In het dennenbos, aangenaam beschut, zit ik achter mijn laptop als vriend M. passeert, met zijn kinderen, 13 en 7.
Zit je te zoomen? vraagt die van 7.
Ik schud van nee.
Ben je een lezer, vraag ik aan die van 13.
Ze leest thrillers, zegt M.
Maakt niet uit, als je maar leest, hoor ik mezelf zeggen. De schrijver als onbezoldigd CPNB-medewerker. Mijn eigen 13-jarige leest helaas niet meer, hopelijk begint hij ooit weer.
Pappa, zegt de 7-jarige, waarom zijn wij gestopt bij deel 5 van Harry Potter?
De verhaallijnen werden te ingewikkeld, zegt M.
En het is ook best eng toch, zeg ik.
M. knikt.
Ik raad, zoals altijd, Alleen op de wereld aan, van Hector Malot, in de wat archaïsche vertaling van August Willemsen. Dat boek staat nog steeds als een huis. Ontroerend, spannend, grappig – in die volgorde.
Ik ben in de laatste van Salman Rushdie bezig, zegt M.
En?
Nogal veel, eh... narratief. Ik weet niet...
Ik denk dat ik begrijp wat je bedoelt. Maar hij kan wel schrijven, Rushdie.
M. knikt.
Misschien is dat het probleem, bedenk ik, als M. weg is, dat als je kan schrijven, dat het narratief het overneemt. Niet het verhaal, maar de vertelkunst.
Enige uren later attendeert M. mij op de aanslag op Rushdie in New York.
We speculeren dat Rushdie precies op het moment dat wij over hem spraken, in zijn nek en buik werd gestoken.
'Ik heb wel zin om nu door te lezen,' zegt M.
Ik knik. 'Ik dacht aan een verhaal over een schrijver die zijn eigen dood in scène zet om de aandacht voor zijn werk te vergroten,' zeg ik tegen M.
'Dat heeft Houellebecq toch al eens gedaan? In Platform?'
'Het is niet een heel origineel gegeven. Maar ik dacht, ik werk het nog eens uit.'
Misschien moet mijn verhaal gaan over een schrijver die erover denkt een verhaal te schrijven over een schrijver die zijn eigen dood in scène zet om de aandacht voor zijn werk te vergroten.
Misschien ook niet.