combinatie lekker vinden. Ik niet. De sauna's waren nog even heet als vroeger en dat was maar goed ook, want de sauna's kunnen ons niet heet genoeg zijn. Vandaar dat wij ons ook deze keer weer aanmeldden voor de opgieting. We werden als vanouds in brand gezet. Heel prettig. Nieuw echter was de muziek tijdens de opgieting. Normaal word je in dit soort oorden murw gebeukt met new age klanken die je naar mitrailleurvuur doen verlangen, maar nu was het een heusch stichtelijk liedekijn van, ik heb het nagevraagd, want ik kende die stem niet, Stef Bos. Wat 1 miljoen niet vermag, zoal.
Aan het cosmetisch verwijderde wratje van Arjen Lubach,
Waar ben je? Ik mis je. Als ik naar je keek, dan k e e k ik ook echt naar je. Je gaf me iets te doen, je gaf me een raison de regarder. Gaat het te ver om te zeggen dat ik in jou wilde verdwijnen? Nee, dat gaat niet te ver. Je was mijn verdwijnpunt. Ik wilde in jou wonen, lieve oneffenheid, me in je nestelen en dan langzaam uitbreiden, richting rechterooglid, neusbrug of voorhoofd. Er waren nog zoveel mogelijkheden voor ons... Maar niet meer. Mijn droom is aan diggelen geslagen door het cosmetisch industrieel complex, het photoshopisme, de hang naar volmaaktheid, natuurlijk weer ingegeven door dat verderfelijke grootkapitaal dat meer kijkers wil, alsmaar meer kijkers, om de prijs van de commercials rondom jouw blok nog verder op te drijven. Zou het leuk zijn om een economiestudent aan de Erasmusuniversiteit te laten uitrekenen wat jouw 'correctie' de VPRO (en daarmee jouw BV) heeft opgeleverd, opgeleukt met absurdistische terzijdes? Nee, dat zou niet leuk zijn. En misplaatst bovendien.
Ben je gelaserd, gevriesdroogd of uitgelepeld? Wacht, ik wil het niet weten.
Om eerlijk te zijn, ik weet niet goed meer waar ik moet kijken, sinds jij er niet meer bent.
Laat iedereen rustig doorgaan met waar hij mee bezig is, maar ik zal jou nooit vergeten, wratje. Jij bent van mij.
Eenzame natuur
Het was aan het eind van de middag, we gingen van het gebaande pad af, eigenlijk tegen de regels in, we voelden ons/ik voelde mij een beetje schuldig hierover maar ja, en toen stond je daar. Verrassend toch wel, tussen de gewassen. Je leek helemaal niet op een prikstruik, op helmgras of duinmos, je stak overal met kop en schouders bovenuit. Je deed me denken, misschien enigszins misplaatst, aan een kaars voor een soldaat die alleen jij je nog kon herinneren. Kwetsbaar. Goed, wij mochten hier niet zijn, dus wij vormden een illegaal gevaar, maar ook de legale gevaren – beesten, winden, regens en droogte, niet te vergeten – lagen op de loer. Op de radio zei iemand dat op Sardinië hagelstenen zo groot als sinaasappelen waren neergedaald. Bijbelse proporties. Die zou jij niet overleven, en wij moeten dan ook dekking zoeken. Voor jou is er geen dekking, nergens. Jouw dekking is de blote hemel. Moeten we je meenemen, nu je niet onopgemerkt bent gebleven? Moeten we je meenemen als bewijs, als aandenken, om thuis te determineren of 'gewoon' om iets af te breken, een spoor na te laten (want dat doen wij graag). Nee, dat moeten wij niet. We laten je staan. Wat zouden we met je aan moeten? Waarschijnlijk is jouw erectie totaal niet bijzonder. Inmiddels zijn we thuis, hebben we jouw desolate Umfelt allang verlaten en zijn we teruggekeerd tot de krioelende menigten. Het enige waarvan het bij jou krioelt zijn de konijnenkeutels, maar hoeveel troost haal je daaruit?
Analyse van een non-probleem
Maandenlang ben ik aan het klooien met mijn telefoon, die niet behoorlijk oplaadt, hetgeen storend is wanneer men wel eens gebruik wil maken van dat ding, bijvoorbeeld om met iemand in contact te treden, of zulke contact-pogingen te kunnen beantwoorden. Eerst dacht ik: het ligt aan het oplaadsnoertje. Nieuwe oplaadsnoertjes aangeschaft – niet de 'echte' natuurlijk want die zijn te duur – en na diverse experimenten bleek er één oplaadsnoertje betrouwbaar op te laden, maar alleen als het stekkertje er scheef in werd vastgehouden door middel van een postbode-elastiek. Daar kreeg ik handigheid in. Tegelijkertijd keek ik uit naar nieuwe telefoons, want deze is niet meer zo nieuw, en bovendien beschadigd door een ongelukkige botsing met een paal (niet de mijne), maar nieuwe telefoons bleken duizend euro te kosten, of daaromtrent, dus daar zag ik vanaf. Ik ga mijn zuur bijeengeharkte subsidie-euro's niet klakkeloos overmaken naar het grootkapitaal. Een andere, oude optie kwam bij me op: de telefoon definitief in 'de box' stoppen. Begraven, zeg maar. En dan hier een stukje tikken: 'Uitgetelefoond.' Maar dat kan ik niet maken, dat weet ik, want bereikbaarheid is de nieuwe weerbaarheid en trouwens, ik wil ook graag boeken blijven lezen wanneer ik wil en waar ik ook maar ben (een nieuwe gewoonte, mede dankzij de Online Bibliotheek).
Als ik bij de goedlachse computerboer een pak printerpapier koop, overhandig ik hem zonder na te denken mijn telefoon met bijbehorende klacht. Lachend haalt hij een klein ijzer staafje uit zijn broekzak en begint in het stroomgaatje van de telefoon te peuren. Het ene na het andere pluisje en bolletje stof delft hij op. Gênant. Niet alleen omdat de oplossing van mijn non-probleem zo simpel blijkt te zijn, maar ook omdat zijn gepeur voelt alsof hij mijn navel aan het kuisen is. En hij gaat maar door, er komt geen eind aan zijn gepeur.
'Zo, nu zou hij het weer moeten doen.'
Hij doet het weer.
De computerboer lacht.
Totale kalmte
Als je Ryan Gosling ziet, die Neil Armstrong speelt die zich opmaakt om per gammele raket naar de maan te vertrekken, en niet in staat blijkt om de tamelijk terechte verlatingsangst van zijn vrouw en twee zonen adequaat te beantwoorden, denk je onwillekeurig: maar goed dat er autisten zijn.
Waren er maar meer van. Alleen wie de totale kalmte bewaart, onder welke tumultueuze, angstwekkende of rampzalige omstandigheden dan ook, vertrouw je zo'n missie toe. Aan de andere kant is een stukje medemenselijkheid op zijn tijd ook geen overbodige luxe.
Gosling is trouwens te knap om een echte autist te spelen, maar een kniesoor die daarop let.
Op de vraag tijdens de persconferentie voorafgaand aan de lancering, in de zomer van 1969, wat Armstrong het liefst zou willen meenemen naar de maan, antwoordt hij, zonder een spier te vertrekken: 'Meer brandstof.' En inderdaad, wie in een drietrapsraket de ruimte in wordt geschoten, zou het liefste niet alleen zijn doel willen bereiken, maar vooral ook weer heelhuids thuis komen. Overleven is vooruitdenken – vooral in de ruimtevaart.
Het mooiste shot uit First man is wanneer Armstrong geland is, een paar stappen heeft gezet op het maanoppervlak en dan voor zich uit staart. 'What the hell am I doing here?' is de gedachte die hij niet uitspreekt maar die je als kijker projecteert op deze astronaut. En een van grote eenzaamheid. Niet de allergrootste eenzaamheid, want die voelt de maanreiziger als hij onderweg in de ruimte zou blijven steken, – elegant verklankt door Bowie ('planet Earth is blue and there is nothing I can do') –, maar toch. Een onwezenlijke eenzaamheid, die wij, vijftig jaar later, maar al te goed herkennen.
Sorry, ik.
Regisseur Damien Chazelle laat Armstrong alsnog een traan wegpinken, op het laatst, als hij een armbandje van zijn aan kanker overleden dochtertje achterlaat in een krater, want met een autistische held, zelfs een knappe, trek je geen volle bioscoopzalen en kun je een Oscar ook wel op je buik schrijven.
Een brokje edelkitsch dat je deze educatieve rolprent wel wilt vergeven.
Abonneren op:
Posts (Atom)