Doodsobsessie (2)

Caravaggio: Dood van Maria

Terwijl wij 's avonds terugrijden naar huis, is het weer zover. De vijfjarige vuurt vanaf de achterbank vragen op ons af, de dood tot onderwerp hebbende.
'Als ik dood ben, word ik dan gegraven?'
'Ja,' antwoord ik iets te enthousiast, 'dan ga je in een kist en die kist wordt begraven. Er is trouwens ook nog een andere manier – .'
'Laat die nog maar even achterwege,' kapt de Grote Vreugdebrenger mijn uitleg over de verschillende uitvaartmogelijkheden af.
Het is even stil, maar niet voor lang. 'Papa, ga ik naar de hemel?'
'Ja, als je dood gaat, ga je naar de hemel.'
'Waar is de hemel?'
'In de lucht. Het is een hele fijne plek, waar je eeuwig vakantie viert.'
'Daar geloof ik niks van... Hoe kom ik daar dan?'
Net als ik een vertoog over zielsverhuizing en transsubstantiatie wil afsteken, breekt de negenjarige in. 'Ik geloof niet in de hemel. Ik geloof dat als je begraven wordt de kist naar beneden zakt. Verder de grond in.'
'Iedereen mag geloven wat hij wil.'
Ik weet dat ik nog niet van haar vragenvuur ben verlost, maar nu komen er emoties bij. De vijfjarige is verdrietig bij het idee dat ze gaat sterven. Ik probeer haar te troosten met het idee dat haar dood nog lang, heel erg lang op zich zal laten wachten, misschien wel een eeuw, maar dat idee maakt weinig indruk op haar omdat haar besef van tijd onderontwikkeld is. Zo kan ik haar met gemak laten geloven dat ik twaalf ben, maar dat zegt misschien meer over mij.
'Kan ik nog terug in de buik van mamma?' wil ze weten.
'Nee. Te groot.'
'En als ik vier was, kon ik dan terug in de buik?'
'Ook te groot.'
'Drie?'
'Nog steeds te groot.'
'0?'
'Ja, als je 0 was, zou je terug in de buik kunnen, maar dan zegt de buik: jij moet er meteen weer uit... Waarom wil je zo graag terug in de buik van mamma?'
'Dan duurt het tenminste het langst voordat ik dood ga.'
Mooi geredeneerd.
De negenjarige merkt scherp op: 'Als je niet leeft, heb je er ook weinig aan om niet dood te gaan.'


The Power of Art



Walking on the Entrepotdok in Amsterdam, basking in the surprisingly hot sunshine on probably one of the greatest fall days of late, my attention was grabbed sort of, – or, more precisely: I wanted my attention to be grabbed –, by The Power of Art, a new gallery.
When I entered, I saw two people, an older man with disheveled hair and a younger man with a baby face messing around with a machine gun mounted on some sort of dolly. The machine gun had a knife attached to it (like a bayonet) and the knife supposedly had cut into a large paintbrush artwork depicting Trump, Assad and Putin, their heads photoshopped, it seemed, on naked bodies of elderly men.
Behind the paintbrush artwork with the cuts there was another large paintbrush artwork, hanging on the wall, depicting Mark Zuckerberg, crying.
Who was going to be shot? The whole scene reminded me of the wonderful movie Les Demoiselles de Rochefort, in which a gallery owner is emptying his gun on a tube of paint in front of a white canvas, by way of action painting.
'We are rehearsing our act for the opening of the exhibition,' the older man explained.
The young man, I now discovered, was holding a remote control, with which he could move the dolly around on which the machine gun was mounted.
Should I look for cover?
Who was the artist?
They didn't know.
I peered into the gallery. In the back, there was an actual size statue, covered by a white sheet. The statue was of Donald Trump, the older man told me. It would be unveiled at the opening by the owner of the gallery.
'Several of these statues were placed in different cities all over America,' he went on. 'Some of them were demolished by pro-Trump activists.'
'Pro-Trump activists?'
'Yes. Pro-Trump activists didn't like their hero being displayed this way. Anti-Trump activists made selfies with it.'
I picked up a cloth little Trump doll from a couch. Made in China, it said. When I squeezed Trump's head, it squeaked.
I wondered if the artist behind all this Trump-merchandise realized that, in whichever form he wanted to depict him, he was paying him honor.
In any event, the power of art seemed te have been brought down to nil.

Misnomer



Het freak accident met de Stint, de Stintramp of 'Oss', is ook, opnieuw of nog steeds doorgedrongen tot de klas van de negenjarige dankzij het Jeugdjournaal, de Grote Opvoeder van overheidszijde.
De negenjarige komt bij me staan terwijl wij natafelen om erover te vertellen, niet met heilige schrik en verontwaardiging op zijn gezicht, maar met een minieme lachkrul rondom zijn mondhoek.
'Wat,' zeg ik, 'mogen er al grappen over worden gemaakt?'
Zeker, humor is de lekkerste therapie, maar over wat leuk is en is wat niet zijn de meningen verdeeld.
De lachkrul verdwijnt niet, als de negenjarige met zijn verhaal begint. Want ze hebben het steeds over een bakfiets, maar het was helemaal geen bakfiets!
'Nee, het was een stint,' zeg ik.
Inderdaad. Maar in het nieuws noemen ze het steeds een bakfiets, en de vader van een klasgenootje, die in de fietsenhandel zit, maakt bezwaar tegen deze misnomer. H a d d e n   ze maar een bakfiets, ja, dan was die bestuurster misschien nog in staat geweest te remmen, of uit te wijken of wat dan ook. Nu was het rechtdoor, met grote snelheid, de hel in.
Hoe ziet zo'n stint er eigenlijk uit? Dat kan de negenjarige precies vertellen, want hij zit zelf ook vaak in zo'n ding: een hardplastic bak, een soort badje, waar acht of zo kindjes in passen, met een Segway-achtig ding erachter gemonteerd, dat hem aandrijft. Een platje eigenlijk, niet veel groter dan een deurmat, waar de bestuurder op staat, zonder verdere bescherming. Aan het stuur zit een bedieningspaneeltje.
'Als je op de haas drukt, dan gaat ie hard,' legt de negenjarige behulpzaam uit. 'En als je op de schildpad drukt, gaat ie langzaam.'
Duidelijk.
Er had nog een diertje op moeten staan, bedenk ik me. Maar ik houd mijn mond, want het is nog te vroeg voor humor, en trouwens, het is niet leuk.

Tiziepersoonlijkheid

Wenceslaus Hollar: Drie pauwen

Lunch met mijn uitgever in het grootstedelijke café-restaurant. Ik ben te vroeg, want ik kan me niet veroorloven te laat te zijn. Ik kies een tafeltje uit en ga aan de mannetjeskant zitten (dus met de rug naar het publiek), en lees verder in 'Lof der Zotheid' op mijn telefoon. Vanuit mijn ooghoek zie ik de tiziepersoonlijkheid naderen. Als ik opkijk, slaat hij net zijn ogen neer, alsof hij verlegen is, maar hij is niet verlegen, tiziepersoonlijkheden zijn zelden verlegen lijkt me, maar hij vindt het prematuur om mijn aanwezigheid met zijn aandacht te belonen. We kennen elkaar. Ik ken hem uit zijn pre-tiziepersoonlijkheid. We hebben elkaar lang niet gesproken en er zijn hier voorzover ik kan overzien geen andere persoonlijkheden, tizie of non-tizie, die zijn erkenning waard zijn. Mijn uitgever arriveert, wil op mijn plek zitten: 'Ga jij daar maar zitten', zegt hij, wijzend op de stoel die naar het publiek is gericht. 'Dus ik ben het vrouwtje?' zeg ik. Mijn uitgever knikt. Deze positie biedt uitstekend uitzicht op... de tiziepersoonlijkheid, die, hoe kan het ook anders, eveneens de plek van het vrouwtje heeft opgeëist, maar hij heeft maximale exposure. Ik werp verder geen blik in zijn richting, daarvoor is de lunch met de uitgever te geanimeerd, maar het valt me wel op dat er uit zijn hoek af en toe nogal hard en nogal overdreven door een ander vrouwtje wordt gelachen. Die lacht vast om de TP, kan ik niet nalaten te denken. Als de TP het restaurant via dezelfde route verlaat, zie ik hem niet meteen aankomen en ga dus ook niet in de houding staan. De macht der tizie is onverminderd groot, maar een schrijver die buigt voor de buis is de naam niet waard. We groeten elkaar, het zou onzin zijn om dat niet te doen, ik stel hem zelfs voor aan mijn uitgever (kan nooit kwaad), en dan zegt de tiziepersoonlijkheid: 'Ja, ik hoorde je interview op de radio, wat was het? Radio 1, Kunststof? Jee, wat klonk je depressief, ik wou dat ik ook zo depressief kon klinken.' Met die opmerking, ingestudeerd of niet, is de TP er toch weer in geslaagd gehoord te worden, gezien en vereeuwigd in dit stukje, waarmee denkelijk zijn talent is opgesomd.

Interessant gesprek



Zaterdagnacht, in de Rotterdamse metro naar Zuidplein, beleef ik weer eens een Brownsville moment: ik ben de enige witte. Ik noem dit een Brownsville moment, omdat ik in die wijk in New York, precies twintig jaar geleden, voor het eerst een dergelijke ervaring had. Ik ging als kersverse correspondent eens lekker naïef op mijn racefietsje de stad verkennen, en kwam in een buurt waar mijn soort schaars was, en mensen mij op straat toeriepen what the fuck ik daar deed. Goeie vraag.
In deze Rotterdamse metro heb ik wel een reden om te zijn, want ik ben op weg naar huis. Ik kijk mijn ogen uit. Een vooroordeel, maar de meeste jongeren die ik om me heen zie, lijken weggelopen uit een gangsterrap-video. Twee meisjes tegenover me trekken mijn bijzondere aandacht, niet in de laatste plaats omdat een van hen een ultra-sexy topje aanheeft dat haar getattoëerde boezem (iets met Romeinse cijfers) als twee bokshandschoenen omhoog perst. Ze is druk in gesprek met haar grote vriendin, die, als om niets van het spektakel af te pakken, gehuld is in een nauwsluitend trainingspak. Ze draagt een zwart gerande bril die me op een of andere manier aan Spike Lee doet denken.
'Interessant gesprek, hè?' snauwt het meisje in het trainingspak mijn kant op.
Daar zit ik dan, man van, officieel middelbare leeftijd, bleekscheet, die zich vergaapt aan de kleurrijke jeugd van tegenwoordig.
Ik had natuurlijk moeten terugkaatsten: 'Het is niet zozeer jullie gesprek waarin ik ben geïnteresseerd' maar zo gevat ben ik niet.

Eerste oogst



Goede bedoelingen plaveien de weg naar de hel; zeker, maar vaker 'gewoon' die naar de overtolligheid. Zo zit ik hier op mijn sociale cohesiebank voor de deur, met mijn wijntje en mijn krantje, naast een ACTION-tas met compost. Wat doet die tas daar? Die was er zonder de goede bedoelingen, en vooral ook de goede werken, van de Grote Vreugdebrenger, niet geweest. Want zij en niemand anders heeft ervoor gezorgd dat ons buurtje beschikt over een heus Wormenhotel (drie sterren, roomservice, reserveren aanbevolen), en ja, de wormen hebben thans hun eerste product afgeleverd. Ziet er prachtig uit, dat spul, een beetje zoals je kak eruit ziet als je zwaar bent wezen stappen en daarna ook nog midden in de nacht allerlei vette happen naar binnen hebt staan schoffelen, maar het is toch echt het biologisch residu van 'ons' groente en fruitafval. Géén gekookte aardappelen of pastaresten, laat staan vlees of vis, in het Wormenhotel deponeren, alstublieft! Laat staan plastic zakjes, biologisch afbreekbaar of niet! Ik voeg dit toe, want als onbezoldigd, en ook ongesolliciteerd, haast ik mij toe te voegen, hoteldetective heb ik het WH dikwijls van abusievelijk ingeworpen plastic moeten ontdoen (en van lekke voetballen en andere artikelen die vooralsnog niet door die arme wormen kunnen worden verteerd; dadertjes, ik weet u te vinden). Dat was nog niet zo eenvoudig: probeer eens uw arm tot de oksel in de kleine ingang van het WH te steken, niet ongelijk een veearts die een weerspannig kalfje haalt uit het geboortekanaal van een koe, om de troep eruit te vissen. Maar goed, gisteren was het dan zover: de eerste oogst. Die dus, heb ik begrepen, heel goed is voor de tuin. Wij hebben een tuin, dus dat treft. Anderen die ook een tuin hebben, of zouden moeten hebben, leden van de selecte wormenhotelgemeenschap, hebben zich evenwel nog niet gemeld voor de compost, maar de dag is nog jong, en die compost loopt (geloof ik) niet weg. Ik weet niet of dit mag van de Grote Vreugdebrenger, maar hierbij bied ik ook niet-leden van die gezellige wormenhotelgemeenschap kostenloos een portie compost aan. Zelf afhalen, graag.

Geluk



We zijn al gelukkig op de cramping, ik met mijn 938 pagina's dundruk (ik ben op tweederde) in de strandstoel, en de kinderen met hun eeuwige duckies, maar tegen het einde van de middag overweeg ik dat hoger geluk wellicht binnen bereik is. We springen op de fiets naar het strand. De reis erheen door het desolate duinlandschap is een trip op zich, maar als we op het hoogste punt staan, met voor ons de verraderlijk kalme zee die zich uitstrekt tot aan de windmolens, en links de toch altijd weer onheilspellende Hoogovens, worden we verrast door twee paragliders, ik vermoed een echtpaar, de man zeilt eerst over onze hoofden heen, geruisloos, hij bungelt een beetje verloren onder zijn parachute, als een zak aardappelen, maar het moet geweldig zijn, stel ik me zo voor, om op een metertje of twintig langs de kust te glijden, met je vrouw achter je aan, want daar komt ze hoor, zij lijkt het vooral te ondergaan, maar geeft wel een thumbs up naar ons, niet glijdenden, beneden. We dalen af naar het vrijwel verlaten 'geheime' strand – hoe anders was dit een maand geleden, evenveel zon maar warmer, toen was het strand tot de laatste vierkante meter bezet – als de negenjarige aankondigt dat hij moet poepen. 'In de duinen,' stel ik voor, want er is verder niets. Het moet de eerste keer zijn, maar ik heb het niet bijgehouden, dat hij wildpoept. De omstandigheden hadden slechter gekund. Zijn vriendje grinnikt bij het neerdalende drolletje in de verte. 'Heb je je poep goed begraven in het zand?' Nee. Terug. Ze gaan nog zwemmen ook, de pre-tieners, terwijl ik de vijfjarige op haar verzoek ingraaf. Ik kijk op, de zwemmers zijn weg. Een hartverzakking. Gelukkig blijken ze alleen te zijn afgedreven. Dan, alsof we nog niet gelukkig genoeg zijn, nadert een zweefvliegtuigje uit een James Bond-film. Hij volgt dezelfde baan als die van de paragliders, maar nu zit de vlieger dus in een cockpitje en hij beweegt een stuk sneller. Worden we beschoten? Nog niet. Misschien bespioneerd. Aan het eind van zijn rit langs de kust draait hij om en vliegt terug. Dat gaat zo een tijdje door, hij krijgt er geen genoeg van, maar wij zijn alweer weg. Geen oorlog, of het moet een oorlog om geluk zijn.

Doodsobsessie



'Pappa, hoeveel dagen nog voordat we dood gaan?' Mijn dochter is net 5, haar verjaardag was een mijlpaal waar ze heel, heel erg lang en vurig naar verlangd had, maar na de verjaardag is ze geobsedeerd door de dood.
'O, dat weet ik niet,' antwoord ik diplomatiek. 'Dat weet niemand. Het precieze moment van sterven is voor iedereen een raadsel. Als je in God gelooft, dan zou je kunnen zeggen: God bepaalt wanneer je gaat, maar als je niet in God gelooft, dan moet je zeggen: we weten het niet.'
Haar doodsobsessie bestond al, maar zou verder aangewakkerd kunnen zijn door het bezoek dat we niet lang geleden brachten aan een begraafplaats in Vught. Behalve het graf van haar overgrootouders (dat ik ook nog nooit had gezien) zagen we ook kindergrafjes. De kindergrafjes fascineerden haar. Mij ook.
'Maar wanneer gaan we dood?' dringt ze aan. We zitten op de fiets naar school, het is prachtig weer, eigenlijk geen klimaat om het over de dood te hebben, of juist wel, natuurlijk.
'Jij leeft waarschijnlijk nog 95 jaar als je zo doorgaat. De levensverwachting van jouw generatie is 100.'
Die cijfers zeggen haar weinig.
'Jij gaat het eerste, toch?'
'Als alles verloopt zoals God of de statistieken hebben bepaald, dan ga ik inderdaad als eerste.'
'Of opa klokje.'
'Ja, opa klokje die zou nog wel eens eerder kunnen gaan dan iedereen, want die is bijna 90.'
'O, dus eerst opa klokje, en dan jij.'
'Misschien. We weten het niet. Het zal vanzelf blijken.'
Mijn dochter wil zekerheid. Maar die kan ik haar niet geven.
'Maar we gaan wel allemaal dood?'
Die zekerheid kan ik haar wel geven, maar dat is een schrale troost. En is het wel een zekerheid? Het is niet uitgesloten dat de dood niet meer bestaat als zij aan de beurt is, of er in elk geval heel anders uit ziet, maar met dat soort subtiliteiten val ik haar voorlopig niet lastig.

Bore out

Carla Bruni: Raphaël

Ik heb het eerder gezegd en zal het weer zeggen: een van de aardigste dingen van huizenruilen is de greep die je kunt doen uit andermans boekenkast. In het ruilhuis in Montpellier hoefde ik hiervoor weinig moeite te doen, want op het nachtkastje van Laurent (of was het Frédéric?) lag een boek dat me intrigeerde en enige uurtjes vertier heeft verschaft, voor het slapen gaan en bij het wakker worden, en dat ik, als we niet hadden geruild, waarschijnlijk nooit onder ogen had gekregen: de verzamelde columns van pop-filosoof Raphaël Enthoven, onder de intrigerende titel Morales provisoires. Het idee dat een moraal provisorisch kan zijn, spreekt me aan. Provisorisch moralisme is iets anders dan opportunisme. Het is het verschil tussen een poging doen om er iets van te maken maar wel meteen inzien dat het slechts een poging is, en er maar wat op los leven. Het idee dat een moraal vaststaat voor altijd en eeuwig lijkt me weer zo'n typisch christelijk idee (hoewel, je zou ook kunnen zeggen: Platoons), maar het is denk ik verstandig om bereid te zijn af en toe je moraal te herzien, onder de druk van voortschrijdend inzicht, bijvoorbeeld.
Enthoven sprak zijn verzamelde columns uit voor de radio, en ze zijn dus wat aan de toegankelijke kant, hetgeen voor filosofische onderzoek verdacht kan zijn, maar hij maakt vaak goede punten, hoewel hij soms iets te makkelijk scoort bijvoorbeeld bij het duiden van (fake) news, uit, vanzelfsprekend, de internationale (lees Amerikaanse) roddelpers. Op basis van één incident met een American Football-speler verklaart hij de wereld. Hij klinkt, voorzover ik zijn Frans goed begrijp, soms iets te tevreden met zichzelf en zijn interpretaties, maar goed, daar hebben wel meer columnisten last van. Enfin, dankzij een column van Enthoven (interessante naam trouwens; hij blijkt lees ik op Wikipedia een ex te zijn van Carla Bruni, maar dat kunnen er denkelijk wel meer zeggen) ben ik bekend gemaakt met het begrip bore out. Wellicht dat deze variatie op burn out op 'sociale media' allang een staande uitdrukking is, maar ik had hem nog niet gehoord. Heb ik een bore out? Dat is een vraag die elk mens zich, misschien niet dagelijks, zou moeten stellen. Ik werp me hierbij op als therapeut.

Rentrée littéraire



Het is weer zover. Er moet weer wat gebeuren, ergens, voor iemand of iets, dat nut lijkt te hebben. Of in elk geval zin. Er moet weer wat gebeuren om voor op te staan, om mensen van de straat te houden.
Welnu, dan kan het maar beter de Rentrée Littéraire zijn, wat mij betreft, die toch wel eigenaardige gewoonte van de Franse uitgeverij om alle boeken van het seizoen ineens op de markt te plempen. Je vraagt je af of dat voor somethingsellers zoals ikzelf gunstig zou zijn, of juist niet.
In een boekhandel in Montpellier kwam ik Reviens tegen van de mij onbekende Samuel Benchetrit. Ik probeer een boek nooit op zijn omslag te beoordelen, maar in een boekhandel heb je weinig meer om op af te gaan. Ik lees de omslagtekst, en de eerste pagina (zie onderaan als u wilt meelezen. Als u zich afvraagt wat 'begue' betekent, dan kan ik u vertellen 'stotteraar' omdat ik het heb opgezocht). Ik heb het boek niet gekocht, maar misschien doe ik dat ooit nog wel (als ik geld heb). Misschien ook niet.
Maar waarom deze titel opmerken? Ik kon een minieme glimlach niet onderdrukken toen ik hem aantrof in die boekhandel. Ten eerste deed het omslag me denken aan Aristide von Bienefeldt, mijn alweer enige jaren geleden ontvallen kunstvriend, collega romancier en provocateur. Ten tweede moest ik denken aan al die klassieke omslagen van Gallimard en andere serieuze uitgevers in Frankrijk (ik herinner me een novelle met geheel wit omslag met alleen de titel Suicide), die wars waren van auteursfoto's en andere publicitaire troep. Nee, Franse uitgevers, – en hun auteurs, mag je aannemen –, ging het Louter & Alleen om de Inhoud. Hoe of dat het mombakkes van de betreffende typist eruit zag, wat hij zijn poes te eten gaf en hoeveel vellen zij gebruikte om haar edele delen mee schoon te vegen, was van nul en generlei importantie. Nederlandse uitgevers, mind you, waren uiteraard allang gezwicht voor de macht van het beeld (afgezien van Van Oorschot, soms).
Zeker, de Fransen hebben bandjes. Ze zweren bij die soort van sigarenbandjes maar dan om het boek heen, waarmee ze het tekort aan marketingmiddelen enigszins trachten te compenseren. Dus daarop staan de blurbs, de outtakes en soms ook een fotootje ter verleiding van de consument.
Zie nu waarmee uitgever Grasset, niet de eerste de beste, het onderhavige werkje aan de wereld prijsgeeft: weer zo'n boekband, maar niet zo'n kleintje, en met de auteursfoto frontaal, maar niet de lezer aankijkend.
De auteur is hier niet alleen dandy, maar ook fotomodel, filmacteur en kunstwerk ineen. Deze foto zou niet misstaan als selfie, of nog beter, portret op een dating site (voor auteurs? gat in de markt!).
Maar zie hier het voordeel: de band laat zich afstropen en wegflikkeren. Een goed systeem. Laat de auteur hoereren wat hij wil in de boekwinkel, maar zodra de lezer thuis is, is eindelijk het woord aan het woord en aan het woord alleen.

Verdomd, deze had je ook nog. Hier voor wie nog meer Benchetrit wil.