Deel 8: Sky Ride



'We moeten zo snel mogelijk met elkaar naar bed,' zeg ik tegen Eternité in haar Volvo Amazone met Je reste au lit, een vrolijk liedje van Pascal Parisot, op de achtergrond. 'Ik voel het. Het moet gewoon. Als we het niet doen zou dit ernstige maatschappelijke gevolgen kunnen hebben.' Dat excuus heeft ze vaker gehoord. Onder haar wulpse vogeljurkje is haar boezem licht bezweet geraakt, ik weet niet waarvan, ze lijkt me une type cuoole. 'Het maakt me niet uit waar. We kunnen op iedere plek de liefde bedrijven. Misschien niet op die poubelle waar we die plastic zakken hebben gedumpt, maar verder werkelijk overal. Dat is het mooie van de liefde, je hebt er alleen lijven voor nodig.' Eternité, een vrouw met een eigen wil, draait de parkeerplaats op van een helverlicht maar totaal verlaten lunapark bij Grimaud. Als ik protesteer dat ik hier te oud voor ben, zegt ze: 'Dan heb je nog nooit in de Sky Rider gezeten.' Daar moet ik haar gelijk in geven. Als zij betaald heeft bij de verveelde hoogblonde dame met het hondje in het hokje (ik heb geen geld bij me; ik heb nooit geld bij me), nemen we plaats op een aluminium platform. Een man helpt ons in een tuigje dat ons horizontaal fixeert – als bevroren supermensen hangen we in de lucht. Dan knikt hij naar de hoogblonde dame in het hokje. We worden schuin achteruit omhoog de zwarte nacht in gehesen, voor de Sky Rider is alleen de grootst mogelijke aanloop groot genoeg. Zolang ik mijn blik op haar boezem gericht houd gaat het nog wel. Voor de zekerheid omarm ik haar maar. Op het hoogste punt aanbeland – zestig meter boven de parkeerplaats – worden we met een snelheid van 120 kilometer per uur naar beneden gekatapulteerd. Rakelings scheren we over een nietsvermoedende man die met zijn zoontje staat toe te kijken met een barbe à papa in de hand. Eternité gilt het uit van genot, ik van angst, maar we gillen, simultaan, en dat is ook wat waard.

Deel 7: Ik ben bang in het Nederlands te denken, daarom denk ik in het Frans.



La Ferme La Douceur was een geheimtip uit Nederland. Dat hebben Eternité en ik geweten. Het ligt in het midden van nergens, het is aardedonker als we aankomen, maar Nederlandssprekenden hebben de tent en masse weten te vinden. Ik ben bang in het Nederlands te denken, daarom denk ik in het Frans. La Douceur kent geen menukaart, geen wijnkaart, iedereen eet mee met de pot en drinkt het huisbocht in etiketloze flessen. Ik wantrouw etiketloze flessen. Maar tegen de flat rate van €42, all inclusive, ben ik niet bestand. Net zoals de plaatselijke pensionado's aan de belendende tafels die hun hart in Heerhugowaard, Bergen op Zoom, Geldrop of Alkmaar hebben laten liggen. 'Les Français à l'étranger,' fluister ik in Eternité's gaaf gevormde oor tussen hoofdgerecht (comfort food) en kaas (een plakje) in, 'ils vous irritent aussi?' Ik wil weten of het typisch Nederlands is dat Nederlanders zich in het buitenland aan Nederlanders ergeren, maar waarschijnlijk is het typisch Nederlands dit te willen weten. Enfin. Eternité haalt haar schouders op. Het enige wat zij wil weten, terwijl ze de kaas wegspoelt met het rode huisbocht, is of mijn ergernis zulke vormen aanneemt, dat zij ervoor moet zorgdragen dat een aantal van de Nederlandssprekenden het eind van de avond niet haalt, want daar heeft ze zo haar methodes voor. Discrete methodes. Ik schud mijn hoofd. De ergernis is alweer verdwenen. En trouwens, er zijn voorlopig genoeg doden gevallen. 'Okay,' zegt ze, in haar mooie Frans, waarbij de y melodieus de hoogte in gaat. 'Comme vous voulez.'

Een van de aardige weblogs die naar mij linken, is van Nederlandssprekenden in Frankrijk.

Deel 6: Dual use



Samen met Eternité sleep ik het lichaam van mijn snode aanvaller naar het gazon achter de villa. Hakken op gras maakt minder herrie. Ik haal de bijl die ik in de garage heb zien liggen. 'Weet je zeker dat hij dood is?' Miniem hoofdknikje. 'Op de gewrichten mikken,' zegt ze, 'daar ontmoet men de minste weerstand.' Terwijl ik mijn werk doe met meer geestdrift dan ik had verwacht, ik heb mijn roeping gemist, vlijt zij een eindje verderop neer op een ligbankje in de zon en steekt een Gauloise Blonde op. Als ik 's mans benen van de romp heb gescheiden, en de ledematen in drie stukken heb gehakt, een procedé waaraan opmerkelijk weinig bloed te pas komt, steekt ze een hand op: 'Arrêtez! Ça suffit! Eerst de hompen inpakken. Dan gooi ik die alvast in de achterbak.' In de keuken vind ik grijze plastic zakken met daarop DUAL USE. De zak kan én gebruikt worden als boodschappentas, én als pedaalemmerzak. Franse supermarkten zijn inventiever dan je denkt. Eternité blijkt niet vies van versgehakte lichaamsdelen, maar kop en romp, waar toch nog wel wat bloed vanaf komt, mag ik zelf in plastic zakken proppen. Na afloop ruim ik met veger en blik de stoffelijke restjes op van het gazon, trek die door het toilet, schrob voor de tweede keer bloed van het terras bij het zwembad en stap bij Eternité in haar roomkleurige Volvo Amazone. 'Zijn dit al uw bezittingen,' vraagt ze, als we vol gas over de Croisette richting Ste. Maxime scheuren. 'Hoezo?' 'Mijn excuses, ik had het u eerder moeten zeggen. U keert niet meer terug naar de villa.'

Deel 5: Niets lijkt haar te verbazen



Het laatste beeld op mijn netvlies voordat ik mijn bewustzijn verlies is dat van het putje in de blauwbetegelde zwembadbodem. Als ik weer bijkom, op het terras, kijk ik recht in de ogen van een vrouw in een jurkje met vrolijke vogeltjes. Ze heeft me net mond op mond beademing gegeven. In haar decolleté, onder het bandje van haar al even vrolijke bikini, bespeur ik een klein damespistool. 'Vous connaissez ce mec là?' zegt ze, nadat ik rechtop ben gaan zitten en een glas Provençaalse rosé heb gevraagd en gekregen. Ze wijst met haar hoofd richting een besnorde man in een plasje bloed. Ik schud van nee. Het is niet de jardinier. Ook niet de croissant-bezorger van La Tarte Tropezienne. Is het de buurman met het maanachtige nachtlicht? Ik vertel haar over het lijk, en de wonderbaarlijke verdwijning ervan. Het lijkt haar niet te verbazen. Niets lijkt haar te verbazen. 'Est-il mort?' vraag ik, uit voorzorg, over het meest recente slachtoffer. Ze knikt, bevallig. Ik neem mijn redster nog eens goed in me op. Dit is geen straf. 'Mais qui êtes vous?' 'Je m'appelle Eternité,' zegt ze, 'de Protection 24/7.' 'Quels beaux oiseaux,' zeg ik, over haar jurkje. Het kan geen kwaad om bij je redster in het gevlei te komen. 'Merci,' zegt ze, alsof ze het compliment nog nooit eerder gehoord heeft. 'Alors... Ça va, monsieur?' Ik klaag dat ik nog wel wat pijn heb aan mijn schedeldak, laat het klagen maar aan mannen over, anders gaat ze misschien weg. 'Voulez vous diner avec moi, ce soir, à La Ferme La Douceur?' Dat wil ze wel, als we eerst samen de besnorde snoodaard in stukken hakken, de stukken in plastic zakken stoppen en die naar de poubelle brengen. 'Ah, la poubelle,' zeg ik. 'Mais bien sûr.'

Deel 4: Zorgvuldigheid



Het is twaalf uur in de middag als ik eindelijk de rolluiken durf te openen. Voor elk venster dient een knop te worden ingehouden. Even word ik als een konijn in zijn hol verblind door het zonlicht, rechtstreeks en weerkaatst door de Middellandse Zee. Ik steek mijn hoofd naar buiten en merk op dat de ene haperende deur van de elektrische poort niet helemaal gesloten is: zorgvuldig is mijn nachtelijke ordeverstoorder niet, aan de andere kant: de zorgvuldigen spelen een marginale rol in de geschiedenis. Pas als ik mijn tien matineuze baantjes heb getrokken – het moeten er tien zijn, niet één minder of meer – besef ik dat het lijk weg is. Het enige wat resteert op de plek waar het lag is een pluk zwart haar en een substantie die het midden houdt tussen bloed, kwijl en ondetermineerbaar overgeefsel. Met alle schoonmaakmiddelen die ik kan vinden schrob ik de rand van het zwembad schoon. Ik beloon mezelf met een espresso, en een croissant aux amandes, bezorgd door La Tarte Tropezienne, een uitstekende bakker. Net als ik tot mijn niet geringe opluchting vaststel dat ik met minimale inspanning van een nijpend probleem af ben – namelijk: wat te doen met het lijk – voel ik een scherpe pijnscheut bovenop mijn schedel, ik vermoed openhaard-gereedschap, en een brute kracht die mij met klapstoel en al het water induwt.

Deel 3: Parelduiker



's Avonds dineer ik genoeglijk onder de sterren aan de lange tafel bij de buitenkeuken, als de discoverlichting van het zwembad begint te knipperen – eerst regelmatig, denk ik, maar daarna onregelmatig, om er uiteindelijk helemaal mee op te houden. Ik zit in het donker. Ik had bij kaarslicht willen eten, hoe corny dat ook is, maar alle kaarsen zijn opgebrand. Het lijk licht zwak op in het maanlicht – dat, als ik wat beter kijk, helemaal geen maanlicht blijkt te zijn, maar de tuinverlichting van de aanpalende villa. Ik leg mijn boek weg, het heeft nu helemaal geen zin om te lezen. Het is misschien zelfs ongepast. Die nacht woel ik onrustig onder de dekens in bed. Ik droom dat ik parelduiker ben en dat ik tijdens een van mijn duiken, op tien, twintig meter diepte, met mijn armetierige zwembroekje achter een rots blijf hangen. Ik zou niet schrijven: zwetend werd ik wakker, als het niet waar was, maar ik werd zwetend wakker, en wel van gebons tegen de elektrische rolluiken, die ik juist uit voorzorg allemaal had dichtgedaan.

Deel 2: Sinistré



De volautomatische toegangspoort van de villa, waarvan een kant hapert, gaat langzaam open. Een vrachtwagen rijdt achteruit het terrein op. Opeens staat een jongeman voor mijn neus met een geitesikje en een koptelefoontje in zijn oor. 'Jardinier!' roept hij. 'Speak English?' Ik spring op van mijn ligstoel en been hem tegemoet. 'Spreekt u toch vooral Frans,' zeg ik. Mijn Frans, denk ik, is beter dan zijn Engels. Prompt steekt hij in rond Provençaals een minutenlang betoog af over de orage die vrijdagnacht over het dorpje heeft geraasd, en die voor een inondation heeft gezorgd en minstens duizend sinistrés. In zijn eigen kelder stond twintig centimeter en ook zijn auto was geheel ondergelopen en bevuild. 'Oh la la.' Meer weet ik niet uit te brengen. 'En hier,' vraagt hij, 'is hier veel schade aangericht?' 'Ça va,' zeg ik. 'Eh... de tuin ziet er nog goed uit.' 'Een van de voordelen van op de bergtop wonen,' lacht de jardinier. Ik knik en loods hem de poort uit, terwijl ik het lijk aan de rand van het halvemaanvormige zwembad uit zijn blikveld probeer te houden.


In de classificatie van het Rampenfonds was hier waarschijnlijk sprake van een D-ramp: zonneklaar.

Deel 1: Lijk



Aangekomen bij de villa in de heuvels aan de Côte d'Azur vind ik in het halve maanvormige zwembad een ronddrijvend lijk. Ik vis het uit het water en leg het op het gras te drogen. De zwembadpomp wordt aangezet; ik ga met een schepnet door het water om andere ongerechtigheden te verwijderen. Als ik daarmee klaar ben, vraag ik me af of dit het moment is om te baden. Zeker, er is niets meer te zien, maar dat zegt niets. De grootste vuiligheid in het leven is onzichtbaar. Hoelang heeft dat lijk in het zwembad rondgedreven? Heeft het water het rottingsproces vertraagd, of juist versneld? Wanneer ik, al zwemmende, een hap water binnenkrijg, wat toch niet ondenkbaar is, zal ik dan buikgriep krijgen, of een afschuwelijke, nu nog onbekende ziekte? Het zwemmen, een van de attracties van deze villa, wordt een dag uitgesteld, zodat de pomp zijn of haar werk kan doen. Op het gebied van ronddrijvende lijken geldt: better safe than sorry.

Een pittoresk poster van Roger Broders (1883-1953).