Vaderloosdag

 




Nader tot U




Nader tot U – toespraak door Viktor Frölke bij de opening van de Zomersalon, De Kring, 8 juni 2023 

 

[Venetiaans masker op]. 

 

Triggerwarning! De volgende tekst kan stress reacties veroorzaken... 

 

Onze Vader, die in Club Church schijt, uw aars worde gereinigd, uw geil kome, uw lul geschiede, op Sling-dag zowel als op de bi(z)onderbroek-avond. Geef ons heden onze dagelijkse fist, en vergeef ons onze uitscheuringen, zoals ook wij aan anderen hun uitscheuringen vergeven, en leidt ons niet naar de Oeverlanden, maar verlos ons van de SOA. 

 

[Masker af.] 

 

Ik dacht laat ik beginnen met wat heiligschennis, dan hebben we dat gehad. Ongelooflijk maar waar: godslastering blijft een van de uitgelezen manieren om mensen op de kast te jagen (of zelfs te solliciteren naar een doodvonnis, ook in ons deel van de wereld).  
 

Toen Martha, tegen wie ik geen nee kan zeggen, mij vroeg de Zomersalon te openen, en er zelfs aan mee te doen – want ja, ik maak ook wel eens een keertje iets dat aan een muur kan hangen – riep ze enthousiast uit dat ik de boel maar eens lekker op moest schudden. Trek alles uit de kast, wild mag het zijn, nee woest, weg met die gemakkelijke, veilige, brave zouteloze wopke – ik bedoel woke (stomme automatische spellingschecker). De kunstenaars-Kringleden moesten maar eens korte metten maken met dat verstikkende, beklemmende moderne McCarthyisme van tegenwoordig. We moesten terug naar de opruïng, de ophef, het tumult uit de jaren van, bijvoorbeeld, Nader tot U, van Gerard Reve. Dat was trouwens het jaar 1966, een jaar voor mijn geboorte. 

Misschien niet vreemd dat Martha mij vroeg. Ik heb een zwak voor de stijlvolle provocatie in zijn literaire of kunstzinnige gedaante. Vannacht dacht ik na over de vier romans die ik heb gepubliceerd, en kwam tot de niet heel opzienbarende conclusie, dat het verschijnen van tenminste drie ervan gepaard gingen met een soort van rel. Hoewel ik geen relnicht ben, zoals Reve, kan ik een opstootje op zijn tijd uitstekend waarderen – niet zozeer om de verkoop van mijn boeken te bevorderen, alweer zoals Reve naar eigen zeggen dreef in zijn publiciteitsstunts – want die gaat vanzelf, geen klachten op dat gebied, de royalties stromen binnen, maar om mezelf... wakker te houden. 

Woke zou ik bijna zeggen. 


Wie schetst mijn verbazing toen ik in de aankondiging van deze Zomersalon-vernissage ineens las dat het thema ook verbinding was? Verbinding? Het zou toch over ontbinding gaan, over breken, over snijden en hakken? Mooie paradox. Vond de Kring het wellicht te eng om alleen aan te sturen op commotie, zonder daarbij de troost van het fysieke weerzien (na het langdurige corona-isolement) erbij te betrekken? 

 

Maar goed, de bonte verzameling kunstwerken die u hier aan de wand ziet hangen is alleen te begrijpen met dat thema van verbinding, en bovendien uit het christelijke idee dat spreekt uit de titel ‘Nader tot U’, gejat uit Jacobijnen, ik heb het opgezocht: ‘Kom nader tot God, dan komt Hij nader tot u.’   

Verbinding is een term die Reve nooit gebruikt zou hebben. Als er al iets verbonden werd in zijn leven en werk dan waren het donkerblonde jongens in strakfluwelen broeken, die werden vastgebonden zodat ze konden worden afgeranseld en bereden, dikwijls ten gerieve van een derde. 

Het blijft, ook zoveel jaar na zijn dood, opmerkelijk dat een Amsterdamse auteur, geflipt Vossiaan, zich noemende volksschrijver, een nog steeds controversiële, revistische levensstijl, namelijk die van het homoseksuele sadomasochisme, bovendien met nauwelijks of niet-volwassen jongens, als onderwerp voor zijn bestsellers kon nemen. Noem mij een auteur in het buitenland die dit deed, in die jaren, of daarna – met humor bovendien, en tederheid, opdat het voor grote groepen lezers verteerbaar bleef. 

Als vader heb ik mij menigmaal afgevraagd hoe ik het zou vinden als een van mijn zoons zich bij Reve had gemeld met het verzoek of ze bij hem in konden trekken. Afgaande op Woelrat en Teigetje, twee gymnasiasten met wie Reve in zijn Friese jaren was getrouwd, viel het met de schade aan de tere kinderziel reuze mee, zou je zelfs kunnen stellen dat er voor ontluikende gays in den lande geen betere plek te verzinnen was. Huize Het Gras te Greonterp als een vooruitgeschoven, clandestien filiaal van de COC. 

Ook het Ezeltjesproces, dat voortvloeide uit een aanvankelijk door velen over het hoofd geziene passage in Nader tot U, waarin God wordt voorgesteld als een muisgrijze ezel, anaal gepenetreerd door de ik-figuur, valt te interpreteren als onderdeel van de grote emancipatie-campagne die Reve bewust of onbewust voerde, eerst in het brievenboek Op weg naar het einde, daarna in brievenboek Nader tot U. Na De avonden deed Reve nauwelijks nog pogingen om een fictief verhaal op poten te zetten in zijn romans - met uitzondering misschien van De vierde man - maar vormde zijn werk een curieuze en misschien wel unieke combinatie van bekentenisliteratuur, brief- of dagboekroman en pseudo-essaysistische pornografie. ‘Geoudehoer waar Gods zegen op rust,’ in de woorden van zijn schepper. En: ‘Er komt weer geen normaal mens in voor.’ 

 

 

Elk tijdperk krijgt zijn eigen woke, oftewel zijn eigen intolerante denkklimaat met bijpassende censuur, en kwalijker: zelfcensuur. Tijdens Reve's provocaties in de jaren zestig waren dat de moraal- of fatsoensridders, meestal maar niet altijd van christelijke huize (soms waren het communisten boos op de afvalligheid en decadentie van een van hen). Wat opvalt is de beschaafde manier waarop in die tijd nog meningsverschillen werden uitgevochten in kranten, tijdschriften en op televisie.  Niemand uitte doodsbedreigingen, niemand riep op tot een boycot. Niemand ging de auteur thuis opzoeken met een brandende fakkel. 

 

Het proces tegen Reve wegens ‘smalende godslastering’, kun je afleiden uit de uitgebreide reconstructie van biograaf Nop Maas, was eigenlijk een showproces. Niet voor het openbaar ministerie, dat met de bij voorbaat kansloze zaak in zijn maag zat, maar voor Reve. Die kon weer eens, eerst bij de rechtbank en daarna bij het hoger gerechtshof, op briljante wijze zijn gelijk halen. Alleen wie onder een steen had geleefd zou niet hebben begrepen dat Reve aan de goede kant stond van de geschiedenis. Eerst werd hij ontslagen van rechtsvervolging, daarna volledig vrijgesproken. Het was niet zozeer een overwinning van het recht, of zelfs maar de vrijheid van meningsuiting, maar een overwinning van het zelfbeschikkingsrecht, de optie om je leven, ook en vooral je seks- en liefdesleven, naar eigen inzicht in te richten. Zolang je bedpartners niet tegen hun zin meededen, was er niemand die je ook maar een strobreed in de weg kon leggen om je stoutste fantasieën ten uitvoer te brengen.  

Sinds me too weten we dat op het oog consensuele seks tussen twee mensen, ook al zijn ze volwassen, iets ingewikkelder ligt, omdat er nog een andere factor meespeelt: macht. 

 

 

Er is veel leuks te vinden op YouTube voor Reve-fans. Geen enkele schrijver wist het medium televisie zo volledig uit te buiten als hij. Ik keek een boeiend fragment uit de jaren zeventig terug, naar aanleiding van een andere rel die Reve had veroorzaakt. Nu stond hij eens niet aan de goede kant van de geschiedenis. Ik heb het over zijn beruchte optreden tijdens de Nacht van de Poëzie in Kortrijk, België. Het televisiefragment toonde Reve, midden in de nacht, op een podium, met om zijn nek vier grote verchroomde symbolen: een hamer/sikkel, een christelijk kruis, een vredesteken en, jawel, een hakenkruis. Hij droeg het gedicht Voor eigen erf voor dat eindigde met de strijdkreet: 

 

“Gooi al dat zwarte tuig er uit: 

Ons land voor ons! 

Op naar de Blanke Macht!’ 

 

Hierbij stak hij zijn rechtervuist omhoog die hij voor de gelegenheid in een witte bokshandschoen had gestoken. 

Grappig? Niet echt. Niemand lachte. Gewaagd: dat zeker. Let wel, niet veel later zag de eerste openlijk racistische politieke partij van Nederland het licht. Hoe dan ook, de confrontatie met André Haakmat, Reve-liefhebber en vooraanstaand Surinaams advocaat, die aanwezig was met een televisiecamera, is interessant, en pijnlijk - voor Reve. Hij lult zichzelf hier hopeloos in een hoek. De ironie verdwijnt uit zijn panische antwoorden op de kalme, terechte ondervraging door Haakmat. Reve speelt met wit en staat in no time schaakmat. Hij lijkt echt te menen wat hij zegt, dat afstammelingen van slaven uit de voormalige kolonies niets te zoeken hebben in het land van hun voormalige kolonisator. Dit is niet meer de Reve die uit plagerij het tegenovergestelde beweert van wat de weldenkende elite, waartoe hij behoort, aanhangt, maar het gesputter van een xenofoob. ‘Het heeft er alle schijn van dat Reve geen racist wil zijn, maar het ondanks zichzelf wel is,’ luidde een van de verstandigste commentaren destijds. Harry Mulisch schreef een schotschrift tegen Reve, Het ironische van de ironie, waarin hij stelde dat ironie op een gegeven moment, als zij te ver wordt doorgevoerd, door het ijs zakt en omslaat in ernst. Men kan niet alles afdoen als een grap. Alweer: dat is te gemakkelijk. 

Ter relativering, wij zijn allemaal min of meer racistisch, dat heeft onder andere documentairemaakster Sunny Bergman mooi aangetoond. Ook niet-witte mensen zijn racistisch, en dan niet zozeer tegen witten, maar tegen andere niet-witten. 

Elke dag weer gaan we de werkelijkheid te lijf met onbewezen hypotheses en onvolledige informatie, baseren we onze oordelen noodgedwongen op magere anekdotes en theorieën. 

 

 

Terug naar die linkse hobby, kunst. Bestaat er een kunst die veilig is, die niemand kwetst? Is dat dan nog kunst? Of is kunst dan alleen nog maar een vorm van cultureel handje-vasthouden? Een soort candlelight voor hoger opgeleiden? 

Laat ik het persoonlijk maken. Kan ik, zijnde overjarige witte hetero, excuus: cisgender, nog iets schrijven zonder een overgevoelige lezer geweld aan te doen die andere boxjes aantikt in de identiteitsmatrix? 


Iedereen is bang voor andersheid, en we zijn angstiger geworden, en conformistischer, ondanks onze objectief toegenomen keuzemogelijkheden. De kunstwereld, de literatuur, en bij extensie de politiek en alle andere arena’s waar mensen zich druk maken en geld een rol speelt, en er dus zaken op het spel staan, zijn inherent conservatief. De status quo is heilig. Wij willen niet verrast worden. U wilt ook niet verrast worden. Niet echt verrast. Als ik nu mijn broek zou laten zakken om een staatsieportret van onze koning te tracteren op een golden shower, met de groeten aan Zorriguieta, dan verraste dat u, en ik heb het even overwogen, maar Martha heeft me ervan weerhouden. Ze reageerde in een appje met: 'Ja, leuk.’ Punt. Met andere woorden, schrijver, heb je niets geestigers? En laat de performances alsjeblieft aan performancekunstenaars over. 

Voor mij blijft humor de maatstaf, hoewel ergerlijk subjectief, waarschijnlijk circulair en in elk geval onmeetbaar, ten aanzien van de hoeveelheid kwetsuur of belediging die ik een schrijver of kunstenaar of wie dan ook toesta. Zit er spot bij, zelfspot liefst, dan ben ik tot veel bereid. Spreekt tegenwoordig iemand zich uit, of waarschijnlijker, twittert, twattert of twuttert de persoon in kwestie op een van de socials (het woord alleen al), dan is er zelden sprake van humor. Zelfs niet van slapstick. Integendeel, het is grofheid om de grofheid, maar ik geef toe, de grofheid die cineast en columnist Theo van Gogh, zich veroorloofde door moslims steevast als geitenneukers aan te duiden, was ook te... juist ja: gemakkelijk. 

Beledigen, prima, graag zelfs, maar doe het alsjeblieft een beetje in stijl. Doe, net als wanneer je je geliefde complimenteert, je best. Vermijd clichés, om te beginnen. Dat is wel een minimumeis. 

Ik stond eens op het Museumplein liefdesbrieven en haatmail te componeren op een oude schrijfmachine - voor geld natuurlijk, maar ik kan niet ontkennen dat ik er plezier in had. In die zin lijk ik op Reve. De haatbrieven waren net iets goedkoper dan de liefdesbrieven. Er was ook minder vraag naar, hoewel ik een uitvoerige tirade heb mogen schrijven tegen iemands ex-baas. Heerlijk. Ik herinner me dat een groepje hangjeugd op mijn openbare schrijverette afkwam, lacherig naar de prijslijst keek, en riep: ha, ha, hatemail, ha ha, kankerhomo, enzo! 

Zeker, zei ik, maar met kankerhomo ben je nog niet, dan is de aanhef. Hoe ga je verder? Ze maakten dat ze wegkwamen.   

 

 

Als je Reve nu terugleest, kun je je moeilijk voorstellen dat iemand hem destijds serieus heeft genomen, deze grootmeester van de ironie. Voorgewende onwetendheid betekende ironie in de klassieke oudheid. Een goede definitie, beter dan de definitie die ik op school leerde: het omgekeerde bedoelen van wat je zegt. Reve wendde voor niet te weten dat je bekeren tot het rooms-katholicisme niet hip is, en zelfs nogal bizar voor een moderne schrijver, en juist daarom is het nog steeds geestig. 

Overigens schuilt er nu, met terugwerkende kracht, een diepere ironie in Reve's katholicisme, waarvan hij misschien toch wel doordrongen was. De schandalen van priesters die zich vergrepen aan misdienaren in de wereldwijde katholieke kerk, die de afgelopen jaren boven water zijn gekomen, ondanks de verwoede pogingen van de kerk om die onder de pet te houden, hoeven niet te verbazen. Allemaal revisten, zonder het te weten. Zonder toestemming allereerst, maar vooral ook zonder humor. 

Onvergeeflijk. 

 

Ik dank u voor uw aandacht. 

Dit is waarom ik in Amsterdam woon





Aan het eind van een doodgewone, maar blauwluchtige maandag, de sfeer is ernaar, word ik in mijn zoektocht naar een rustig leesbankje verjaagd van het terras van een kolossale, onpersoonlijk ogende, of anders verlaten woonboot die ik voor een AirBnB-hol houd, ik woon hier!, roept een man die als een sprinkhaan uit de deur tevoorschijn plopt, o ja? ja ja, nou sorry hoor, hij schiet me niet overhoop wat hij misschien zou doen als ik zwart en dit Texas was, ik haast me toch maar de weg op, langs de drukke brug, in de voetsporen van een zwerverstype, waar gaat die heen, hij daalt een trappetje af dat doodloopt in een stenen platje vol lege drankflessen, de ingang onder de brug is versperd; dan toch maar liever de andere kant op, laat ik mezelf nog een kans geven, naar de kalm ogende overzijde van de gracht, ik wist niet dat het zo lastig was om in dit deel van de stad een  leesbankje te vinden, misschien is dit beleid, niet te veel leesbanken want dat levert niets op, met lezers kun je zo’n stad niet onderhouden; ik passeer een nauwe steeg die ik niet ken, of die ik me, wegens mijn vermoedelijk door breinmist geplaagde geheugen, niet kan herinneren, en besluit de afslag te nemen, het is geen weelderige steeg, maar hij ligt er mooi bij in dit late, gouden uur; ik wandel hier voor het eerst in mijn leven, dat dit niet eerder is gebeurd zou kunnen komen door de aanwezigheid van ijzeren hekken die nu open staan; de rust is sereen, de achtergevels van de machtige panden die aan de steeg grenzen benadrukken nog eens hoe puissant rijk deze stad is, of ooit is geweest, of weer is; een man loopt mij tegemoet, komt waarschijnlijk terug van zijn werk, bij een bank of een advocatenkantoor of iets dergelijks, of iets in het vastgoed natuurlijk, want ja, alleen die kunnen zich dit veroorloven, ik moet hem dankbaar zijn voor het decor, hij vraagt zich mogelijk af wat ik hier doe, nou ja, ik loop deze steeg even door, meer niet, zou ik willen antwoorden, op zoek naar een leesbankje – ja ja, op zoek naar een opportunity zul je bedoelen, om ’s nachts terug te keren met een breekijzer – maar daar is het einde van de steeg alweer, hij komt uit op dezelfde kade als waar hij begint (het is een U-vormige steeg), en dan eindelijk, in de bocht van de kade, met uitzicht op het mooiste hotel, of in elk geval mooist gelegen hotel, van de stad, is hij (zij? hen?) daar dan eindelijk: het leesbankje, twee zelfs, ik neem plaats op de rechterbank, van de rug af gezien, nog geen tel later strijkt er een vrouw naast me neer, op het linkerbankje, ze heeft een boel tassen op haar vouwfiets en ook een overvolle rugzak op schoot, ze schenkt me een vlugge, nerveuze glimlach, die haar gele wezelachtige tanden ontbloot; ik negeer haar omdat ik wil profiteren van deze prima plek al zeg ik het zelf, maar dan spreekt zij mij natuurlijk toch aan, en niet zonder reden, ze wijst licht hysterisch op een drone boven het water, en juist dan, als we samen de drone gadeslaan, die nogal doelloos in de lucht hangt, als een luie UFO,  een UFO die niet goed weet wat hij wil, of hij wel wil kennisnemen van onze beschaving, wordt hij, de drone dus, aangevallen door een, twee, drie meeuwen, een The Birds-moment; de vrouw en ik halen onmiddellijk onze telefoons tevoorschijn om deze strijd tussen natuur en technologie te filmen, die zal het beslist goed doen op de socials, of anders bij het thuisfront, of ons latere zelf, bij gebrek aan thuisfront, maar we zijn te laat want het luchtgevecht is alweer voorbij, zonder Hitchcockiaans einde helaas, de drone keert terug naar zijn bestuurder, die zich, zien we nu, rechts naast het hotel bevindt, het incident heeft de weg vrijgemaakt voor de vrouw naast me om een boom over drones op te zetten, ze zag een drone-show op het Museumplein, courtesy Van Gogh-museum, nou dan weet je het wel, het museum met de gedegen marketingafdeling, die weet je telkens met een andere smoes naar binnen te lokken, maar mijn oog is inmiddels gevallen op de bruine bol met kaas die de vrouw in haar hand heeft, maar waaraan ze niet knaagt, – is dit haar enige eten schiet het door me heen – maar dan, hoera, komt er een black dude aanwandelen in een coole outfit met een Marshall-koptelefoon op en een ovale zonnebril op zijn neus, een IJ-wit in zijn hand en een joint tussen zijn vingers, hij vraagt of hij naast mij mag komen zitten blowen, en ik zeg natuurlijk ja, blow lekker jôh, sterker: blow in mijn gezicht, in mijn neusgaten graag, ik kan wel wat blow gebruiken, second hand desnoods, en voor ik het weet beland ik in een gesprek over de liefde, hij is negentwintig en nog ongebonden, hij vraagt zich af of dating-apps hem het grote geluk in de liefde gaan brengen, genoeg om te neuken daar niet van en iedereen is into polyamorie ook nog… ik zeg dat ik daar mijn twijfels over heb, over die Grote Liefde per app, maar ik ben een verstokte romanticus die gelooft in het fontein van de fenomenale ervaring, zoals wij die nu hebben, zeg ik, briesje in ons gezicht, blauwe lucht, dit harde bankje, einde dag, jij met IJwit waar ik ook wel een slok van zou willen hebben, joint enzovoorts, met onze ondefinieerbare gemoedstoestanden, geluk, zeker, maar steeds doordesemd met maandagavondmelancholie, de imperfectie van de spreektaal, die wordt aangevuld met de imperfectie van de lichaamstaal, toch vormen zij samen het hele pakket, hier zullen we het mee moeten doen, hoe we hier zitten, niet achter ons beeldscherm slimmigheidjes uitwisselen, maar de rafelige, rommelige realiteit, als ik hoor dat ik dit stokpaardje berijd, stap ik zelf alvast af; ondertussen geeft de vrouw links van mij het op, ze heeft haar halve bruine bol met kaas opgegeten, en ze pakt als een kleine pakezel alles weer op haar vouwfiets en fietst weg met de woorden, geniet van jullie brunch, wat een eigenaardige groet is, en niet alleen omdat het borreltijd is, maar inderdaad, het kan altijd brunchtijd zijn, meanwhile is mijn bankpartner al weer wat meer gedrogeerd geraakt, wat wil je ook, hij laat nu kleine lachjes ontsnappen van tussen zijn droge lippen, lachjes die wijzen op een bepaalde mate van stonedheid, een lachkick heeft hij goddank nog niet, goddank voor mij bedoel ik, ik hoef geen getuige te zijn van zijn lachkick, hoe aardig ik de 29-jarige, die trouwens, zo blijkt als we ons aan elkaar voorstellen, een naam heeft die verwijst naar een Amerikaanse president, een Republikein nog wel (zou hij dat weten? Zou het hem iets kunnen schelen?) ook vind; ik laat zien welk boek ik aan het lezen ben, een roman van de Senegalees-Franse, of Frans-Senegalese schrijver Mohammed Mboughar Sarr, een zwarte man dus (is dat de reden dat ik het laat zien? Mogelijk, maar wat is daar mis mee, want het is een weergaloze roman, jaloersmakend in zijn vertelkunst, culturele reikwijdte en filosofie, De diepst verborgen herinnering van de mens heet de roman, google maar als je zin hebt, als je wilt kun je hem in 1 minuut op je telefoon toveren), ik begin meteen dat boek te bespreken, maar hij zegt, onderuitgezakt glimlachend, ik ben geen lezer, ik ben meer visueel ingesteld, ik antwoord dan behoor je tot de meerderheid, ik heb eerlijk gezegd medelijden met die meerderheid die zichzelf het tragere, maar daardoor verder in je hersenwindsels doordringende genot van de literatuur ontzegt, enfin ik werk niet voor CPNB, nog niet, dus het gesprek gaat al snel over andere dingen, Omroep Zwart, nog niet veel soeps, vindt hij, maar je moet ze een kans geven, denk aan het Amerikaanse BET, dat is ook niet in één nacht onstaan, hij heeft ook tips voor mij, zoals de Black Archives, en J. Cole, een rapper die ik nog niet ken, ga ik uitchecken hoor ik mezelf zeggen, en hij noemt Café Dokter, ik versta hem niet goed, dagje ouder, het duurt even voordat ik begrijp dat hij het over een café heeft, met die eigenaardige, maar voor mij ook weer vertrouwde naam, het lijkt me dat je moet kiezen, of je hebt een dokterspraktijk of je runt een café, hoewel de combinatie ook wel weer een gat in de markt zou kunnen zijn, en trouwens, alcohol is ook medicatie, en ouwehoeren therapie, ik beloof hem dat ik daar nog eens heenga, als ik een klacht heb, of dorst, maar ik weet ook: heel waarschijnlijk is dat niet, ik ga alleen nog naar een achtergrondmuziekloze kroeg met mensen die ik allang ken, op een plek dus waar ik niet verwacht nieuwe mensen te zullen tegenkomen, behoorlijk voorspelbaar eigenlijk, in New York ging ik nog wel alleen naar de kroeg en raakte vrijwel altijd in gesprek, misschien niet het boeiendste gesprek, maar toch, de therapeutische werking ervan was onmiskenbaar, althans voor zolang het duurde, maar nu moet ik weg, ik sta op, het uur dat ik voor mezelf uit het ijsblok van de dag had gebeiteld om op een bankje te lezen is voorbij, gone, verschwunden om nooit meer terug te keren maar goed.


















Eindtotaal