9. Plaatsvervangende wensdroom




Ik meende aan de rand van het openstaande schuifdak van de Zwarte Doos een droog, warm plekje te hebben gevonden, en dommelde langzaam weg, zoals dat gaat. Ik droomde dat ik de twee mannen, die hier onder mij tegenover elkaar mysterieus zaten te brommen, dronken voerde, of op drastischer wijze van het verstand beroofde, mee naar huis lokte, en hen voor de ogen van Choque en Lavinia de kleren van het lijf scheurde. Daarna zouden mijn verzorgers hun gang kunnen gaan met dit tweetal. Het moge duidelijk zijn, dit was een wensdroom vanuit het perspectief van mijn verzorgers, niet zozeer vanuit het perspectief van de mannen, hoewel ik niet in hun hoofden kon kijken. Ik had geen idee van hun fetisjes, maar ik kon me voorstellen dat daarin voor vetzucht niet per sé een hoofdrol was weggelegd. Choque en Lavinia daarentegen zouden uitzinnig zijn. Het geschenk van de twee weerloze mannen zou hun hele bestaan kantelen. Ze zouden de mannen ervan langs geven, en wie weet wat daaruit zou kunnen voortvloeien. Met een ruk ontwaakte ik uit mijn plaatsvervangende wensdroom, toen een van de mannen, die met het slordige haar, plotseling in de tuin stond en aan een touw begon te trekken waardoor het dak van de Zwarte Doos in zijn geheel over mij heen schoof.

8. Bird's eye view

Drizzle


Ondanks de motregen ben ik toch maar de tuin ingegaan. Ik had behoefte mijn lotgenoten te ontmoeten. Of het nu aan de motregen lag, of aan die idioten die eindeloze troep en herrie maken op het balkon bij de overburen weet ik niet, maar noch de passief agressieve, noch de grote rode liet zich zien. Ik had de binnentuin alleen. Tot ik bij wat ik maar zal noemen de Zwarte Doos kwam. Het dak was opengeschoven. Ik waagde me voorzichtig op het glas in het plafond. Deze bird's eye view had ik nog niet eerder gehad. Ik zag twee mannen aan een wit bureau. De een hield zijn hoofd voorover, alsof hij bezig was een vlek uit zijn broek te poetsen, de ander staarde naar de wand, en uiteindelijk naar mij. Ik liep meteen door, omdat ik me betrapt voelde, en niet graag van onderen bezichtigd word, maar hij keek alleen maar, peinzend. Het scheen hem niet te deren dat ik hier zat. Hij had zijn aandacht bij iets anders, maar waarbij kon ik niet ontdekken. Na een tijdje hoorde ik zacht gebrom uit de Zwarte Doos komen, het veroorzaakte lichte, niet onplezierige trillingen rond mijn kringspier. Ineens begreep ik het: de ene man was de andere iets aan het vertellen, maar wat dat dan was bleef duister.

7. Een plotselinge en niet te stuiten opruimwoede



Als zwijgende Beobachter van het ondermaanse gerommel en gedoe onthoud ik mij over het algemeen van oordelen over de vederloze tweevoeters met wie ik gedoemd ben samen te leven, maar in het geval van Choque moet ik een uitzondering maken. Zij is wat wel wordt genoemd een zeug. Ik heb het niet zo op krachttermen, die vermijd ik liever, maar verzin maar eens een betere benaming die niet naar beesten of geslachtsdelen verwijst. Feeks komt in de buurt, maar een feeks ontroert nooit, terwijl Choque, in al haar stupiditeit, je toch af en toe ook een brok in de keel geeft. Feeks reserveer ik liever voor die passief agressieve in de tuin. Maar wat heeft Choque dan nu weer voor zeug-achtigs uitgevroten? Dit: in een plotselinge en niet te stuiten opruimwoede, alsof het voorjaar al voor de deur staat, flikkerde ze niet alleen mijn nog lang niet leeggelikte blikjes, maar ook mijn speeltje in de vuilnisbak, om vervolgens stampvoetend de voordeur achter zich dicht te smijten en mij en Lavinia in het ongewisse te laten over haar toekomstige whereabouts. Natuurlijk heeft ze haar mobieltje thuisgelaten, dat is standaard bij een ontploffing. Inmiddels heb ik al een uur tegen Lavinia's scheenbeen aan lopen schurken, maar die geeft zoals gewoonlijk geen sjoege, die wordt helemaal opgeslokt door haar beeldscherm – trouwens, volgens mij is er ook niets meer in huis. Nog even en ik sta niet meer voor mezelf in.

6. Ik lag er eerst.



De zon schijnt in Mongolië, dacht ik – toegegeven, niet erg samenhangend. En: ik wou dat Choque eindelijk eens van de relaxbank afkwam. Ik lag er eerst. Er zijn van die dagen dat ze thuiskomt van haar werk, of moet ik zeggen 'werk', haar uggs uitschopt en languit op de bank neerploft. En waarom? Waarom zo bruut? Waar is dat voor nodig? Dat zegt ze er niet bij. Lavinia vraagt er ook niet naar. Die kijkt niet eens op van haar scherm, die is veel te druk met whatever. Nu was het weer raak. Zoals ik al zei, ik lag er eerst, maar op zulke momenten is er van haar onvoorwaardelijke liefde niet zo gek veel te merken. Er kon niet eens een knuffel af. Ze sleurde me onder mijn dekentje uit, lui kreng schreeuwend, terwijl ik niets had gedaan, en trouwens ook niet tot het geslacht der krengen behoor, en stortte neer en begroef haar mooie mollige gezicht in de bank. In het verleden heb ik nog wel eens weerstand geboden tegen dit soort redeloze aanvallen, door mijn nagels in de bekleding te zetten, en voluit terug te blazen, maar geloof me, Choque wil je niet over je heen hebben, niet ruggelings, niet buikelings, op geen enkele wijze. Als je Choque over je heen krijgt kun je het als ademend wezen wel vergeten.

5. Choque en Lavinia

Lucian Freud


Een van de voordelen van verzorgd worden is dat je niets hoeft te doen en dat je dus alle tijd hebt om je verzorgers te bestuderen. Die van mij zijn met zijn tweeën. Twee vrouwen. Een is echt te dik, dat de flappen erbij hangen, maar daar kan ze niks aan doen. Die heet Choque. Die naam heb ik niet verzonnen, die hebben haar verzorgers verzonnen. De naam die mijn verzorgers mij hebben gegeven, heb ik ook niet verzonnen en daar zou ik het ook helemaal niet mee eens zijn als ik er iets over te zeggen had, maar dat is nu te laat. Ik moet er mee leren leven. Aan de andere kant, zo belangrijk is een naam nu ook weer niet. Hegel had Schlegel kunnen heten, Frege Fichte en Heidegger Husserl. Gelukkig hebben we het niet over mij, maar over mijn verzorgers. Die andere dus, naast die met die flappen, heet Lavinia, en dan denk je natuurlijk dat die heel erg dun is, het totale tegenovergestelde van Choque. Maar niets is minder waar: die is ook peervormig en obees. Niet zo obees als Choque, maar toch. Je zult deze dames dan ook niet gauw zien op de tennisbaan, de sintelbaan of in een glazen afbeultempel. Daarentegen zul je ze wel heel vaak op de relaxbank zien, hier in huis. En dat is maar goed ook, want dan kan ik ze goed bekijken.

4. Jachtinstinct lijkt een beetje op wat mijn verzorgers lust noemen, denk ik wel eens. Het is een motor die niet vaak loopt, maar als hij loopt, moet hij zichzelf uitputten.



Vannacht, om een uur op vier, was het weer zover. Ik hoorde hem langs glippen, rommelen achter de boekenkast. Dat was voor mij het sein om me op te richten en in actie te komen. Ik had geen keus. Ik moest erachter aan. Jachtinstinct lijkt een beetje op wat mijn verzorgers lust noemen, denk ik wel eens. Het is een motor die niet vaak loopt, maar als hij loopt, moet hij zichzelf uitputten. Het punt is, ik zie slecht, en mijn reukvermogen is ook niet je van het. Ik moet het van mijn gehoor hebben, en van mijn calculaties. Ik dacht dat hij onder de piano zat. Ik naderde zo dicht mogelijk zijn schuilplaats, geruisloos, en wachtte. Ik liet het initiatief aan hem, ik hoef niet zo nodig initiatief te nemen. Het duurde maar een paar minuten voordat hij tevoorschijn kwam. De grap is natuurlijk, de wrede grap, dat hij nog slechter ziet dan ik. Maar hij hoort misschien beter, dat zou kunnen. Hoe dan ook is hij snel, dus daar komen mijn calculaties van pas, mijn voorspellend vermogen. Toen hij de grote oversteek waagde, van de piano naar de keuken, berekende ik zijn pad om te zorgen dat mijn klauw precies uitkwam bij zijn romp. Ik grijp zelden mis. Ook nu faalde ik niet. Nadat ik in zijn nek had gebeten, en had gewacht tot hij klaar was met leven, deponeerde ik het lijkje bij de pedaalemmer. Meer kon ik niet doen.

3. Ik draai liever stationair.



Men verklaarde mij voor gek, vooral die passief agressieve, die wist niet hoeveel spot en vernedering ze in haar blik moest stoppen, maar ook ik ben natuurlijk even het ijs opgegaan. Wat wil je, het was al dagen dik genoeg en de zon scheen. Je zou het niet zeggen maar mijn fysiek is buitengewoon geschikt voor gladde oppervlakten. Zo hard als ik kon, en met mijn nagels helemaal uit rende ik over het ijs. Als ik bij een mooi schoon stukje kwam trok ik ze in. Zo schoof ik gelukzalig op mijn kussentjes enkele lui op hun lange ijzers voorbij. Toeristen maakten foto's; ik heb ze voor een keer maar laten begaan. IJs is wonderbaarlijk, ik heb er geen ander woord voor, maar ik ben er ook gauw klaar mede. Ik draai liever stationair. Dus klom ik op het dek van een ingevroren zeilboot – naam: Surrender –, ging zitten en keek neer op het gepeupel. Mijn meeste aandacht ging trouwens uit naar de eendjes, de meeuwtjes en de hoentjes, die tot een piepklein, stervenskoud wak waren veroordeeld. Als er geen brokken zouden zijn had ik er mijn tanden in gezet, maar nu had ik vooral met ze te doen.

2. Ik beleef geen plezier aan smelten met mijn behoeften.



Geen enkele zin om naar buiten te gaan. Ik begrijp alle drukte om die sneeuw niet. Ik ben geen wintersporter, nooit geweest ook. Ik zet wat voorzichtige stappen in de tuin. Niet dat ik niet van een maagdelijk matwit landschap houd. Heel erg zelfs. Maar ik neem dat landschap liever tot me vanachter het raam, vlakbij de verwarming, met Satie's Les fils des étoiles op de achtergrond, in de uitvoering van Reinbert de Leeuw. Laat anderen, zoals die rode, de sneeuw kapotmaken, ik laat haar liever heel. Om je de waarheid te zeggen: ze hebben me naar buiten geduwd. Ze willen dat ik hier mijn behoefte doe, de schoften. Scheelt weer grind, stank en gedoe, maar mij krijgen ze niet klein. Ik beleef geen plezier aan smelten met behoeften. Ik laat het smelten met behoeften graag aan anderen over. Natuurlijk wil ik sporen nalaten, maar ik hecht aan decorum. En denk alleen al aan de kou daar waar je haar het minst kunt gebruiken. Denk aan het koude gat, het koude Glockenspiel. Ach ik wind me veel te veel op. En waarvoor. Lang genoeg buiten geweest; snel naar binnen voor het te laat is.