Grapes of wrath

John Steinbeck


Deze keer heette hij Matthew en kwam hij uit Queens, New York, maar het random anti-eenzaamheidstelefoontje kwam nog steeds erg ongelegen. Dat zei ik ook tegen hem. 'Ik vind dat Dialup heel erg leuk, ik praat graag met mensen die ik niet ken van de andere kant van de wereld, in zekere zin komt hier de eigenlijke bedoeling van internet, de Global Village enzovoorts, heel mooi tot uiting, maar ik ben net bezig een trampoline in elkaar te zetten met een vriend van me en mijn vrouw gebaart dat ik moet opleggen. Hoe gaat het met je?'
Het ging helemaal niet zo goed met hem, zei hij met licht stotterende stem. Zijn vrouw en dochter zaten sinds begin maart in quarantaine in Kentucky, waar zij vandaan komt. En hij had een corona-dode in de familie te betreuren. De man van een nicht van hem. 'Een jonge vent, kerngezond. Ineens, patsboem. Dood. En het tragische was dat we niet bij de begrafenis aanwezig konden zijn. Allemaal heel onwerkelijk en treurig.'
Gelukkig had hij zijn baan nog, Matthew, bij een bank. En hij las. Hij had eindelijk tijd om boeken te lezen. Dat trof, want de Dialup subcategorie waar ik me in een vlaag van romantiek voor had opgegeven, heette Books Int'l. Ik besloot ter zake te komen – mijn vrouw keek steeds nijdiger mijn kant op terwijl mijn vriend sussende gebaren maakte dat hij de trampo prima in zijn eentje op kon zetten – en stelde de vraag die bij deze groep hoort: what are you currently reading.
Een uitstekende conversation starter. Wie niets aan het lezen is, hoef ik ook niet te spreken.
'Ik ben bezig in een boek van John Steinbeck gelezen. Heb je wel eens van hem gehoord?'
Van John Steinbeck had ik wel eens gehoord.
'Grapes of wrath,' ging hij verder. 'Een tragische vertelling over ongelijkheid. Kan eigenlijk niet actueler en relevanter. De context is veranderd, maar de issues zijn nog precies hetzelfde.'
Ik moest echt gaan opleggen, want ook al werden hier belangrijke zaken besproken over de telefoon met een persoon wiens bestaan ik tot voor kort niet kon vermoeden, in de wereld van vlees en stenen om mij heen, the meat space, stonden mensen te wachten om zich tot mij te verhouden.
Toch heb ik zin gekregen om die Amerikaanse klassieker te lezen. 

Hoofdpijn



Plotseling heeft iedereen hoofdpijn. Mijn vrouw heeft hoofdpijn, de vriend die komt eten, van wie je het totaal niet verwacht, heeft hoofdpijn en ik heb hoofdpijn. Je zou graag willen dat deze hoofdpijnepidemie toevallig is, dat deze hoofdpijnepidemie helemaal geen epidemie is, maar een voorbijdrijvend statistisch wolkje. Maar het zou ook kunnen, het is zelfs veel waarschijnlijker, dat de hoofdpijn noodzakelijk is, dat we er niet onderuit komen, omdat de hoofdpijn een symptoom is van ons bestaan.
Hebben we covid 19, de hoofdpijnvariant? Zou kunnen, we zijn nooit getest. Maar het lijkt me dat deze hoofdpijn niet voorkomt uit een coronavirus. Deze hoofdpijn heeft te maken met spanning. Het is spanningshoofdpijn. We kunnen niet ontspannen. Telkens als ik denk dat ik ontspannen ben, dan blijken er nog hele spiergroepen in mijn nek en in mijn gezicht strak te staan. We staan allemaal strak. We staan allemaal al maanden strak, als een springveer. Iemand hoeft het palletje maar omlaag te doen, het schuifje omhoog, het haakje eraf te halen of we schieten de ruimte in, de Falcon 9 achterna.
Elon Musk, heeft die ook hoofdpijn? Vast. Als iemand reden heeft om hoofdpijn te hebben, dan is het Elon Musk. Zelfs al ontploffen zijn raketten niet op weg naar ISS, zelfs al blijven zijn astronauten volgens script lachen en beweren dat ze geen hoofdpijn hebben, ook al komen de raketten keurig netjes weer terug op aarde, dan nog heeft Elon Musk diverse redenen om hoofdpijn te hebben. Thuis heeft hij zeven kleine redenen tot hoofdpijn, plus nog een grotere reden tot hoofdpijn (en daarachter nog een). En dan al die projecten. Alleen het idee al geeft mij hoofdpijn, en dan hoef ik ze nog niet eens te verzinnen en te leiden en ervan overtuigd te zijn dat ze een succes worden, zoals hij.
Naar verluidt barst Musk uit zijn vel als hij zijn zin niet krijgt. Is dat een kenmerk van modern leiderschap, of van leiderschap tout court? Misschien is uit je vel barsten het medicijn tegen hoofdpijn.
Voorlopig doe ik het met paracetamol.

Meelijwekkende mannen (2)

Joost Swarte


Meelijwekkende mannen heb je in allerlei soorten en maten, als je er op gaat letten; het is misschien zelfs bijna onmogelijk om mannen niet op de een of andere manier als meelijwekkend te categoriseren, maar hier is er in elk geval een: achter in de vijftig of begin zestig, in bezit van imposante haardos, besmuikt spotlachje om de mond en wat wel wordt genoemd een vlotte tekstverwerker; vanzelfsprekend gezien lange staat van dienst af en toe gevraagd voor het een of het ander. Dan, hier komt het: een beroep hebbende dat niet per se bovenaan de droomlijst van beroepen staat. Goed, dat mag zo wezen, maar toch, dankzij jarenlang in de boeken opgeklommen tot chef. Chef: nog steeds niet iets waar een kind van droomt, maar het komt al in de buurt. Macht! Willen we allemaal wel. Macht over de machtelozen – nog beter. Maar ondertussen kalft het genre verder af. Jan en alleman pleurt zijn of haar smaakoordeel in de berm van de elektronische snelweg. Eén dodelijk sterretje op Bol.com kan meer effect hebben op de verkoop van mijn meesterwerk dan de vertogen van de heren en dames aan de Jacob Bontiusplaats. Velen in het boekenvak zijn gefrustreerd, sommigen wat meer dan anderen, maar de frustratie van de recensent is soms voelbaar door zijn of haar recensie heen. Een jurylidmaatschap hier en daar maakt iets goed, hoewel literaire prijzen, als ze ooit al iets zijn geweest, ook niet meer zijn wat ze geweest zijn, want opgeheven, bijvoorbeeld. Blijft over: flirt met aandachthongerige schrijver. Tit for tat. Een middernachtelijk appje, ondertekend met liefs. FF lunchje doen kon niet meer in coronatijd, maar kan binnenkort weer wel; ik trek alvast mijn meest sexy lunch-pak aan in afwachting van een middernachtelijk appje van Michel Krielaars. Enfin, zo waren de perks, die het leven van een chef nog enigszins draaglijk maakten. Niet eens naar bedje toe of zelfs maar stoutigheid in de toilethokken, nee: dat ie een uurtje in een hoofdstedelijk restaurant met voornoemd schrijvertje gezien mocht worden. Ocherm.

Meelijwekkende mannen

Schultenbrau Zwaar bier blik


Kletsmajoor, 11, is geboeid door de twee mannen die hij heeft gezien, en ik ook wel, moet ik zeggen. Man I stond gisteren om 11 PM aan de deur; Man II zagen we vanochtend bij onze ochtendwandeling op een bankje bij het water. Ze waren alle twee voorbij de vijftig, zestig wellicht. De een leek dader, de ander slachtoffer, maar zoals altijd kon je die rollen makkelijk omdraaien, wat het toekennen van medelijden ingewikkeld maakt. (Sommigen, zoals Nietzsche, zouden, mede om die reden, willen afzien van medelijden tout court, maar dat is gezien de constellatie der menselijke emoties een onmogelijkheid. Alleen machines kennen geen ((mede))lijden; hier wordt aan gewerkt.)
Man I had een vieze, volle baard en keek woest uit zijn ogen. Op luide toon begon hij aan een incoherente smeekbede. Op zich sta ik open voor smeekbedes, maar als ze incoherent worden haak ik af.
'Wat wou die man?' vroeg KM.
'Geld. Maar hij verpestte het voor zichzelf. Als hij zich had toegelegd op één reden, dan had ik hem best geld willen geven, misschien zelfs 20 euro, maar hij gaf teveel, vage redenen op. Hij was zijn sleutels kwijt, de slotenmaker kwam pas om twaalf uur, hij moest naar het ziekenhuis en zijn OV-kaart was leeg.'
'Een slotenmaker kan toch helemaal niet om twaalf uur komen?' merkte hij scherp op.
'Dat bedoel ik.'
Man II tuurde op een bankje met een blikje bier schuldbewust voor zich uit, terwijl een vrouw op hem foeterde. 'Wat is dat nou weer voor kutsmoes! Weet je hoeveel ik voor je gedaan heb? Weet je hoe ik de afgelopen dagen voor je bezig ben geweest? En wat doe jij?' Of woorden van gelijke strekking.
Het werd theater toen de vrouw het bierblikje uit zijn hand pakte en in het water smeet.
KM en ik theoretiseerden over de rolverdeling. We concludeerden dat de vrouw waarschijnlijk de zus van de man was, die probeerde hem op het goede pad te krijgen. Of zijn ex. Of zijn hulpverlener. Eerst voelden we mee met de man. Daarna met de vrouw.

Telefonische buurtborrel



Ik heb me nog niet geïnstalleerd op het matje, ik heb de heiige, Hollandse windmolen-oneindigheid nog niet dankbaar in me opgenomen, of mijn blinde buurman belt. 'Buurman, 'kom je een wijntje drinken bij mij op de stoep?'
'Buurman,' zeg ik, 'heel graag, maar ik ben op het strand.'
Onze lichamelijke verwijdering blijkt geen enkel obstakel voor een buurtborrel. Het enige verschil is dat ik hem niet mijn wijn kan inschenken, en hij mij niet de zijne. En dat we elkaar niet kunnen ruiken. Sinds hij gestopt is met roken, en we afstand bewaren ruik ik hem toch niet meer, dus dat verlies kunnen we ook afvinken.
We nemen de toestand in de wereld door. Mijn blinde buurman is goed op de hoogte, beter dan ik. Je zou hem een nieuwsjunkie kunnen noemen. Anders was hij niet begonnen over de laatste waanzin uit het witte huis (waarom dit nog met hoofdletters schrijven). Trump die beweert dat een of andere kritische talkshowhost een moordenaar is. Overdrachtelijk bedoeld dan toch, hoop ik, omdat zijn kritiek op Trumps beleid leidt tot meer corona-doden of zoiets? Niet eens. In de studio van de talkshowhost schijnt ooit iemand te zijn overleden en nu eist de president van de verenigde staten (idem) een onderzoek, hij roept het volk op om in deze zaak te duiken. Tja.
Als voormalige 'Amerikaan' (lees: iemand die een paar jaar in Amerika heeft gewoond) wordt mij niet zelden nieuws uit dat land voor de voeten geworpen, zo van: wat vind je daarvan, hè? Mijn blinde buurman heeft hier geen last van; zijn eigen zoon woont aan de Westkust. Iedereen bij die zoon in de buurt, heeft hij net van hem gehoord, loopt met MAGA-petten en T-shirts rond.
MAGA?
Ik haal maar weer eens historicus H.L. Wesseling van stal, die zei dat alles in Amerika groter is, dus ook de domheid.
Al met al lekker geborreld.

De stad, de suburb en de dood



Een reprimande was het niet, meer een terechtwijzing. Een aanmerking, toch op zijn minst. Het is moeilijk om een woord te vinden, want ik was het idee ontwend. Na je vijftigste verwacht je geen directieven meer in de persoonlijke sfeer, zelfs niet van je ouders. Die hebben het tegen die tijd wel opgegeven. Maar deze kritiek kwam niet van mijn ouders, of zelfs mijn schoonouders. Hij kwam van mijn Brits-Nederlandse schoonbroer (zijn vrouw, mijn schoonzus dus, was het overigens geheel met hem eens en ik denk dat mijn schoonouders zijn standpunt ook onmiddellijk zouden onderschrijven, maar hij sprak het uit).
Wat deed ik verkeerd?
Ik woonde in de stad. In een poppenhuis. Een huurhuis. Ik bouwde niets op. Straks was ik tachtig en liet ik een verramsjt oeuvre na. En dan? Dit kon ik mijn kinderen niet aandoen. Dus waarom verhuisde ik niet naar een premie A woning in een suburb, bijvoorbeeld zo een waar hij al ruim tien jaar, als in een Truman Show, woonde?
Losjes somde ik enkele voordelen van de stad op, maar die kon de Brits-Nederlandse schoonbroer niet overtuigen.
De Brits Nederlandse schoonbroer, die, moet ik erbij vermelden (en misschien was dit te verklaren uit zijn taalachterstand), nogal eens de tijd neemt om zijn punt te maken, ging er nog eens goed voor zitten.
Ik liet me niet vermurwen. Ik woonde in de stad uit overtuiging. De stad of de dood, zo dacht ik erover.
Mijn vrouw gelukkig ook. Ze is de enige in haar familie die niet voor de suburb heeft gekozen.
Later las ik ergens dat de stad wellicht zijn beste tijd gehad heeft. Epidemiologisch gezien, virologisch en bacterieel ook, is het niet zo'n goed idee om op een kluitje te wonen. Misschien gaat mijn schoonbroer gelijk krijgen om redenen die hij niet bevroedde.

Op zoek naar de uitgang van het kerkhof



Ik zou het bijna vergeten, maar ik had mijn vadertje naar het kerkhof gebracht. Per ongeluk, wil ik eraan toevoegen, alsof toeval bestaat in menselijke verhoudingen (je zou willen van wel, maar ik betwijfel het). Ik stelde voor met hem te gaan wandelen in de rolstoel en op mijn telefoon had ik gezien dat er een stukje groen was niet ver van Résidence Hemelpoort vandaan. (Waarschijnlijk had ik, toen ik het opzocht, heus de woorden RK Begraafplaats zien staan; die informatie bevond zich in mijn onderbewuste of zoiets.) De begraafplaats, midden in de stad, was open, maar werd kennelijk niet vaak gebruikt voor wandelingen, want de paden waren dikbemost, overwoekerd door boomwortels of onvindbaar. Mijn vader liet zich zonder protest tussen de graven door manoeuvreren. 'Zie jij jezelf hier liggen?' vroeg ik, toch maar, hoewel ik het antwoord wel kon raden. 'Nee. Wij willen worden gecremeerd.' Ook dat wist ik, maar nu wist ik het zeker. Was dit mijn doel geweest? Wilde ik hem bang maken? Het was een onschuldig uitje, hoewel die misschien niet bestaan; zeker niet in deze tijden.
We passeerden een grote grafsteen met daarop twee namen. Vader en zoon. De zoon, Daniël heette hij, was op dezelfde dag als ik geboren, een jaar eerder. Zijn vader bleek hem ruimschoots te hebben overleefd.
Omdat het onbevredigend is om dezelfde weg terug te moeten wandelen, zochten mijn vader en ik naarstig naar een uitgang, een andere kant, waar we het kerkhof konden verlaten. Die vonden we gelukkig, maar niet dan nadat we op een achter bomen verscholen plaatsje uitkwamen met kiezelsteentjes en een groot Christusbeeld.
'Wil je nog een schietgebedje doen?'
'Nee,' zei mijn vader. 'Ik heb mijn pistool niet bij me.'


Dagboek van een gemondkapte



Het eerste wat opvalt als je met een mondkapje in de trein gaat zitten, zoals ik gisteren, is dat je wordt uitgelachen. In mijn geval, het kon erger, door een meisje met een koptelefoon op dat schuin tegenover me zat. Ze begon, nadat ze me gemonsterd had, vrij luid te lachen tegen haar telefoonscherm. Volgens mij heeft ze foto's en films van me gemaakt en die naar al haar vrienden gestuurd. 'Word ik uitgelachen?,' wilde ik vragen (omdat je het nooit zeker weet en het is de onzekerheid die knaagt), maar daarop zou ze denkelijk niet eerlijk antwoorden, dus vroeg ik: 'Waar luister je naar?' Eerst merkte ze niet op dat ik iets aan haar vroeg omdat ze niets hoorde; zij hield haar oren verborgen en ik mijn lippen. Toen ik mijn vraag herhaalde, met mijn smoelwerk als een schooiende hond haar richting op, antwoordde ze: 'Ja, heel toevallig, Walking in the sun.'
Op Station Eindhoven werd ik benaderd door een medegemondkapte. Voordat hij mij vroeg naar het 18 Septemberplein, schoof hij zijn kapje omlaag. Zo wordt het nooit iets.
Op de markt in Eindhoven toch dichtbij ground zero in de corona-crisis, was ik een van de weinigen die 'bescherming' van de luchtwegen nodig had gevonden. Door tenminste een groepje jongeren werd ik nagekeken en -gewezen. Een sensatie die ik eigenlijk niet meer kende sinds ik als foet door de stad paradeerde in mijn studententijd.
Bij de notenbar schrok ik: daar kwam mijn moedertje aan. Ze moest me tegemoet zijn gelopen. Toen ze me herkende bleef ze stokstijf staan met een verbaasde, cq. verrukte blik. Haar verrukking won het van haar verbazing. 'Nu kun je hem wel afzetten,' zei ze. 'Natuurlijk niet,' zei ik.
Toen ik het appartement betrad in Résidence Hemelpoort en op mijn puzzelende vader afliep, in zijn vaste stoel bij het raam, zei hij, met het stemgeluid van Marty Funkhauser: 'Even dacht ik: wat een enorme baard en snor.'
'Je weet toch dat ik nauwelijks baardgroei heb?'

Groeimarkt



Ik heb nog niet op de website gekeken, laat staan dat ik plannen heb om opnieuw naar Dortmund af te reizen, maar mijn gevoel zegt me dat het poppenbordeel van Evelyn Schwarz, waarover ik twee jaar geleden in de Volkskrant schreef, thans en in de afzienbare toekomst goede zaken doet.
'Maar het virus blijft ook zitten op plastic!' protesteerde A., toen ik mijn analyse met haar deelde aan de ontbijttafel.
Kan wel wezen, maar een sekspop desinfecteren lijkt me, vergeleken met het testen van een mens, een peulenschil. Daar hebben ze ervaring mee, daar in Duitsland. Ze moeten daar sowieso die siliconen humanoïden ontdoen van alle mogelijke lichaamssappen, daar kan een alcoholbad tegen corona ook nog wel bij (misschien dat de tepels van de dames en de ogen van de heren verbleken, maar dat is een kleinigheid).
De Amsterdamse vereniging voor de belangen van prostituées is met voorstellen gekomen om de sekswerkers weer aan het werk te laten gaan in het nieuwe normaal. Als kappers mogen knippen, waarom zouden ... dan niet mogen ...? Het advies uit de branche: het kan, maar alleen van achteren. Oraal? Uitgesloten. Zoenen was altijd al verboten (maar vaak toch een optie als men maar genoeg betaalde). Ik voorspel hoogtijdagen voor fetisjisten. Iedereen die seks niet zozeer ziet als een manier om zo dicht mogelijk bij elkaar te komen, maar om min of meer gelijktijdig een idee uit te werken, ziet kansen. Hoezo is seks op 1.5 m niet mogelijk? Gebruik je fantasie. Neem een voorbeeld aan de Japanners.
Sekspoppen in restaurants is een logische consequentie. Waarom saaie mannequins in restaurants neerzetten als opvul-clièntele, om een sfeer te creëren, en niet aanlokkelijke Liebespuppen, aan wie je je, tussen de gerechten door, bij wijze van amuse, mag verlustigen? Ik zie een groeimarkt.

Bescherming



Eerste corona-taxirit in tijden. Ik neem plaats op de achterbank achter een spatscherm, het woord alleen al heeft iets onsmakelijks. 'Sorry,' zegt de chauffeur, een compacte, breedgeschouderde man. Het doet mij denken aan New York, waar veel taxi's een zogenaamde partition hebben – niet zozeer tegen besmetting, als wel tegen opdringerige passagiers. Ik herinner me een golf van taximoorden, moorden op taxichauffeurs, in de jaren negentig. De taxi stopt voor een man langs de weg, de man stapt in, rijdt een eindje, en laat de taxi vervolgens op een stil stukje stoppen. De chauffeur wacht op betaling, of op verdere instructies (zo stel ik me voor). De passagier haalt een wurgdraad tevoorschijn, of een pistool of een mes, en slaat toe. Een laffe daad.
Ik betwijfel of het spatscherm ook geschikt zou zijn tegen zulke vormen van agressie. Daarvoor is het te slap, je zou het zo opzij kunnen duwen, of, nog makkelijker, er dwars doorheen schieten met een krachtig vuurwapen.
Die partitions in New Yorkse taxi's hebben een schuifraampje, herinner ik me, dat vrijwel altijd open staat (of misschien alleen bij mij; zo ongevaarlijk zie ik eruit).
Ik kan me voorstellen dat het spatscherm ook voordelen heeft; bijvoorbeeld als passagiers met een kegel instappen, of met heel erg veel knoflook achter de kiezen. Waarschijnlijk allemaal academisch, deze voordelen, want er valt nauwelijks iets te taxiën zolang de restaurants en theaters dicht zijn, de toeristen weg blijven en de vermogende ex-pats naar huis zijn gegaan.
In een mum van tijd hebben we het over iets anders: boksen. De chauffeur vertelt dat hij twintig jaar bokste. Ben je wel eens knock out gegaan? vraag ik. 'Ja, maar buiten de ring,' zegt hij. 'Ik was zestien. Het gebeurde bij de FEBO. Ik deed de deur achter me dicht. Een man die net naar binnen wilde dacht dat ik de deur in zijn gezicht sloeg.Toen ik bijkwam keek ik naar de onderkant van de koelkast.'

Semi illegaal verjaardagsfeest

Panamarenko: Vliegende tapijt

'Bring something to sit on,' luidde de instructie, naast BYOB, in de uitnodiging voor het semi illegale, in elk geval niet door de langslopende politie beboete verjaardagspartijtje van Eljay in het park.
Volgens afspraak was ik op het hondenveld op het afgesproken tijdstip maar er was niemand te bekennen die maar in de verste verte op Eljay leek, noch Eljays aaibare hondje Lucy. Het voordeel: ik kon bepalen op welk deel van het hondenveld het feest zou plaatsvinden. Het nadeel was dat ik me nogal sneu in het midden bevond van een vooralsnog fictief event.
Ik klapte mijn stoeltje uit, een ijzeren, oudblauw geval, geen design, praktisch, misschien met hier en daar wat roest, en ging zitten. Prompt kwam er een kleine, knappe, donkerharige vrouw van een jaar of vijftig op me af, die mij aankeek en met een buitenlands accent vroeg: 'Are you here for Eljay's party?' Ik knikte.
Ik hoopte dat ze een flessenopener had (die was ik vergeten), opdat ik mijn meegebrachte wijn kon beginnen op te drinken en er aldus sprake zou zijn van een, zij het rudimentair, idee van een verjaardagsfeest.
Had ze niet. Maar daar was Eljay. Met niet alleen een flessenopener maar ook met feestmutsjes,  gelakte teennagels, allerhande matjes die ze her en der over het veld drapeerde op jawel, 1,5 m afstand (afgemeten met een rolmeter en aangegeven door minieme piketpaaltjes) en Lucy. Hoewel ze eerst gromde, stemde Lucy toe bij mij op schoot te komen. Andere gasten arriveerden, al dan niet met honden, eten, drank en kleedjes.
Ik bleek de enige te zijn die 'something to sit on' had uitgelegd als 'klapstoel'. Op de grond zitten kan ik slecht (mijn fysiek staat geen kleermakers- laat staan lotuszit toe). Zo bleef ik, als op een zwevend tapijt, iets verheven boven de rest. Dit beviel prima, maar ik raakte met niemand in gesprek. Ik moest afdalen, de grond bezoeken, de aarde kussen met mijn billen zogezegd, om werkelijk mee te kunnen doen.
Algauw bood een Lech Walesa-lookalike mij zijn joint aan. Hoeveel Covid 19 bevond zich op het mondstuk?

R.R.R.



Wat maakt Misdaad en straf nou toch tot zo'n kneitergoeie, weergaloze, ja misschien zelfs wel bijna-volmaakte roman, die je weer in de kracht van de literatuur doet geloven?
Ten eerste, denk ik, de point of view. Dit is het verhaal van een misdadiger, of beter gezegd, van een geflipte, aan lager wal geraakte rechtenstudent, Rodion Romanovitsj Raskolnikov, die tot zijn eigen verbijstering een dubbele bijlmoord pleegt: een soort van geplande roofmoord op een pandjesbazin (de buit verspilt hij) en de toevallige, paniekmoord op een pottenkijkster. Zelden werd een lezer zo magistraal meegenomen in de koelbloedige en tegelijk wanhopige gedachtenwereld van een moordenaar.
Dan: de plot. Rond pagina 100 vindt de moord plaats. Pas rond pagina 500 bestaat er geen twijfel meer dat Raskolnikov gepakt gaat worden. Rond pagina 600 bekent hij, min of meer per ongeluk (hij was van plan te bekennen, maar als hij op het politiebureau komt, is de rechercheur aan wie hij wil bekennen er niet, en ziet hij er – bijna – van af). Dit is dus geen whodunnit, maar een how-will-he-or -wont-he-get-away-with-it. Geniaal!
Er zijn nog meer redenen waarom dit boek na pakweg anderhalve eeuw nog steeds staat als een huis. De titel, Misdaad en straf – voorheen Schuld en boete –, had ook Waanzin en rede kunnen luiden. Ook al spreekt Dostojevski van verstandsverbijstering en niet van psychose, en van krankzinnigheid in plaats van een psychische stoornis, waar het om gaat, namelijk het verliezen van je redelijkheid en je fatsoen en het meegesleept worden door je chaotische gevoel en impulsen, blijft hetzelfde. Russische schrijvers – Bulgakov met zijn Meester en Margarita is een goed voorbeeld, en Gogol natuurlijk – lijken een monopolie op gekte te hebben. Hoe Dosto zich heeft voorbereid weet ik niet, en hoef ik ook niet te weten, maar hij verschaft subliem inzicht in de getroebleerde geest van de paranoïde schizofreen. (Verplichte lectuur dit voor iedereen werkzaam in het strafrecht.)
Dan zijn we er nog niet, want ik heb het nog niet over D.'s stijl gehad. Misdaad en straf bestaat voor een groot deel (het zou aardig zijn dit in percentages uit te kunnen drukken) uit gesprekken, vaak tussen meer dan twee mensen, met nog diverse toehoorders. De schrijver laat zijn personages niet alleen tot leven komen in wat ze zeggen, maar vooral in de manier waarop. Absolute hoogtepunten van literaire vertelkunst in dit verband: de dronken tirade van Raskolnikovs vriend Razoemichin (dronkenschap, het broertje van waanzin – daar zijn de Russen ook goed in) en de vileine manipulaties van rechercheur Porfiri Petrovitsj, die nu eens door laat schemeren aan de verdachte precies te weten hoe het zit en hem dan weer uit de tent probeert te lokken met geveinsde onwetendheid. Schitterend.
Ik zou het nog kunnen hebben over de subplotten: het verstandshuwelijk van Raskolnikovs zus voor rijke stinkerd Ljoezin, en Raskolnikovs liefde voor de prostituée Sonja. Als Misdaad en straf gedateerd is, dan hooguit in de manier waarop vrouwen erin worden behandeld. Toch nog iets te veel als tweederangs burgers, helaas.
Hans Bolands vertaling is zonder meer swingend. Soms dacht ik, als hij uitdrukkingen als 'so what?' gebruikt, iets te swingend. Maar de conclusie moet luiden dat hij dit meesterwerk heeft afgestoft en strakgetrokken en hier en daar indien nodig (moeilijk te beoordelen door een niet-slavist) iets heeft bijgeschaafd om de tekst beter behapbaar te maken voor de begin 21ste eeuwse lezer. En dat is geen geringe verdienste.

PS: Niet de moordscène greep mij het meest naar de keel, zoals je zou verwachten, maar een scène daarvoor nog, als Raskolnikov op straat in Sint Petersburg getuige is van het doodslaan van een koetspaard, dat volgens zijn eigenaar zijn beste tijd heeft gehad. Erg effectief in zijn wreedheid.

Koortsdroom



'Hij herinnerde zich zijn koortsdromen als het visioen van een pandemie, een onbekende, angstaanjagende ziekte die zich vanuit Azië over de wereld verspreidde en massaal slachtoffers maakte. De kwaal werd overgebracht door microscopische haarwormpjes die zich in het menselijk spierweefsel ontwikkelden. Alleen tasten ze niet het lichaam maar de geest en de ziel aan; de slachtoffers raakten bezeten en werden krankzinnig. Vreemd genoeg waren de mensen nooit zo overtuigd geweest van hun eigen intelligentie en hun eigen waarheid als deze bezetenen. Nooit waren de mensen zo onwankelbaar geweest in hun vertrouwen op de juistheid van hun oordelen, hun wetenschappelijke redenaties, hun zedelijke principes en hun geloof. Hele steden, landen en volken raakten besmet; overal sloeg de krankzinnigheid toe, alom was men ten einde raad, het wederzijds onbegrip was totaal. Elkeen voor zich meende de waarheid in pacht te hebben. Men leed onnoemelijk onder de confrontatie met de ander. Dan kastijdden de zieken zichzelf, wenend en handenwringend. Goed en kwaad liepen dwars door elkaar heen, niemand wist wie waaraan schuldig was en welke boete voor welk vergrijp moest worden gedaan. Woedend, ontzind begon men elkaar te doden. Hele legers trokken tegen elkaar op maar werden al voor ze slaags konden raken door interne twisten verscheurd en vielen uiteen. De strijders bestookten elkaar met hun wapens en zelfs met hun tanden. Ze vraten elkaar op. In de steden luidden dag en nacht de alarmklokken, maar niemand wist het hoe en wat, waardoor de spanning alleen nog maar groter werd. (...) Totale ondergang dreigde, terwijl de zweer groeide en groeide. Er waren wel mensen die er immuun voor bleven, uitverkorenen op wie de besmetting geen vat had en die waren voorbestemd om een nieuw mensengeslacht te stichten, een nieuw leven te beginnen, de aarde te reinigen en te vernieuwen, maar niemand had ooit een van deze gelukkigen gezien of gehoord.'

Fjodor Dostojevski, Misdaad en straf (1866), pag 630. Vertaling Hans Boland

Pruikentijd



De mooiste scene uit de Netflix-serie 'Unorthodox', blijft die waarin hoofdpersoon Esty, een jonge, pas getrouwde vrouw die een Chassidische sekte in Brooklyn ontvlucht, haar sheitel (pruik) voor het eerst en plein publiek afdoet en haar gemillimeterde schedel daaronder vrijelijk beweegt – in het water nog wel, nota bene van de Wannsee in Berlijn, waar zij haar heil heeft gezocht. Emancipatie werd zelden symbolischer weergegeven.
De gruwelijkste scene vond ik niet die waarin deze vrouw, die aan vaginisme lijdt, half (of heel) wordt verkracht door haar man, de schlemiel Yanky, die, op aandringen van zijn moeder, alleen maar uit is op het verwekken van nageslacht, maar als we zien hoe ze meteen na haar huwelijk wordt kaalgeschoren. Etsy (een geweldige rol van de Israëlische Shira Haas) huilt geluidloos, terwijl haar lange lokken baan voor baan worden verwijderd.
Wat mij fascineert is de logica, of het gebrek daaraan, in het verbergen van het vrouwelijke haar. Dat haar seks is en seks gevaarlijk lijkt me evident, maar de manier waarop verschillende religies die vergelijking teniet proberen te doen, is dat minder.
Ik snap het dragen van een hoofddoek. Maar kaalscheren? Is dat niet al te enthousiast? Als ik het goed heb begrepen mag niemand het haar van de pasgetrouwde vrouw meer zien behalve de echtgenoot (maar die kan het dus na de scheerbeurt ook niet meer zien, alleen nog in de prullenbak). Dan de pruik. Die komt in de plaats van het haar. Maar wie zegt dat de vrouw met de pruik niet aantrekkelijker wordt? Ook orthodox Joodse vrouwen gaan binnen de hun gegeven beperkingen nieuwe manieren zoeken om zich te onderscheiden. Overigens was Esty met pruik in Unorthodox niet aantrekkelijker dan zonder pruik met stekeltjes. Wat bleek: ultrakort haar blijkt Shira Haas erg goed te staan.( Iedere haardracht blijkt Shira Haas goed te staan.)
Ik zou willen dat meer (jonge) vrouwen hun haar millimeterden. Niet om religieuze redenen. Het brengt wat meer variatie in het straatbeeld.

Bijvangst



Het corona-proof verjaardagsfeest voor KL voorzag in een boottochtje over de Amstel met zes jongetjes voorzien van zwembroek en hengel. De weersomstandigheden waren gunstig. Normaal heb ik weinig zin in kinderfeestjes, maar dit keer wel.
'Mag ik niet mee?' vroeg A.
'Tuurlijk mag je niet mee. Dit is een mannenuitje. Wij gaan vissen. En wij gaan zwemmen.'
'Maar dan kan ik nog wel mee.'
'Als ik die jongetjes opdraag om allemaal overboord te springen, zeg jij meteen: zou je dat wel doen? En dat willen we niet hebben.'
Het visdraad van diverse hengels moest nog even uit de knoop worden gehaald en dan konden we vertrekken. Toen gilde Prinses Schoffie het uit. Niet omdat ze niet was uitgenodigd. In haar spijkerbroekje zat een vishaak. Dat zou het enige zijn wat we die middag vingen.
We voeren af onder Noorse vlag. Bij Klein Kalfje liet ik een opblaasbare kano, die zich in de kajuit bevond, te water en bond hem aan een touw achter het scheepje. 'Mag ik daar in zitten?' vroeg een jongetje. Natuurlijk mocht hij dat. Niet lang daarna alterneerden de jongetjes in de kano, en vroegen vooral ook of het scheepje harder kon, maar dat kan niet. Een van de wezenskenmerken van Avodah is dat ze niet hard kan. (Daarom houd ik van haar.)
Bij het picknickveld legden we aan. Na een potje voetbal (2-2) wilden we zwemmen. Om het goede voorbeeld te geven, dook de jarige als eerste in het water. Iedereen volgde, behalve O. Hij zat alsmaar op het randje, het leek of hij geen besluit kon nemen, dus gaf ik O. een duwtje. Hij schreeuwde het uit toen hij weer boven water kwam. Niet van woede. Van de kou. Het water was inderdaad frisjes.
We aanvaardden de terugtocht. Iedereen leek happy. Op het voordek werd met bootshaken een schijngevecht gevoerd. Toen zei de motor plof-plf-ff-... en wilde niet meer starten. Of de diesel op was, kon ik niet checken want A. had de dag ervoor het luik naar de brandstoftank dichtgeschilderd. We dobberden op het brede stuk bij het Martin Luther King-park. Een gentleman met kort grijs haar en een zwart hondje in een luxueuze motorboot, 'Mandy Mason' (thuishaven London), bood meteen aan ons een sleepje te geven. Voor wie nog twijfelde, deze stad is lief.

Bellen met Ken



Ik sta op Bakkum mijn tenthuisje in elkaar te schroeven, teneinde daar deze zomer, tijdens de Tweede Grote Vakantie, enige tijd door te kunnen brengen, als ik word gebeld door Dialup. Een zwoele, zij het vooraf opgenomen damesstem zegt dat er iemand elders op deze planeet graag met mij wil bellen. Ik mag ophangen als het niet uitkomt – 'dit verandert niets aan jouw toekomstige kansen om te worden gebeld'. 'Het gespreksonderwerp van de dag is: waar ben je op dit moment door geobsedeerd? Je wordt nu doorgeschakeld.'
Ik ben wel eens eerder gebeld door deze een anti-eenzaamheid-app, die mijn interesse wekte nadat ik erover had gelezen in The New Yorker, maar ik heb toen steeds opgehangen omdat ik wel wat anders aan mijn hoofd had (het was gelukkig niet midden in de nacht). Over het algemeen ben ik geloof ik ook niet eenzaam. Wel nieuwsgierig naar andere mensen, maar misschien is dat hetzelfde. Wacht even, ik herinner me dat ik één keer ja heb gezegd tegen een random oproep, maar toen werd er aan de andere kant opgelegd (waarschijnlijk omdat diegene op een – zwoele? – vrouwenstem had gehoopt). Dit keer komt er, o wonder der technologie, een connectie tot stand. Een van de 7 miljard aarde-bewoners wil met mij praten.
'Hello. Viktor from Amsterdam here, who am I talking to?'
'Hi, met Ken uit Wisconsin.'
'Echt? Hier is het 1 uur 's middags. Hoe laat is het bij jullie?'
'Zes uur 's ochtends. Ik ben al een paar uur wakker. Kon niet slapen.'
Ken vertelt dat hij Covid 19 heeft gehad, maar niet ernstig. Hij heeft lang in bed moeten doorbrengen, waar hij zo'n dertig Dialup-gesprekken heeft gevoerd, maar alleen met Amerikanen. Ik ben zijn eerste Europeaan. Hij is nooit in Europa geweest, zelfs nooit buiten Wisconsin. Ik vraag me af hoe het zou zijn om van wieg tot graf in Wisconsin te leven. Toch ook een vorm van zelf-isolatie.
Ken is 'fire alarm inspector'. Alleen al omdat ik nog nooit een fire alarm inspector heb gesproken, laat staan een uit Wisconsin, ben ik geboeid, maar als hij uitlegt wat zijn werk inhoudt, zegt hij zelf: 'Ik wil eigenlijk iets creatiefs doen met mijn leven, zoals jij. Dat lijkt me awesome. Mijn dochter zit op TikTok, doet heel mooie dingen, heeft veel volgers met gepersonaliseerde tekeningen. Dat wil ik ook.'
Ik weet Ken uit Wisconsin geen origineler advies te geven dan dat hij er gewoon aan moet beginnen, in plaats van er eindeloos over na te denken of te praten. 'Just do it,' klets ik de reclameleus van een bekende gymschoenfabrikant na, waarbij ik niet kan nalaten te denken aan commandanten in totalitaire regimes die zoiets tegen hun ondergeschikten zeggen als die aarzelen een standrechtelijke executie uit te voeren.
'Dank je,' zegt Ken.
Met de telefoon tussen kaak en schouder probeer ik een schroef in te draaien met mijn boormachine, en geef Ken tekst en uitleg bij de geluiden die hij hoort. 'That's awesome,' zegt hij. 'Ik wil ook graag nog eens een huisje bij het strand hebben.'
Dan zegt hij dat hij eigenlijk weer aan het werk moet, maar niet dan nadat hij zijn email-adres heeft gegeven. Hij wil graag nog een keer met mij praten. 'Sure,' zeg ik.
Nadat de verbinding is verbroken, besef ik dat Ken wel heeft verteld wat zijn huidige obsessie is ('I'm kind of obsessed with Dialup'), maar dat hij niet heeft geïnformeerd naar de mijne. Ik zou ook niet weten wat te antwoorden, behalve dan de lange schroef die ik er niet in krijg.

Anti-depressie strategieën



Wat maakt gelukkig in tijden van depressie? Porno, bloemen en taartjes. Over porno hoeven we het niet te hebben; Pornhub, zeg maar de NPOStart voor volwassenen, meldde al aan het begin van de pandemie met een perverse gretigheid een flinke uptick in het aantal bezoekers. Mijn koude neef, die in de bloemen zit, maakt gewag van een stevige omzetstijging. 'In plaats van hun geld uit te geven aan de achtentwintigste spijkerbroek, kopen ze nu bloemen.' De bossen die A. bereikten op haar verjaardag namen bizarre vormen aan. Hoeveel pioenrozen moet een mens in vertraging zien openbarsten, als een floraal orgasme, om in zijn of haar hersenen de juiste dosis oxytocyne af te doen geven? Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor baksels. Heel Holland bakt was altijd een grove marketingleugen, tot nu. We bakken ons een ongeluk. Nee, dat zeg ik verkeerd, we bakken onszelf de hemel in, en daarna alsnog het graf. De combinatie boter, bloem en suiker trapt onze genotsklep, die vooral in de darmen blijkt te zitten, diep in. De vergelijking met de heroïneverslaafde is volgens mij minder vergezocht dan zij lijkt: ook hij of zij zoekt verlossing en euforie in de shot, ook al is dat in de wetenschap dat zij tijdelijk is, en dat een doffe klap zal volgen; sterker, dat de depressie in hevigere mate terugkeert. Daar zitten we dan, volgevroten, te puffen van verzadiging. Somber, omdat we geen kant meer op kunnen. Was die taart in mijn buik maar vast verteerd, had ik maar niet na die taart nog ijs en middernachtelijke triple chocolate chip cookies tot me genomen. Bewoog ik maar wat meer. Wandelen haalt weinig uit, daar ga ik de strijd tegen de weefselaanwas niet mee winnen. Nam ik maar een voorbeeld aan die zelf-geïsoleerde Fransman die op zijn balkon de marathon liep... Maar het is al te laat, zo makkelijk val ik niet af, iedere pond gaat door de mond. Zelfbeheersing, daar komt het op neer. We kunnen nog veel leren van de ervaringsdeskundigen aan de andere kant van de tralies. Hoe die, op het dieptepunt van hun bestaan, zichzelf opnieuw uitvinden, en, mede dankzij de gevangenisbibliotheek, van dader-slachtoffer uitgroeien tot advocaat-artiest.

Schetsen met woorden

Piero Manzoni: Achrome (1958)

Ware ik fotograaf, dan had ik mij rond het middaguur verschanst met een verdekt opgestelde camera aan de noordwestkant van het Oosterpark, met de rug naar Hotel Arena, uitziend op de doorgaande fiets- en wandelroute, maar ik ben geen fotograaf. Ik zal het met woorden moeten doen.
*Een donkerbruine man zwabberend op een fiets met een onaangestoken sigaret in zijn mondhoek; hij kijkt uitdagend om zich heen.
*Een moeder met een haakneus, wandelend naast een met een kind gevulde bakfiets, kibbelend met een man aan de andere kant van de bakfiets.
*Een breed uitwaaierend groepje oudere allochtone mannen; ze bewegen zich voort alsof ze een line dance uitvoeren.
*Een kale man met een baard, zijn hand in het verband, die hele grote passen neemt.
*Een man met een druk pratende jongen in zijn kielzog met Down.
*Een cappuccinokleurige lange man met een teckel in een blauw jasje.
*Twee student-achtige meisjes op gympen met ieder een kartonnen bekertje koffie in de hand.
*Een man op leeftijd met een oorbel in, lachend, in een elektrisch wagentje. 
*Een Andre Rieu-lookalike (met Woody Allen-bril) op een fiets van de Pasteibakkerij.
*Een roodharige jongen met koptelefoon en zonnebril op, in een vaal spijkerjasje.
*Een jachtige, half kromlopende oudere man met ingevallen, doorgroefd gezicht, zwaaiend met een etiketloze plastic fles met daarin cognackleurige vloeistof.
*Twee bruine vrouwen, één obees, met X benen en dreads; de ander kaal met pet op en een groenige snack etend. 
*Twee Amsterdam Hosts in rode jassen op zilverkleurige fietsen.
*Een man die met een noodgang langs fietst op een zwarte VanMoof met zijn handen in zijn zakken en capuchon op.
*Een rastafari met grijze muts op, en een blauw mondkapje voor.
*Een schaars geklede jogger met een geblondeerde crewcut, en een in toenemende mate bezweet gezicht (3 x).

Charles



Lokale zaken patroniseren is hard werken. Concerto bestaat 65 jaar, maar zou morgen zijn deuren kunnen sluiten wegens corona- en andere verliezen dus ga ik eindelijk eens die cd kopen die ik al weken wilde kopen maar waarvoor ik de gelegenheid niet vond. Wat blijkt? Concerto is 's ochtends gesloten. Dan maar weer naar Boekhandel Schimmelpennink om voor de derde keer te profiteren van de opheffings(*snif*)uitverkoop (*joechei*). Dan wordt mijn blik, een stukje terug op de Weteringschans, getrokken door Charles. Hoe vaak ben ik die winkel al niet gepasseerd zonder er binnen te zijn geweest? Duizend keer? Ik wil toch een cd kopen? Nou dan! Waarom doe ik dat dan niet daar? (Leestekens zijn redelijk impopulair in de Nederlandse literatuur, besef ik, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Russische. Waarom eigenlijk? Daar zou een internationale vergelijkende studie naar moeten worden gedaan!)
Als ik Charles betreed, word ik, zoals dat zo vaak gebeurt in speciaalzaken waar men nieuw is, sceptisch gadegeslagen door het bedienend personeel. Een vrouw met op haar neuspunt een platte leesbril en haar kastanjebruine haar enigszins door de war (de Boris Johnson-look, maar dan anders), vraagt: 'U komt voor klassieke muziek?' Ik zeg ja, terwijl ik eigenlijk bij Concerto 'lichte muziek' van plan was aan te schaffen. Het is trouwens ook waar dat ik altijd wel honger naar een goede klassieke cd, en al recensies lezend een mentale notitie maak van cd's die ik nog eens wil kopen, maar ik krijg zo een, twee, drie geen toegang tot die mentale notitie.
'Waar bent u naar op zoek, Beethoven, Schubert, de Johannes?' Wacht eens: ik zoek al tijden een goede uitvoering van Faure's machtige lied Apres un rêve. Gerard Souzay is de originele vertolker, maar hij klinkt te stijfjes, terwijl Domingo en Bocelli te operatesk zingen. Charles heeft van alles, maar dat nou net niet. Uiteindelijk koop ik een dubbelcd met Franse harmonicamuziek uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Of mijn aanschaf Charles van de ondergang gaat redden, valt te bezien, maar ik bid dat deze zaak blijft bestaan. In het oogcontact met de verkoper behoudt de handel zijn menselijkheid.

1000 : 3 =



We zijn weer thuis. Ik bedoel: we zijn weer thuis met de thuisscholing. Denk je, na de meivakantie, en het dappere openen van de basisscholen, inclusief militaire looproutes, weer aan wat anders toe te kunnen komen, zit je weer sommen te maken en woordjes te schrijven met weerspannige ex-kleuters en bijna-pubers. Want ja: half open, die scholen, dus dag op, dag af.
Hoeveel is 1000 gedeeld door 3? Tja. Dat is 333, had juf A. uitgelegd, maar dat snapte Kleine Leeuw niet (misschien dacht hij: maar 3 x 333 is toch 999 en geen 1000? Ik hoop dat hij dat dacht. Het juiste antwoord is namelijk: 333,333333... ad infinitum.) Hulp werd ingeroepen van de in de keuken werkzame tikker, meester V., 'want jij kan beter rekenen dan ik,' gaf Juf A. toe, 'ik kan alleen maar rekenen als het om geld gaat.' Juist. 1000 gedeeld door 3? Heb je al een staartdeling geprobeerd? Kleine Leeuw begint aan een staartdeling. Ik sta achter hem. Nog net niet met een rietje, of een latje, of een zweepje, maar hij voelde de hete adem dus wel in zijn nek, want hij barst in huilen uit, nog voor hij de uitslag van zijn berekening (en dus mijn gelijk) heeft kunnen aanschouwen. 'Een breuk!' roep ik uit. 'Dat is nu een breuk!' Je moet één appel kapotsnijden als je 1000 appels wil verdelen onder drie mensen!' Kleine Leeuw gaat nu nog harder huilen. 'Bedankt,' zegt Juf A. 'Ga maar weer weg. Aan jouw uitleg hebben we helemaal niets! Toen net was hij nog rustig sommen aan het maken en nu kan ik hem weer troosten.'
Prinses Schoffie heeft een ander probleem: geen zin. Ze kan heus netjes schrijven, als ze haar best doet, maar... eh... waarom ook alweer? Waarom niet leuke dingen doen enzo? 'Maar gisteren heb je op school toch ook netjes geschreven?' probeer ik. 'Toen vond je het prima.' (Dit laatste is een aanname, de kans is groot dat ze het ook daar vervelend vond, maar ja, peer pressure. Lang leve peer pressure. En: wat ouders niet zien daar lijden ze ook niet onder.)
Uiteindelijk toont Kleine Leeuw zich toch bereid met mij wat sommen te maken. 'Je moet het zien als een puzzeltje. Jij vindt het toch leuk om puzzels op te lossen?'
'Ja,' zegt hij, 'maar niet de hele tijd dezelfde puzzel.'
Hij heeft een punt.

De verloren zoon (nu echt)

Rembrandt: Terugkeer van de verloren zoon (1668)

Als ik met mijn gesprekspartner sinds 1983 op de late, kille, winderige zondagavond een wandeling maak door het verlaten Beatrixpark, ben ik benieuwd wat hij van mijn kritiek op Grunberg vindt, maar er zijn urgentere onderwerpen. Zoals de verloren zoon. De informaticus noemde ik een verloren zoon, maar de adolescent van Sinds '83 is een echte. Hij zit vier weken in de kliniek, wat voelt als vier maanden, en het einde is nog niet in zicht. Vier jaar geleden zette de neergang in.
In de Bijbelse parabel heeft een rijk man twee zonen. De jongste eist het fortuin op. De vader geeft zijn fiat. De zoon trekt de wereld in en in plaats van het fortuin op te sparen of te vermenigvuldigen, verbrast en verkwanselt hij het. Berooid keert hij terug. De vader geeft een groot feest. De oudere zoon is woedend. 'Hoe kun je zo aardig zijn tegen hem?' De vader antwoordt: 'Ik ben blij dat hij er weer is. Ik heb hem gemist.'
Er huppelen een paar konijnen voorbij op een veld in het donkere park.
Sinds '83 leest me van zijn telefoon de brief voor, die hij aan zijn V.Z. heeft gestuurd. 'Hoe boos je ook op ons bent, we houden van je,' schrijft hij. En: 'Als er iets is waardoor wij de oorzaak van jouw boosheid kunnen wegnemen, dan horen we dat graag.' En: 'Ik haatte mijn vader ook op jouw leeftijd. Het heeft me tien jaar gekost om hem als een normaal mens te zien.'
Het is een lange, ontroerende brief.
V.Z. schrijft niet terug, laat niet eens weten of hij hem ontvangen heeft. Hij beantwoordt geen mails, apps of andere pogingen tot contact. Van niemand, eigenlijk.
'Je vraagt je af wat je fout hebt gedaan. Wat er is gebeurd. Een trauma, wellicht, maar wat dan. Hij geeft zich aan niemand bloot, kletst zich overal charmant doorheen. Als ik in mijn werkkamer naar de foto kijk van hem toen hij nog jong was, zie ik een guitige, speelse, intelligente, creatieve, ondernemende jongen. Die is weg.'
Een vrouw met een hond passeert. De vrouw heeft een korte broek aan. Achter haar is door de storm een grote tak afgebroken.
Ik wou dat ik iets kon doen.

De verloren zoon

Pompeo Batoni: Terugkeer van de verloren zoon

Hij is terug. Ineens. Hij smste: makaak, kan ik vanavond in je hok kofferen? Tuuk chimp, antwoordde ik, hoe laat kan ik je verwachten? 22.30, als de Nederlandse Spoorwegen meewerken. Ik verheugde me op zijn komst. Zozeer dat ik in de auto sprong om hem van CS te plukken. Daar komt hij aansjokkken. De informaticus. De man die de wereld gaat redden. Ik heb hem twee maanden niet gezien. Hij zat in quarantaine en dat beviel zo goed dat hij geen poging ondernam om er uit te komen. Tot nu. We mogen niet huggen, ik blijf in de auto. Hij wringt zich met rugzak naast me. Ik strijk over zijn been, maar weet niet of dat mag. We praten, in de auto gaat dat makkelijk, we hebben haast alle onderwerpen te laten passeren. Thuis ligt iedereen te slapen. 'Ik moet nog een introductietje schrijven voor mijn stage-verslag. Deadline 24.00 uur.' Deadline 24.00? Toen ik studeerde – toegegeven, dat was in de middeleeuwen – had ik geen deadlines om 24.00, maar ik heb dan ook niets aan mijn studie gehad. Ik zit aan de andere kant van de tafel, tegenover hem, te tikken aan mijn volgende roman, die niet alleen urgent zal zijn, maar ook relevant en boeiend. (Uitgevers vechten er om.) 'Ik zoek een pakkende beginzin,' zegt de Verloren Zoon. Ik heb geen verstand van informatica, maar wel van beginzinnen. 'Waarom niet: big is beautiful?' Hij glimlacht charmant. Maffe ouwe, zie ik hem denken, maar misschien is het wel wat. Om 00.09 levert hij zijn stuk in. Technisch is hij dood; als mens is hij springlevend. Heeft nog een afspraak bij de Amstel. Om 03.30 hoor ik hem thuiskomen. 'Dat is jouw pappa-radar,' zegt de stiefmoeder. Hoewel hij had beloofd de zaterdagochtendpannenkoeken bij te wonen, wil ik hem niet wekken. Prinses Schoffie en ik gaan rond tienen spieken hoe hij erbij ligt. Totaal verfrommeld. Dan eindelijk, een half etmaal later, is hij er weer. Opgestaan uit de slaap. We maken met zijn tweeën een tochtje over de Amstel, met Avodah, die eindelijk weer vaart. Het geluk, als goede dingen onverwachts samenvloeien.

De knol en de pony



KL en ik hebben moeite ons los te rukken uit de idylle die de geboekte B,B&B (boerderij, bed en breakfast) blijkt te zijn. Hij ligt namelijk niet in Monnickendam (een poppenstad waar je niet dood gevonden wilt worden), maar net daarbuiten, midden in de weilanden. Geiten, kippen, schapen, een poes. KL is verliefd op de Ierse knol (zie boven) en ik op de vogelzang.
'Dit is het liefste paard dat ik ooit heb gezien,' zegt hij. De eigenares vertelt dat ze bij wijze van gezelschap voor de knol nog een pony heeft gekocht, maar die is niet zo lief. Ondanks zijn bespottelijk kleine postuur, heeft hij toch het lef de knol in zijn flanken te bijten en uit te dagen en op te hitsen. 'Hij mag nog een keer proberen nageslacht te verwekken bij de merrie van een bevriende boer,' zegt de eigenares, 'en daarna is het man af.'
We kijken naar de pony. Ik voel geen medelijden over het aanstaande einde van zijn mannelijkheid.
KL kijkt mij niet begrijpend aan.
'Hij wordt gecastreerd.'
Nog steeds geen begrip bij mijn zoon. Ik heb hem over castratie nog niet ingelicht, hoewel, bedenk ik me nu, het geen slecht idee zou zijn, om zijn heerlijke zangstem te bevriezen. (Sinds kort is hij over zijn zangschaamte heen.)
'Zijn ballen. Eraf. Zodat hij niet meer kan paren. Of wel kan paren, maar geen kindjes verwekken. Hoe dan ook zal hij geen zin meer hebben.'
Eindelijk gaat er een lamp branden in het hoofd van de bijna elf-jarige.
En hoe zit het met de honderd koeien? Verdienen die niet onze aandacht? Vanuit het kantoor zijn we getuige hoe de koeien zich machinaal laten melken, hoe ze verveeld naar ons opkijken en dan schijten, hoe ze lusteloos hun bek in een bak met bix steken. De kalfjes zien er vrolijker uit. Ze worden meteen na geboorte weggehaald bij de moeder, vertelt de boerin. Eentje zuigt als een bezetene aan haar hand. Ik hou mijn mond, maar word gesterkt in mijn idee dat er niets idyllisch is aan de moderne melkvee-industrie.

De geschiedenis herhaalt zich niet



Na enige tijd tegen de wind in te hebben getrapt langs Durgerdam en Uitdam, rusten Kleine Leeuw en ik maar weer eens uit bij een tuintafel, waar ook een ouder fietsechtpaar is neergestreken. Corona-technisch passen we er niet bij. We klimmen het dijkje over en zoeken een plek aan het water. Terwijl ik sta te pissen zie ik uit mijn ooghoek dat mijn zoon, in zijn zucht naar sensatie, vanaf de kant op een in het water gelegen rots probeert te stappen. Hij heeft hiervoor niet mijn permissie gevraagd, en als hij die had gevraagd, had ik hem gegeven. De rots blijkt spekglad. KL glijdt uit. Vrij hard knalt hij met zijn rechterknie op de rots. Zijn linkerbeen schiet het water in. Hij grijpt zich vast aan de steen. Omhoog komen is onmogelijk. Hij schreeuwt het uit. Ik rits mijn broek dicht en beweeg me langzaam naar hem toe. Niet alleen om te voorkomen dat ik ook onderuitga en naast hem in het water beland, maar ook om de belangrijkste functie van het vaderschap te vervullen, namelijk kalmte bewaren. Ik plant mijn schoen op een stabiele plek en hijs mijn zoon uit het water en leg hem op zijn rug op de kant. 'Mijn been! Mijn been is gebroken!' gilt hij met overslaande stem. De tranen op zijn verkreukelde gezicht vermengen zich met snot. Ik trek zijn sandalen uit en wring het water uit zijn sokken. Aan zijn volkomen doorweekte broek mag ik niet zitten. Dat doet veel te veel pijn. Het schiet door me heen dat ik eerder een zoon met een gebroken been had, in 2008, maar dit is geen gebroken been. 'Dit kan geen gebroken been zijn. Voor een gebroken been is meer nodig.' Maar ik weet het niet zeker. Misschien is zijn knieschijf kapot (zie boven). Als ik zorgvuldig met een zakdoekje de tranen uit zijn gezicht heb gepoetst, keer ik terug naar de fietsen om cola te halen. Het oudere echtpaar is opgestaan. 'Ik hoor dat hij zijn been heeft gebroken,' zegt de vrouw angstig, 'hebt u hulp nodig?' Ik wil zeggen: geloof nooit wat een kind zegt, – dat is wat cru –, dus zeg ik: 'Valt mee. Bedankt voor het aanbod.' De cola doet wonderen. Twintig minuten later zitten we weer vrolijk op de fiets. Godzijdank heeft hij me niet gesmeekt zijn moeder te bellen om hem op te komen halen met de auto.

De bijzondere geestdrift van de Einzelgänger



Meteen al aan het begin van de fietstocht naar Monnickendam met Kleine Leeuw (bijna 11), stuiten we, nadat we de Nescio-brug over zijn en het Steigereiland gepasseerd, op een soort wasteland ten oosten van de A10. Avontuur! De rafelranden van de stad, waar vind je ze nog? Eigenlijk moet ik hier niet over schrijven, anders zit er binnenkort een Nutella-winkel, maar ik kan het niet laten, en ik moet ergens over schrijven – ja, zo is het toch? Iemand moet het doen.
We ontwaarden een rommelige compound met daarop een zelfgemaakte shack en allerhande halve en hele kunstwerken. Ik noem maar wat: een omgekeerde walvisstaart wuifde ons tegemoet, een houtgesneden buste stond bij de ingang.
'Wat is dit?' vroeg ik aan een jongeman met een paardenstaart die met zijn auto bezig was.
De jongeman met de paardenstaart, hij bleek een spleetje tussen zijn voortanden te hebben, legde omstandig en druk pratend uit wat dit was: in de eerste plaats een vrijplaats/werkplaats gedoogd door de gemeente. Mij deed een en ander denken aan Joe Exotic en diens zelfgemaakte dierentuin, maar dat zei ik niet. De jongeman, Jesse heette hij, had die bijzondere geestdrift van de Einzelgänger. Hij had talrijke plannen maar was in de eerste plaats houtbewerker. Net nog had hij nog een grafkist voor Bob Fosko vervaardigd.
Ik vroeg meteen of hij ook een grafkist voor mij kon maken, waarop Kleine Leeuw scherp opmerkte, maar pap, je bent toch nog niet dood? Nee maar dan heb ik er alvast een om te oefenen.
Jesse liet ons een kunstig stukje zien uit het boek Woodcarving Magic: een Esscherachtige driedubbele ring, allemaal aan elkaar en uit een stuk. Hoe kan dat? Die vraag hield ons bezig.
Mijn oog viel op Jesse zijn businessplan. Ik las aquisititie en andere spelfouten. Jesse reageerde geprikkeld. Ik bood aan om de fouten eruit te halen in ruil voor een stuk hout. Hij stemde toe. De fietstocht werd vervolgd.

Bevrijding


Goochelen met doden

Han van Zomeren

Aangezien ik voor denken ben, ben ik ook voor herdenken. Maar waaraan te denken gedurende de twee minuten stilte? Aan de doden. Maar ik ken geen doden, er waren geen doden in mijn familie of vriendenkring. Ik ken alleen verhalen over doden. Zoals die oom van mijn gesprekspartner sinds '83, die als RAF piloot onder duistere omstandigheden boven het Kanaal neerstortte.
In zoverre lijkt de corona-epidemie op de oorlog, dat toen, net als nu, de meeste slachtoffers ver weg vielen, buiten zicht. Sommige doden, zoals Anne Frank en Gerrit van der Veen, hebben een gezicht gekregen, en een heldenstatus, dus aan hen denk ik sowieso al, dus nogmaals, welke doden herdenken?
Of moeten we misschien de dodelijkheid herdenken?
In de Tweede Wereldoorlog in Nederland zijn in totaal naar schatting tussen de 225.000 en 280.000 doden gevallen. Laten we afronden naar 300.000, dan missen we zeker niemand en dat rekent makkelijker. De oorlog duurde vijf keer twaalf = zestig maanden. Driehonderdduizend doden in zestig maanden is gemiddeld vijfduizend doden per maand.
Tijdens de coronacrisis zijn in Nederland de afgelopen twee maanden 5000 doden gevallen.
Was de oorlog daarmee twee keer zo dodelijk? Nee, want de bevolking was toen bijna de helft zo groot, dus als deze rekensom al ergens op slaat, dan zou dit betekenen dat de oorlog vier keer zo dodelijk was als corona nu. Voor Nederland, het land waarin ik nochtans verblijf. Als je buiten Nederland gaat kijken blijft er van de dodelijkheid van corona niets meer over.
Ik denk aan Han van Zomeren. Waarom? Omdat ik elke avond van de loopbrug over het Amstelkanaal gebruikmaak, die, vanwege zijn verzetsactiviteiten, naar hem is vernoemd. En omdat hij probeerde dichter te zijn. Dat ontroert me.

Zondag rustdag

Vhils: Chaos

Mijn kinderen slaan elkaars hersens in – over niets –, mijn vrouw gebiedt me naar de Albert Heijn te gaan om stokbrood te halen en ik probeer paprika's te roosteren voor een prutje op dat dus nog ontbrekende stokbrood. A.'s parelgort met gegrilde pompoen staat vreselijk in de weg. Over een kwartier verwacht ik mijn Amerikaanse neef die zijn nieuwe geliefde komt voorstellen. Ik had in de tuin willen lunchen maar de buren hebben deze middag uitgekozen om hun hazelaar met een kettingzaag te kortwieken. Bewegen door het huis is nog steeds vrijwel onmogelijk dankzij de talrijke vuilniszakken met rugzakjes voor Lesbos. Er wordt op de deur geklopt. Vriendjes die willen spelen. Ik moet niet vergeten bij de AH een kauwkluif te kopen voor Max, de teckel van de Amerikaanse neef, die wordt vijftien vandaag. Ah, daar is B., die A. komt helpen rugzakjes te verwerken (lees: te controleren op inhoud want ze moeten allemaal hetzelfde bevatten anders krijg je scheve ogen). Enzovoorts, enzoverder, tot in de eeuwigheid amen.
Ik ben van de chaosschool van het leven, van hoe meer chaos hoe meer, nou ja, leven, maar bevorderlijk voor de geestelijke gezondheid is het niet steeds. Maar goed, de situatie zal zich binnenkort stabiliseren. Waar baseer ik dat op? Nou goed dan, de rust zal wederkeren. Rust? Die rust komt nooit meer terug. Had ik maar niet met A. moeten trouwen, had ik maar niet twee kleine kinderen met haar moeten hebben, had ik maar niet in werelddorp A. moeten wonen, had ik mijn Amerikaanse neef maar niet moeten uitnodigen, met zijn nieuwe geliefde, en zijn hondje Max, had ik maar niet zoveel moeten willen, gelijktijdig, met iedereen; had ik mijzelf maar bij een klooster aangemeld, een klooster waar niet gesproken mag worden, een zwijgklooster, en me op een dieet van zuivere contemplatie gezet.

Inzamelactie



Sinds gisteren ligt het hele huis vol met vuilniszakken. Ik moet dit verduidelijken. A., die af en toe geplaagd wordt door wat ik maar noem haar nonnen-gen, dat haar oproept Goede Daden te verrichten, Om Niet, ook nog, heeft mijn (en haar) huisadres opgegeven als inzamelplek voor rugzakjes met speelgoed voor kinderen van vluchtelingen op Lesbos.
Op mijn bananenbank (voorheen sociale cohesiebank) staat een kinderbadje waarin de gevers geacht worden hun donatie te deponeren (met een vuilniszak eromheen, vandaar). Maar het regent, dus, vermeldt het briefje dat erop zit, 'aankloppen mag ook'.
Zelf is A. aan het werk buitenshuis, dus ik heb inneem-dienst.
Af en toe leeg ik het badje, en verplaats de zakken naar binnen. De gang staat al vol, mijn kantoor staat al vol, nu de tuin en de zitkamer nog.
Vooral vrouwen, die komen doneren. Het verbaast me niet. Goede doelen + kinderen = vrouwen in bijzonder moeders. Omdat er kennelijk via FB (dit is een FB-actie) is opgedragen een selfie te maken (doneren moet ook leuk zijn) van de donor met de donatie, vraagt een vrouw mij om haar vuilniszak omhoog te houden, en haalt haar iPhone tevoorschijn. Ik pronk graag met andermans veren maar in dit geval laat ik de vuilniszak graag aan me voorbijgaan. Ik maak een foto van háár met háár telefoon (en daar gaat, alweder, de 1.5m samenleving).
Waarom zo narrig? Waarom niet blij? Twee redenen. 1. Ik ben sceptisch aangaande goede doelen, niet omdat ik niet geloof dat je iets goeds kan doen maar omdat je nooit weet of wat jij goed vindt aan de ontvangstzijde ook goed wordt gevonden (denk verjaardagscadeau's). 2. Ik ben allergisch voor het zelfgenoegzame, o wat zijn we toch goed bezig met zijn allen, bedankt hè, ja, jij ook bedankt, en succes hè ja, jij ook succes en fijne dag hè, achtige sfeertje dat om zulke acties heen hangt.
Wat is het alternatief?
Er is geen alternatief.
Dus werk ik mee.

De Grote Schrijver



Uit het niets kwam hij aanlopen, de Grote Schrijver, over het binnenplaatsje, of moesten we zeggen court? Zo'n binnenplaats zoals je die ook in Parijs hebt. Je verwacht vanaf de straat niets achter de poorten, totdat je zelf naar binnen wordt gelaten. Het was niet vreemd om de Grote Schrijver hier aan te treffen, want ik had zijn naambordje vaak genoeg zien hangen bij de postbussen. De Grote Schrijver had weliswaar geen unieke naam, dat alleen hij achter die letters kon schuilen – maar ik nam gemakshalve aan dat hij het was; toch hadden onze wegen elkaar zich daar nog nooit gekruist.
Hij droeg geen mondkapje. Geen steriele handschoenen. De Grote Schrijver zag er niet gesoigneerd uit, een woord dat hem als een handschoen zat (die hij dus niet aanhad, ook geen lederen), maar hij oogde nogal, nou ja, dat woord zat hem niet als gegoten, maar was nu wel op hem van toepassing, shabby. Ik denk niet dat hij het leuk zou vinden om als shabby te worden omschreven door wie dan ook, zelfs niet door een Kleine Schrijver, maar dat was het woord. Clochard zou te ver gaan, casual zou net niet kloppen.
Een sleutel klemde hij tussen zijn voortanden, een sleutel die vastzat aan weer andere sleutels, er bungelde dus een sleutelbosje voor zijn kin. Dat zag er curieus uit, zelfs als hij geen Grote Schrijver was geweest was dit detail me opgevallen. Ikzelf zou nooit mijn sleutels in mijn mond steken – corona of geen corona; het hele idee van sleutels in mijn mond staat me tegen, maar de Grote Schrijver liep erbij alsof hij niets anders deed. Zeker als je, zoals hij, je handen vol had met boodschappentassen (al dan niet gevuld met boeken).
Op een meter of tien afstand stond hij stil om de deur met zijn elleboog te openen (dat dan wel). Ik stond te kleppen met een vriendin, die hij als buurvrouw kende; dus die twee groetten elkaar, waardoor ik een fractie van een seconde in zijn ogen keek. Zijn spotlach was nog niet helemaal uitgedoofd, maar hij zag er breekbaar uit. Ik heb onmiddellijk zijn leeftijd gecheckt. Drieënzeventig, alweder.