Losjes draai ik mijn auto van de Johan Huizingalaan het terrein van de Voorbereidingslokatie Amsterdam West op, een reusachtige doodskist waar ik ooit eerder ben geweest, voor een werkoverleg zonder koffie. Ik parkeer achter het gebouw en loop naar binnen. Ik ben iets te laat, ik ben wel vaker te laat, als postbezorger, en als mens, maar ik ga nog meer te laat komen, want ik kan het kantoor niet vinden waar de regiomanager mij heeft ontboden.
In de enorme hal vraagt een chauffeur mij of ik op zoek ben naar gezelligheid.
'Niet in de eerste plaats,' antwoord ik. 'De kantoren, waar zijn die?'
Hij heeft geen idee. Ik bel mijn teamcoach. 'Jij zou toch naar het café komen?' reageert hij verbaasd.
'Het gesprek is verplaatst naar het hoofdkantoor... Maar dat betekent dat jij er dus niet bij bent.'
'Nee, ik weet van niks.' Hij weet wel waar de kantoren zijn in de hal: alsmaar rechtdoor, helemaal tot aan het einde, dan zie je het vanzelf.
Op een drafje loop ik de loods door langs zwijgende sorteermachines tot aan een muur met ramen, waarachter rookpauze-nemende PostNL-lers. Moet ik d a a r zijn? Maar er is geen deur! Ik hol terug de hal uit naar mijn auto, rijd naar de voorkant van de Voorbereidingslokatie, maar daar kan ik niet parkeren. Wat nu? Ik ben op het matje geroepen maar ik kan het matje niet vinden... HELP.
In een vlaag van verstandsverheldering herinner ik me dat ik het nummer van de secretaresse die de afspraak heeft gemaakt in mijn telefoon heb staan. De secretaresse legt vriendelijk en geduldig uit dat ik weer terug moet naar achter, waar ik vandaan kwam. Daar zal iemand mij opvangen.
Wat ook zo is. Een lange, bleke jongen van in de dertig, die zich voorstelt als HR-manager, neemt me mee naar het kantoortje, voetgangerspijlen op de vloer volgend (als ik dat had geweten). Bij een kantine biedt hij me iets te drinken aan. 'Tomatensoep? Doe maar water.'
De regiomanager zit in zijn nood-kantoortje. Een aimabele man, die, dat is nieuw voor mij, zijn baardje modieus heeft laten staan. Ik verontschuldig me voor mijn vertraging. 'We zagen je al rennen door de hal,' zegt hij, niet geheel zonder leedvermaak, 'ga zitten.'
De HR-manager gaat aan de kop van het tafeltje zitten en haalt notitieblok en balpen tevoorschijn. De regiomanager neemt tegenover me plaats met een mapje fotokopietjes. 'Viktor, we hebben je boek gelezen. Van pagina 1 tot pagina 350.'
Ik wil hem feliciteren, maar slik op tijd mijn felicitaties in.
'Dat jij een boek hebt geschreven, is jouw zaak. Zoals je advocaat geloof ik al had gezegd, – zo heb ik op je blog kunnen lezen – hebben wij wel belangrijker zaken aan ons hoofd dan een boek.'
Juist.
'Maar,' vervolgt hij, 'we hebben je hier uitgenodigd om het waarheidsgehalte van een aantal passages vast te stellen. Waarheidsvinding, dus.'
'Ja,' valt de HR-manager hem bij, 'want in die passages overtreed je onze business principles'.
Ik neem een slokje water.
De regiomanager pakt de fotokopietjes erbij, de belastende passages in geel. 'Viktor. Hier schrijf je dat je een Le Monde meeneemt die is bestemd voor het Franse Consulaat. Berust dat op waarheid?'
Als rechtgeaard romancier en beroepsfantast kan ik uiteraard glashard volhouden dat ik alles uit mijn duim heb gezogen, maar dat is niet zo. Het zou ook een laffe verdediging zijn.
Dagboek van een postbode is mijn eerste – en vermoedelijk laatste – boek waarin elke zin op waarheid berust. Eerlijkheid is een sine qua non voor een dagboek. Wie geen zin heeft in de waarheid, moet geen dagboek schrijven. Zulks leg ik uit aan de regiomanager.
Een verdediging kan het nauwelijks worden genoemd.
Mijn advocaat zou het hier vast ab-so-luut niet mee eens zijn geweest, maar ik heb mijn advocaat niet bij me. (Ze is in Rome.)
Nu knikt de regiomanager. Volgende fragment. 'Hier schrijf je dat je een pakje met twee boeken erin in de papierbak gooit. Waar?' Ik bezig de letters a en j in de gebruikelijke volgorde. Dit hele gedoe is onnodig, want alles is waar, maar ik beleef een pervers genoegen aan deze ontleding van mijn proza. Bij mijn weten is mijn proza nooit eerder zo minutieus ontleed.
'Dat je hebt gemasturbeerd op depot is ook niet bepaald reclame... Wat nu als jouw vrouwelijke collega's er bijvoorbeeld niet meer willen komen?'
'Ik heb maar één vrouwelijke collega,' werp ik tegen, mij beseffend dat ook dit niet mag worden beschouwd als een adequate verdediging, of een verdediging überhaupt.
'Dat zal in de toekomst veranderen,' zegt de regiomanager met een blik van verstandhouding naar de HR-manager. 'Samenvattend, Viktor. Je begrijpt, dat ik je met deze wetenschap niet zomaar door kan laten werken. Ik heb mensen ontslagen voor minder.'
Dat begrijp ik. Ik begrijp de morele spagaat waarin de regiomanager en bij extensie PostNL zich bevindt maar al te goed. Ik heb de luxe van de vrijheid van meningsuiting, de luxe van eerlijkheid, en hij en PostNL niet. Noem het het prerogatief van de kunstenaar, en de knechting der commercie.
'Daarom moet ik je op non actief plaatsen. Met behoud van salaris, dat wel. Volgende week gaan we met onze juridische afdeling in Den Haag bekijken hoe we verder moeten met jou, en met je boek, want je boek is, als alles waar is wat er in staat, toch een soort blamage. Hoe leuk zullen cliënten zoals bijvoorbeeld het Franse Consulaat, het vinden dat jij hun post achterhoudt?'
Ik kan moeilijk volhouden dat ik verrast ben. Dit moment heb ik ongeveer een jaar, misschien twee jaar, aan zien komen.
'In het nawoord van je boek schrijf je dat het je niet gelukt is om ontslagen te worden,' besluit de regiomanager, rond wiens fijnbebaarde mond ik een Mona Lisa-achtig glimlachje meen te ontwaren, 'maar ik denk dat het je binnen afzienbare tijd toch gaat lukken.'