Maskerade



Joechei, we zijn gered. Drie weken nadat A. een bestelling deed op Alibaba zijn de life saving facemasks gearriveerd. Type PM 2.5. Inclusief 5 schone filters. Alles keurig verpakt in plastic met onbegrijpelijke opdruk. Prijs: €3. Afzender: Wu Qunyu via Alibaba. No 22, Chang Cheng Street, Xiacheng District, Hangzhou, Zhejiang, China. Met de groeten van Xi Jinping.
Het lijkt rechtvaardig, zij het op een een vreemde manier, dat de veroorzaker van het leed, – let me rephrase that: de bron van de pandemie – ook voor de bestrijdingsmiddelen zorgt. Het is als de  snoepwinkel die ook een tandartspraktijk runt, of, dat bestaat geloof ik echt, de tatooshop die achter een gordijntje een lasershop voor het verwijderen van deszelven bestiert.
Als er één land van alle markten thuis is, dan China. Zou het geen idee zijn als de WHO China verplicht voor de hele wereld maskertjes te produceren? Dat doen ze al, maar dan gratis? Toch weer €3 winst!
De Belgen, begrijp ik, zijn massaal aan het naaien. Wij noorderlingen doen dat niet. Want wij zijn sceptisch. De werkzaamheid van kapjes voor de goegemeente zou onbewezen zijn. Hele dure kapjes worden uiteraard gedragen door de zorgprofessionals, maar zelf in elkaar geflanste lompen hebben geen zin, sterker: zijn schadelijk, want geven schijnzekerheid.
Mij lijkt het, met mijn non-virologische blik, tamelijk evident dat maskertjes, in welke vorm dan ook, wel degelijk een verschil kunnen maken. Alles wat besmetting via de lucht verhindert, alles wat een obstakel opwerpt voor de luchtwegen, houdt iets tegen en iets is bij mijn weten nog altijd beter dan niets. Die miljoenen Chinezen die al jaren met kapjes rondlopen over de hele wereld, zijn niet bijgelovig. Zij weten iets wat wij niet weten. Namelijk dat je elk middel moet aangrijpen om een potentieel dodelijke ziekte te verhinderen door te dringen tot je meest vitale orgaan, het orgaan dat bij falen het snelst de dood tot gevolg heeft: de longen. Je loopt wel voor lul inderdaad, maar dat moet dan maar.

Filmhuis



Goed alternatief voor een gecancelde reis naar Lombardije: Call Me By Your Name van Luca Guadagnino, op groot scherm liefst. In afwachting van de drive in bioscoop die film- en praatjesmaker Martin Koolhoven op de Dam wil installeren, bevindt dat scherm zich nochtans vóór mijn boekenkast.
Zelden zo'n heerlijke liefdesverklaring aan dit deel van Italië gezien. Nu is elke film die zich in Italië afspeelt een liefdesverklaring aan dat land, maar Lombardije kende ik eigenlijk niet zo goed (totdat Bergamo ongewild het centrum van de wereld werd).
Het liefdesverhaal tussen een wonderkind en een irritante Amerikaanse onderzoeksassistent vond ik minder geloofwaardig dan de liefdesverklaring aan Lombardije. Dat huis! Die bibliotheek! Die abrikozen en perziken in de tuin! Dat 'zwembad', dat geen zwembad is maar een zo te zien eeuwenoude bron. Die stoffige dorpjes als Crema waar de hoofdpersonen heen fietsen op schitterende Italiaanse fietsen gedurende de siësta, als er geen ziel is te bekennen, laat staan een toerist...
Guadagnino heeft zijn verhaal begin tachtiger jaren gesitueerd, vóór HIV, vóór, nou ja, alles. De onschuld! De verrukkelijke naïveteit (waar ook huichelarij een onderdeel van is, want homo zijn mocht niet terwijl iedereen het was, maar goed). Die plattelandsdiscotheek waar ze gaan dansen. Ik werd er niet alleen lyrisch van (excusez les points d'exclamation), maar ik dacht ook: ik ben op vakantie. Ik hoef de deur niet meer uit, want mijn geest is al de deur uit.
Zoals gezegd vertrouwde ik de zinderende verliefdheid tussen het wonderkind (een fantastische rol van Timothée Chalamet en de onderzoeksassistent (Armie Hammer) niet helemaal. Hij werd wel goed uitgebeeld. Ik begreep dat de assistent een arrogante eikel moest zijn, – een goddelijke arrogante eikel weliswaar – maar ik bleef hem een eikel vinden en ik snapte niet dat het wonderkind (dat emotioneel veel volwassener bleek dan de eikel) alleen zou vallen voor dat atletische lijf.
Google zegt dat het huis in de film, ook bekend als The Perlman's House, voor 1,8 miljoen te koop staat. Wie heeft er nog 1,8 miljoen?

Existential threats

John Martin: The Great Day of his Wrath, 1851

Sinds ik vanochtend in The Guardian las dat moral philosopher Toby Ord heeft berekend dat er een kans van 1 op 6 is dat de aarde in deze eeuw zal ophouden te bestaan, pieker ik over de vraag hoe. Ords punt is dat de geschiedenis heeft aangetoond dat de mensheid uiterst slecht in staat is gebleken om zich te beschermen tegen niet eerder voorgekomen, maar toch waarschijnlijke rampen. Simpel gezegd: als een ramp zich niet eerder heeft voltrokken, kunnen we ons zo slecht voorstellen dat hij zich zou kunnen voltrekken, dat we ook geen voorzorgsmaatregelen nemen.
Case in point: de onderhavige pandemie. Deskundigen hadden die allang zien aankomen, en zelfs Bill Gates, – geen deskundige maar deskundig genoeg kennelijk – voorspelde hem al in een Ted Talk in 2015, getiteld: 'The Next Outbreak? We're not ready.'
Het probleem is dat mensen in het algemeen en politici in het bijzonder korte termijndenkers zijn, en dat niet alleen, ze denken niet graag na over wat Tobv Ord noemt existential threats. Als Sylvia Witteman in plaats van over haar Jan Steen huishouden over existential threats columns zou schrijven, dan was De Volkskrant een stuk minder gezellig geweest. Als Willem Alexander in zijn toespraken over existential threats zou spreken, in plaats van over saamhorigheid, dan zou zijn moeder de kroon terugeisen. Als mijn favoriete thema tijdens het eten de vernietiging van alle leven was, zou mijn vrouw me eerder hebben ingeruild voor een tandarts.
Niettemin, als er een kans is van 1 op 6 dat mijn kinderen het einde van deze en dus hun eigen beschaving gaan meemaken, dan zou ik er best wat voor over hebben om het scenario alvast met hen door te nemen. Science fiction is dol op supernova-inslagen, supervillains en super-artifical intelligence – als er maar super in voorkomt. Toby Ord denkt zelf dat het prozaïscher zal worden: zelfvernietiging door kernwapens, want daarvan zijn er nog steeds veel te veel in verkeerde handen. Maar waarom, dacht ik, zou de wereld niet in de ban kunnen raken van een idee, bijvoorbeeld dat het allemaal wel mooi is geweest?

Majesteit!



Van harte met het bereiken van uw 53ste lente (ikzelf heb niet lang geleden mijn 53ste winter aangetikt). U ziet er patent uit – ook en vooral de vrouwen die u om u heen hebt verzameld trouwens. Mijn dochter wilde niet van de ontbijttafel komen om op de tizie van dichtbij echte prinsesjes te zien. Her loss. Als iets voor troost zorgt dezer dagen, dan is het de engelachtige immuniteit van onze kinderen; prinses Schoffie incluis. Hoe het kan weet ik niet, maar Wraakgodin Corona heeft geen zin in kinderen, zij laat ze ongemoeid. In die zin is deze pandemie niet Bijbels. Het is een Disney-pandemie. Wraakgodin Corona begrijpt dat ze teveel vijanden gaat maken, nog veel meer vijanden dan nu het geval is, wanneer zij dood en verderf gaat zaaien onder tieners en pre-tieners en zuigelingen en studenten. U heeft nog geen studerende kinderen, u bent laat aan uw voortplanting begonnen, (daar zult u uw redenen voor hebben gehad); ik wel, en ik kan u melden dat het erg goed gaat met de studenten. Ze zijn wat minder massaal lam dan gebruikelijk; dit zal enige krentenbaarden schelen.
U sprak in uw praatje de hoop uit dat dit de laatste keer zal zijn dat uw verjaardag op deze, mag ik zeggen ingetogen?, wijze gevierd wordt. Waar is die hoop op gebaseerd? Het oorlogskabinet spreekt van het nieuwe normaal. Als Amsterdammer met een beperking bevalt dat nieuwe normaal mij wel, maar ik zie wel een verlies: de gederfde bronsttijd. Als Koningsdag of Koninginnedag iets was, in het verleden, dan een mating ground, een huwelijksmarkt, een paringsdag. Geloof me, ik kan het weten. Als voormalig reverend van de Church of the Good Life (dit klinkt heel lang geleden, is het ook) heb ik talrijke tortelduiven in de echt verbonden, en het gros gaf aan elkaar te hebben leren kennen op deze dag. Ik maak mij zorgen, ik denk u ook, want iemand moet de engelen voortbrengen die uw land gaan bevolken en ons op onze oude dag, – vooral de mijne trouwens –, als we die insjallah, deo volente en b'ezrat hashem, ooit nog bereiken, van ons natje en droogje voorzien. Misschien twintigers en dertigers verplicht laten testen opdat ze elkaar vrijelijk kunnen bevruchten?

Vorstelijke groeten, ook aan HM de Koningin, was getekend, enz.

Aan de andere kant van de heuvels



'Er komt altijd een volgend moment, en de kunst is om benieuwd te blijven naar dat moment.' Ik weet niet of het een citaat is van Ramses Shaffy, maar het is een goed citaat.
Er was een intelligente lockdown voor nodig om mij de vierdelige serie Ramses (2014) van Michiel van Erp (regie) en Marnie Blok (script) te doen bingen waarin dit citaat een paar keer voorkomt. Ik wist wel van het bestaan van de serie, maar vreesde voor waardering-erosie. Biopics over geliefde musici kunnen verkeerd uitpakken. Of de muziek krijgt een te grote rol en er blijft nix van de film over, of het levensverhaal wordt dusdanig opgepompt dat de muziek wordt vergeten.
Ramses heeft een sterke troef: Maarten Heijmans en Noortje Herlaar. Ik had deze acteurs nog nooit mogen bewonderen. Hoewel ze te jong zijn voor de rollen van Ramses Shaffy en Liesbeth List, ga je toch van ze houden (als je vier keer 50 minuten met twee mensen opgesloten zit, ga je sowieso van ze houden). Dankij de serie ben ik opnieuw gezwicht voor Aan de andere kant van de heuvels (kijk alsjeblieft ook even naar het originele, vertederende videoclipje; zo stuitte ik weer op het Franse origineel, A l'autre coté des collines van de mij voorheen onbekende Les Troubadours, met de aanbiddelijke Franca di Rienzo. Franse chanson-schrijvers hebben de feel good niet uitgevonden, maar o, wat krijg je er een goed gevoel van. Of eigenlijk: je wordt heel gelukkig treurig, treurig heel gelukkig.)
Ik weet weinig van Ramses' levenswandel, maar zijn 'alleen op de wereld'-achtige jeugd kwam niet uit de verf in Ramses. Het fiasco van het Roomse avontuur met Joop Admiraal had moeten worden geskipt ten gunste van een aflevering over Ramses en de complexe relatie met zijn moeder (een ideale rol zou dat zijn geweest voor Kitty Courbois).
Het getrek aan sigaretten en het gezoen der mannen begon mij naar verloop van tijd wat tegen te staan. Stellig was het ene in die tijd usance en het ander een provocatie, maar roken en zoenen do not a movie make. Ik krijg bijna zin om mijn eigen Ramses-film te schrijven, werktitel De wereld heeft mij failliet verklaard.

Lieve pedicure

René Magritte: Le Modèle Rouge III (1937)

'Wil je mijn teennagels doen?' Het is een vraag die ik niet dagelijks stel, ook niet wekelijks. Hooguit maandelijks.
Dat wil ze wel, A., als ik het setje pak en me bij haar installeer op de bank. Of moet ik zeggen pijnbank?
Ze pakt mijn rechtervoet en gaat aan de slag. Begint bij de grote teen. 'Aaah!' kerm ik het al onmiddellijk uit. 'Dit doet pijn.'
'Echt?' Ze klinkt verbaasd.
'Ja.'
Ze gaat door met het pedicure-instrument. Het is een instrument om prutjes uit de kozijnen van de teen te peuren, zeg maar het vuil langs de randen van de nagels. Ik vind dit pijnlijk. Het is niet zo dat A. ervan geniet om mij pijn te doen, geloof ik. Het moet gebeuren. Eindelijk kan er worden geknipt. Dat verloopt, als ze niet per ongeluk een stuk teen meeneemt, pijnloos.
Andere voet. Veilen. (Ook pijnlijk.) Ik kijk uit het raam naar de wuivende bomen en de eindelijk weer teruggekeerde wolkenluchten, o wat ben ik blij met die wolkenluchten, ik werd gek van dat blauw, somber ook.  Klaar. Ze bekijkt trots het resultaat. Ik ben ook in mijn nopjes.
'Echte liefde,' zeg ik, terwijl ik mijn jezussandalen aanschiet.
'Jij mag de nagels opzuigen.'
'Zal ik doen... Maar je vindt het ook leuk.'
'Wat?'
'Dit.'
'Het is vooral echte liefde.'
Ik zou haar voeten nooit onder handen nemen, bedenk ik me. Niet omdat ik geen echte liefde voor haar voeten voel, integendeel, maar omdat ik het niet kan, er is geen groot pedicurist in mij opgestaan.
Wat doe ik dan?
O ja, ik masseer, dat is waar ook. We staan quitte. Gelukkig maar.

De verliefdheid in de lucht

Ed van der Elsken: Vali Meijers voor haar spiegel (1953)

De balts blijkt sterker dan het virus. De bloemetjes en de bijtjes houden geen anderhalve meter afstand. De feromonen gaan door het mondkapje. Ik geef toe, mijn bewijsmateriaal is dun, maar het was vrijdag, het begin van de 'vakantie', wat dat ook moge betekenen, het was weer een van die gekmakend staalblauwe dagen, en het leed geen twijfel: de verliefdheid hing in de lucht. Eerst, tegenover het Portugese luxehotel, fietste ik in een flits Oppas 1 voorbij, een stoer meisje met een ontwapenende lach en een beugel. Ze hing over het stuur van haar fiets. Tegenover haar de jongen, die ook over het stuur hing van zijn fiets. Hij ging schuil achter/onder een hoodie. Maar ik had de blik van Oppas 1 opgevangen. Je hebt aan een blik genoeg om vast te stellen dat de verliefdheid heeft toegeslagen. Het is dat mengsel van verlegenheid en driestheid, van terughoudendheid en baldadigheid, die fonkeling van verlangen, ook naar de verliefdheid zelf.
Honderd meter verderop zat Oppas 2, op een bankje (waar zou de verliefdheid zijn zonder bankjes?), ze steunde met haar elleboog op de rand terwijl de hand door haar haar ging; schuin tegenover haar de jongen. Misschien was het geen jongen, het zou aardiger zijn geweest als het geen jongen was, in meerdere opzichten. In een oogopslag wist ik dat ook Oppas 2, even oud als Oppas 1 (zestien, zeventien), zij het met een complexere achtergrond (Amerikaanse ouders, haar moeder hertrouwd, ze hebben er net een baby bij) diezelfde gelukzaligheid uitstraalde, dat gevoel helemaal op te gaan in het hier en nu en het jij en ik, het gevoel dat het leven eindelijk op het punt staat te beginnen.

Kritieke idylle



Of een idyllische crisis, wat je wilt.
We maken een fietstocht langs de Amstel naar Ouderkerk – we zijn niet de enigen – en als ik om mij heen kijk moet ik vaststellen dat de crisis er nog nooit zo idyllisch heeft uitgezien (toegegeven, zoveel crises heb ik niet meegemaakt). McMansions die druk worden verbouwd, tuinen omgespit, garages aangelegd. Langsvarende jachten met mooie mensen die op hun telefoon kijken. Een dorp dat een jaren vijftig-achtige welvaart uitstraalt: iedereen wit, weldoorvoed, happy. Olijke grijsaards in de Plus Markt.
Ik probeer de idyllische crisis, of de kritieke idylle, te ontdekken in de lammetjes in de wei aan de oostelijke rivieroever. In alle soorten (hier wel): 100 % zwart, 50/50 zwart/wit, 100% wit. Ze springen niet in het rond, ook niet op bevel. Ze lopen loom in de lentezon achter hun moeders aan. Vaders (bokken zijn dat toch? Zo slecht zit ik in mijn vee) zijn nergens te bekennen maar dat is het probleem niet. Deze lammeren zien er terneergeslagen uit. Niet ziek, levensmoe. Down. Bij een boom ligt er eentje, een 50/50, als een hondje te slapen maar niet omdat ze zoveel slaap heeft. Nee, zij ligt met haar ogen dicht om de dag zo snel mogelijk voorbij te laten gaan. Ik kan me dat herinneren uit de tijd dat het minder goed met me ging (beter met de wereld maar minder goed met mij): zo vroeg mogelijk naar bed om de dag zo snel mogelijk af te kunnen sluiten. Het werkt niet. Zoveel slaap is een mens niet gegund (een kat hooguit). Wij worden gedwongen toch op zijn minst de helft tot tweederde van het etmaal bewust door te maken (tenzij je drugs gebruikt maar dat is valsspelen).
Het moedersschaap achter de boom (vermoed ik, ik heb geen DNA-test gedaan), houdt de fotograaf in het oog met een air van: ik zou maar niet te dichtbij komen.

Boulevard of broken dreams



Goed nieuws en slecht nieuws. Het goede nieuws: thuisschool Frölkini wordt binnenkort geliquideerd dankzij Ruttes geleidelijke afbouw van de corona-maatregelen. Het slechte nieuws is dat ik dit jaar niet op de Parade sta. En ik had er nog nooit gestaan, boehoe. Had er zin an. Maar ook plankenkoorts en twijfels. Het gevoel af te gaan voor publiek is mij bekend, vooral uit mijn puberteit en studententijd trouwens, maar ik zoek het niet vrijwillig op. Of toch? Een auteur verschuilt zich achter de stilte van zijn boekomslag. De acteur daarentegen staart recht in de ogen van zijn vernedering. Ik dacht het voordeel van het ene te combineren met het nadeel van het andere, door te schrijven voor publiek, achter een katheder. Noem het action writing. Allemaal leuk en aardig, want in de dertigjarige geschiedenis van de Parade nog niet eerder vertoond, maar hoe vermoeiend zou het zijn, hoeveel spataderen zou ik verzamelen, hoeveel testikels zouden zich loszingen, en, niet onbelangrijk als ik even naar mijn Chief Financial Officer kijk, en dat doe ik de laatste tijd steeds vaker, hoe zat het eigenlijk met de emolumenten? Die TOZO gaat niet eeuwig door; moet wellicht in zijn geheel worden terugbetaald! Het financiële plaatje was, met andere woorden, nog helemaal niet uitgewerkt. Hoeveel zou een van de chardy giechelige bimbo bereid zijn neer te tellen voor een door mij ter plekke op maat gecomponeerd epistel? €0,50? €2? €20? Ik had mezelf al rijk gerekend voordat ik een bestelling had gekregen. Misschien toch maar weer op het Museumplein, dan, en mijn handel veranderen van liefdesbrieven en haatmail in beterschapswensen en grafschriften.

Junior Weinstein



Paniek in thuisschool Frölkini: de tienjarige heeft in een persoonlijke videoboodschap een uitbrander gekregen van de meester. Waarom in godesnaam? Ik bedoel, als je de pupil zo ziet, met zijn rommelige haar, zijn Tadzio-mond en guitige lach, dan geef je hem toch meteen het voordeel van de twijfel? Neen. Meester Grindr is ziedend. Want? De pupil blijkt geen klap te hebben uitgevoerd, de afgelopen periode, zeg maar toen de maatregelen begonnen en de scholen zeg maar sloten en wij het werk van meester Grindr en zijn collegae zeg maar dienden over te nemen (onbezoldigd, nochtans, hoewel TOZO, etc.).
Wat the? Maar hij zat toch braaf achter zijn iPad met koptelefoon op, in bed, liefst? En hij kreeg toch prachtige bijlesjes van knobbel Jappe? Natuurlijk heb ik hem wel eens betrapt op brawlstarren, ik heb hem zelfs wel eens betrapt als hij een nieuwe game installeerde (heterdaadje: de game werd simultaan op mijn telefoon geïnstalleerd), en zijn buurtvriend was wel erg eager om samen 'huiswerk' te maken, maar een klein stemmetje in mijn achterhoofd zei altijd: hij  d o e t  wel net alsof hij niets doet, maar eigenlijk doet hij... ook niets. Die stem bleek dus gelijk te hebben.
Als de pupil met het charmante kuiltje in zijn rechterwang, Kleine Leeuw of hoe heet ie, niet als de wiedeweerga aan de slag gaat, dan krijgt hij als pre-advies circusschool. Of hij gaat direct bij PostNL werken. (What's not to like, dacht ik, dan hoef ik 's avonds ook geen reactievergelijkingen voor hem te maken of een stuk Punische Oorlog te vertalen).
Evenwel, Grindrs dreigement maakte indruk op de pupil. Sinds vandaag doet hij zijn best.  E c h t . En ik geloof hem, want ik kan het zien. Ik moet ook aan de bak; eigenlijk was de uitbrander bedoeld voor mij.
Een van de lessen die hij de afgelopen weken grandioos had laten schieten was aardrijkskunde. Wat zijn de kenmerken van een esdorp? Op de Junior Einstein-website – bijna schreef ik Junior Weinstein – kon je zien dat het onderwerp hem 18 seconden had weten te boeien. Best lang nog, vind ik.

Onze corona in het pre-corona-tijdperk

René Louis de Voyer de Paulmy d'Argenson


Het is weer zover. Luizen. De moeder die alles moet doen neemt een voor een de koppen van de van haar afhankelijken en die van haarzelf onder handen met de bekende kam in het yoghurtbakje gevuld met water. Elke ochtend grondig onderzoek. Elke luis wordt subito verzopen.
Au. Klaar?
Nee! Blijf zitten!
Vooralsnog hebben we alleen dikke vette luizen. Geen kindjes of eitjes. Maar wat niet is kan nog komen. Onze hypothese luidt dat de kinderen zijn aangestoken door Nina in het parkje. Aangezien luizen alleen verhuizen bij aanraking – in tegenstelling tot vlooien springen luizen niet, maar ze lopen – mag uit onze 'besmetting' worden afgeleid dat onze kinderen zich niet houden aan Ruttes anderhalvemetersamenleving, maar dat hoeven zij geloof ik ook niet.
Luizen, bedenk ik niet zonder nostalgie, was onze corona in het pre-corona-tijdperk. Je moest het te allen tijde zien te voorkomen. De plaag gedroeg zich als een virus. De vraag was altijd wie het had, en wie wie had aangestoken. Zekerheid bestond niet, je had alleen vermoedens. Vaak waren de makkelijkste vooroordelen fout (zoals: zus en zo wast zijn haar nooit, dus die zal het wel hebben.) Je kon luizen hebben zonder het te weten en ze overdragen op anderen. Je kon eitjes hebben zelfs al was je geplozen en luizenvrij verklaard. Het omgekeerde kon ook: luizen werden aangetroffen, maar je had nergens last van.
Mijn politiek, die, toegegeven, uit luiheid voortkwam, was: laissez faire. Laat duizend luizen jeuken. Ga niet alle kleren en lakens en jassen wassen op hoge temperaturen; ga niet alle kapsels doordrenken met peperdure anti-luizenlotion, maar doe niets.

Het beschrijven van een baan



          Voor W.

’s Avonds laat als ik uit wandelen ga,
Of meer precies, mijn krappe huis ontvlucht,
Passeer ik het Borssenburgplein
En vraag me af waartoe wij op aarde zijn.

De wolken zeilen aan de sterren voorbij.
Ik denk aan het werk van morgen
Waarop niemand zit te wachten.
Mijn tanden knarsen. Ik heb geen zorgen.

Waag ik een sprong van de P. Kramerbrug?
Neen. Verlangend kijk ik op naar Schilderskade 66-I,
Waar Reve zijn meesterstuk schreef in eenzaamheid,
En keer vlug langs de troep op straat naar mijn geliefde terug. 

V.

Steun



'Joechei, ik ben nog nooit zo rijk geweest,' kraai ik vanuit de keuken, waar ik per ongeluk mijn saldo bestudeer. 'TOZO is binnen!'
A. komt met een gelukzalige uitdrukking op haar gezicht naar me toe, want ze houdt van rijkdom, veel meer dan ik. Eigenlijk verbaast het me dat ze me nog steeds niet heeft ingeruild voor een tandarts of advocaat. 'Hoeveel is het?' En: 'Ik krijg nog €500 van je.' En: 'Vergeet niet wie voor jou deze tijdelijke overbrugging voor zelfstandige ondernemers heeft aangevraagd.'
'Het is vijftienhonderddrie euro en drie cent!' Onmiddellijk betaal ik mijn schuld af en laat haar het afschrift daarvan laat zien op mijn telefoon. Ik heb niet graag schulden. Schulden leiden je aandacht af van de baten die je altijd hebt. Eigenlijk moet ik haar het hele bedrag subito overmaken, maar daar wacht ik mee. Dat kan altijd nog.
'En bedankt nog voor het aanvragen.'
'Ja ja.'
'Leve de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam!' kraai ik nog even door, want het is lang geleden dat ik steun trok. Sterker, ik kan me niet herinneren ooit steun te hebben getrokken. Meteen na mijn afstuderen, annus horribilis 1992, had ik er recht op, maar toen heb ik de aanvraagpapieren verscheurd en uit het raam van een honderd kilometer per uur over de A2 rijdende auto gegooid. Waarom? Goede vraag. Ik dacht – abusievelijk – dat ik geen steun nodig had. Ik dacht wel meer dingen, toen. In werkelijkheid had ik alle steun nodig van de wereld.
Sinds ik weer in Nederland woon ben ik geen moment bang geweest voor welk financieel debacle dan ook, omdat ik weet dat Nederland lief is voor zijn inwoners – veel liever dan Amerika, in elk geval – en zich die liefde ook kan veroorloven, als een van de rijkste landen ter wereld.
Maar wat te doen met mijn TOZO?

De weg van alle papier



Net met een pervers genoegen twintig plus jaargangen van Propria Cures, ontroerend in verkleurde A-viertjes bijeengebonden, door de klapdeur van de oud papiercontainer op de Van Woustraat geduwd.
Geen mens die dacht: wat is die man in vredesnaam aan het doen? Weet hij wel waar hij mede bezig is?
Wel, ik dacht het, en gelukkig wist ik het antwoord.
Wie wat bewaart die heeft wat inderdaad. Troep, soms.
Waarmee ik niet wil zeggen dat ik niet eerder pogingen heb gedaan om mijn twintig plus jaargangen van PC (mid jaren zeventig tot mid jaren negentig van de vorige eeuw als u het weten wilt maar ze liggen dus op de bodem van de vuilcontainer) een iets minder, hoe zal ik het zeggen, drastische herbestemming te geven.
In januari schreef ik een email aan Lucas Ligtenberg, mijn oud-NRC-collega, en een oud-PC redacteur bovendien (plus onbezoldigd PC-historicus), met de vraag of hij met mijn verzameling 'best wel ouwe meuk maar het gaat om de vernietigende inhoud' raad wist. Jazeker. Volgens hem moest ik de boel doneren aan de Koninklijke Bibliotheek, die zou daar erg blij mee zijn. Ik email de KB, die per ommegaande meldde dat zij ruim waren voorzien.
Het enige dat ik nog kon verzinnen was de kartonnen dozen op het bordes stallen van Keizersgracht 323, alwaar het Litterarisch is gevestigd – zo was ik er zelf immers ook aan gekomen, ouwe poep had een en ander mij in de maag gesplitst – maar dat bleek te veel werk. Ik stuurde in plaats daarvan een email naar de PC-redactie.
In mijn hok liggen twee dozen met pakweg twintig jaargangen PC te verkruimelen. Als u zelf getuige wilt zijn van deze verkruimeling, dan nodig ik u uit om een meeloper te sturen (liefst een met borsten), anders gaan de dozen de weg van alle papier.
Hierop kwam wel een reactie, maar geen geestige. Toen restte mij niets anders.

Daten op hoog niveau



Groot nieuws uit Residence Hemelpoort: Connie heeft verkering! Met Frans, een nieuwe! Maar: ze mogen eigenlijk niet afspreken, want corona. Dus het moet stiekem...
Mijn moeder vertelt het opgewonden. Ze smult. Ik smul ook. Wie smult er nou niet van daten op, nou ja, hoog niveau?
'Hij heeft een camper,' gaat mijn moeder verder. 'Dat mag helemaal niet! Althans, hij mocht niet parkeren in de parkeergarage, want dat past niet. Toen heeft hij het een keer voorzichtig geprobeerd en toen bleek het wel degelijk te passen, dus nu mag het wel... Kijk, daar staat ie, die camper, hij heeft hem in het parkeervak gezet... Wat een ding, ik zou hem niet voor mijn raam willen hebben. En dan spreken ze af in die camper!'
Smullen.
'Zie je hem dan schudden?' vraag ik.
Mijn moeder hoort me niet of wil me niet horen.
'Zie je hem op en neer gaan, die camper, al is het maar een heel klein beetje?'
Ze hapt niet. 'Ze gaan er boodschappen mee doen!'
Connie is de moeder van een oude schoolvriend. Ik ken haar nog van vroeger. Toen vond ik haar ook al charmant. Ze was lerares Engels, meen ik, niet op onze school. Haar man werkte bij een gloeilampenfabiek. Wat blijkt? Frans werkte óók bij een gloeilampenfabriek, weet mijn moeder, maar daar kennen ze elkaar niet van.
Ze is een beetje van het padje, maar dat lijkt me bij het daten een aanbeveling.
'Ik zie haar nooit meer, op de gang, in de tuin of waar dan ook,' kraait mijn moeder. 'Ze is gewoon verliefd!'
Als ik het verhaal aan A. vertel, bedenk ik me dat mijn moeder, mocht ze ooit alleen achterblijven, wat god behoede, het erg goed zou doen in de datingscene op hoog niveau.

Connie en Frans zijn niet hun echte namen. Ik ben heus wel discreet hoor.


Kruinbezichtigingen



Mijn informaticus stuurt een lachende selfie met gemillimeterd haar. Een challenge, zoals hij eerder een challenge aannam om van Delft naar Amsterdam te lopen? Nee, hij en zijn mede-gequarantaineerden zaten zich te vervelen. Een huisgenoot had een tondeuse en het kwaad was geschied.
Studenten hebben tegenwoordig geen corpora meer nodig om te zich te laten ontgroenen, dat gaat helemaal vanzelf.
De gemillimeterde informaticus ziet eruit als een commando. Een hele goede, aimabele commando. Ik zou willen dat alle commando's er zo uitzagen. Ik zou willen dat de wereld werd geregeerd door lachende, gemillimeterde, aimabele informatici.
Ondertussen zit ik aan de paaslunch met K., die juist haar  e r b i j  wil. Hij kantelt zijn hoofd voor een kruinbezichtiging. Er zit niet zoveel haar mogen we vaststellen, – zijn geliefde overigens als eerste –, maar het haar dat er zit loopt in een bewonderenswaardige spiraal naar buiten. 'Je kets oogt gezond,' zeg ik, 'geen schilfers of plekken', maar dat is K. niet genoeg. Hij wil naar Turkije om nieuw haar te scoren voor weinig. Toen K. een kennis complimenteerde die dat had gedaan, waarschuwde deze: 'Kom over een half jaar nog eens terug.'
De derde kruin die ik bezichtig is die van mijn moeder. Trots laat ze haar uitgroei zien. Trots omdat ze eindelijk de knoop heeft doorgehakt en stopt met verven. 'Ziet er goed uit,' zeg ik. Ze duwt het haar op haar achterhoofd opzij om ook daar de stand van zaken te beoordelen. 'En ik word niet grijs hè,' zegt ze, met een samenzweerderig lachje, 'maar spierwit.'
Mijn vader heeft zich voorgenomen zijn – toegegeven: weinige haar – rood te verven uit protest.

Walking is seeing

Case Maclaim

The stay inside unless you have to get out society that we are living in since, well, an eternity, it seems, has made me re-appreciate the walk. Saturday I walked to my sister's house, she wasn't there but I wanted to drop something off (not Covid-19) for her birthday (which she was celebrating in the countryside illegally but I wasn't going to report her).
I decided to walk along the railway; this is to say, the street parallel to it (the railway itself is safely hidden behind a high wall).
First I crashed a girls only party. I waited, courteously I thought, until one of the girls or should I say women had finished uncorking the champagne. There was no POP, she just screwed it off.
Next I passed a few people sitting in a parked car. Were they under the influence? It looked like it. The car was smallish for the company in it. A naked body part out was sticking out of the window. I hope it was a knee.
On my left hand there were housing blocks that would be called projects if this were New York. Huge graffiti attracted my attention. I remember biking along here before, but I never took the time to actually study the 'street art'. I read this was part of the If Walls Could Speak project.
This is why Amsterdam is sweeter dan New York: in this city graffiti is commissioned. Walls are allowed to speak. Still, I wondered how the people who lived here thought about their street art.
Next I stumbled upon a fresh prefab joint, still in its plastic bag, innocently lying in the grass. I picked it up and put it in my pocket. Here's another difference with New York: I have never seen soft drugs lying around there; here I often do. An indicator for a superior standard of living, I guess. It's not the only reason I am glad I'm not living in New York anymore.

Lockdown fight



Married life in lockdown, intelligent or not, is a lot like married life on vacation without the change of scenery.
Yesterday A. and I were having a fight that reminded me a lot of a holiday fight – meaning a fight resulting from spending too much time together, irritation over small things leading to agitation; with no one else around one can blame only the Other.
The situation: A. was going to visit her parents with the kids. This was good news for me, the stay behind father, and I needn't feel guilty – PM Rutte's 1.5 economy made visits of more than 3 people illegal.
As always, the departure took place in a rush, with A. shouting orders to me, and me shouting orders to the kids. Somewhere in this chain of command something went wrong, because when the family minus one just had left in the car, and I had returned to the marvelously empty home wondering what to do with my freedom, the phone rang.
'You asshole, you didn't fasten their seatbelts. You didn't check if they had taken a pee. They had no shoes on. You didn't give them anything to do or eat during the trip.' Etcetera, etcetera.
As her assault showed no signs of waning, I put down the phone on the table and resumed my thinking about what to do with my freedom.
At last, she was done.
I couldn't resist the temptation (I have a hard time resisting temptations) to text something nasty to her. Although she was probably behind the wheel, she didn't hesitate to get back to me with her own nastiness.
This was good. We were getting better. Wisely, we left it at that.

Music as antidepressant



The other day I was buying wine – how to get through quarantine, without a decent glass of wine? – and I got into a discussion with the friendly woman behind the counter. (Not about wine. Discussions about wine are tedious.) No, we talked about music, more in particular what music to play to get a twenty year old who is coping with depression back on track again.
That music might do more for the soul than a 100.000 words, is obvious, but the question of course remains: what kind of music? What will make this young man, who just quit his math studies and doesn't know what to do with himself, come off the couch and enjoy life again? I'm not saying music is the way to treat depression, not at all, but it could be a beginning.
'I played some Nono for him, but he wasn't interested,' the shopkeeper said. 'It didn't do anything for him.'
Nono? Did she mean Luigi Nono? How could a twenty year old possibly be interested in modern classical music from the Italian avant garde? If I would play this music for my twenty year old, he would probably look at me, without saying a word, with the expression on his face: what on earth are you thinking?
'Why not Philip Glass?' I said. 'Lavinia Meyer did a wonderful album with his music. Couldn't that comfort your ex-mathematician?'
The shopkeeper laughed hard, shaking her head. 'I hate that music! It is so soft! And Lavinia Meyer makes me puke!'
Okay.
'He was interested in Charles Mingus,' she went on.
I nodded. Charles Mingus is good, but maybe not a depression killer.
We were silent for a moment. Then she said, 'When I was his age, I listened to punk.'
'But of course!' I said. 'Punk! That could do the job. Put on The Clash, The Ramones, The Buzzcocks, what have you, really loud. You've got to try everything.'

This seemingly exhaustive list of names of punk bands from all over the world put a smile on my face.

The curse

R. Crumb

Theaterlovers are having a hard time these days. All theaters are closed and it doesn't look like they will reopen soon.
Luckily, there is still something like natural theater. Free theater. Unscripted, undirected drama. This will never close down.
The opening scene I missed, as well as the ending; I only saw the middle. But the middle was good by itself.
A man in shorts with a funny hat on was sitting on a bench on the other side of the canal, cursing loudly. Not just for a few seconds. He was going on for what seemed ten, fifteen, twenty minutes. He repeated the same curse over and over again, one the heaviest in Dutch. Even I hesitate to use the word, because I'm conditioned, I guess, to avoid it. (Perhaps I'm afraid of inflation.)
Two men were sitting on another bench, close to the cursing man, and tried to ignore him. What else could they do? The man was cursing 'like a boat worker' and he showed no signs of quitting.
After a while it occurred to me that the curse stayed the same, but not the intonations; wittingly or not, the man attached different feelings to his curse. I was surprised by the many different ways you can say godverdomme. (Yes, go ahead and try this at home.)
Meanwhile, how was I supposed to interpret the play? The cursing man didn't seem to be suffering from Gilles de la Tourette. This was no tic. This was some sort of expression of anger. Monotonous, yes, but still. Was he under the influence? I guess so, but that didn't impact the power of his cursing.
Eventually, the man stood up, got into an argument with the other two men (I thought I heard someone say you are insulting my religion), and just when I thought, this could get out of hand, who came by, on an old bike, with a huge snow white beard?
God himself. He looked happy.

Catwhore

Guo Fengyi

I knew it when I read the first reports of cats in Hong Kong and elsewhere carrying the virus and I have known it all the time. The cat that is looking at me right now with a mixture of disdain and superior compassion but mostly outright indifference, is a super spreader. Of course, how could he not be? Day and night he roams the jungle of the backyards, fighting with other cats – yesterday, three of them were hissing at each other; I threw a tea cup of water in their direction – and spreading it among cats and cat lovers. People have called me a whore for my apparent willingness to join anyone, anywhere at any time, if I feel like it; well: my cat is a super prostitute. Speaking of prostitutes, are they really out of work these days, or is there an underground growing for, well, underground sexual activities? It wouldn't surprise me; then again, nothing surprises me these days.
There he goes again, my cat. I envy his freedom, his quasi autonomy. He is going places, that's for sure, and he only comes back if we've bought the right, expensive cat food (when we were still giving him cheap cat food, he wouldn't eat it; without the tremble of a whisker he exchanged our home for the neighbour's.)
So, this is his scenario, the little play that he is performing with his dozen or so backyard frenemies. He is not keeping 1.5 meter distance. He is not part of my PM Rutte's 'new normal' 1.5 meter economy. He is still in the old touching, holding, caressing and kissing (I'm sure) and what else (I don't want to think about it) economy. He visits all the wrong places, to collect the necessary viruses, and then he brings them back home, to us. It is a watertight system. I knew he was a killer, but his killing used to be restricted to flies, bugs, small birds, rats, frogs and mice. Finally he has us where he wants us.

Dear Boris Johnson:



I will not ask you how you are doing (but I'm curious, though. No, really.)
When a friend of mine in London emailed me to ask me how I was holding up, I told him that I was doing fine, 'under the circumstances'. And I added: what a gas, BJ 's got corona!
Now, a week later, I wouldn't write this anymore. It goes to show how fast a person's morals, if any, can change in times of crisis.
It seems to me a bad case of Schadenfreude, or, as we call it in the Schadenfreude-happy Netherlands, leedvermaak, literally: the amusement over someone else's suffering. (Come to think of it, the 'someone else' part is not required, one can also enjoy one's own suffering, but this is less common.) Why is it, if you allow me, that your beautiful language lacks such a term, or am I missing something? (It appears I am.) Then again, on the continent, we lack a term for understatement.
Which brings me to your understatements, sir. Newspapers in your country are convinced that you were downplaying your illness. You were in denial about your fever, for one thing.
The Keep Calm and Carry On mantra is carved into your forehead (except the keep calm part is hidden under your hair – but really, a man who never looses his temper is not a man, but only a shadow of a man).
Anyway, it reminded me of that marvelous scene from Monty Python, I believe it is from The Holy Grail, in which a knight keeps on fighting, even after his limbs have been chopped off. When his opponent refuses to go on because it seems unfair, he calls him a 'coward'. 'It's just a flesh wound, for god's sake!'
Don't get me wrong: I admire British bravery at all costs. I wish I had it. I also like the idea of privacy: that the state of your body and mind is your business, and your business alone.
Except you're PM in 2020, and that changes everything.
I do hope there are enough people around you that you dare to show your vulnerability to. In times of fear, no one wants to be alone.

Homeschooling, day 17



My six year old pupil was still sleeping when I made breakfast. She had dug herself in her covers like a lethargic adolescent. But when we went for our mandatory morning walk she was upbeat and cheerful. Everything looked like it was going to be an easy day at Homeschool Frölkini.
Then came the writing. I couldn't explain why a six year old needs to be able to write by hand (all the people I know have terrible handwriting, and almost no one uses it anymore). However, this was academic. I have taught handwriting to her before and it went allright. But today she didn't feel like it. She threw her pencil on the floor and screamed: 'Forget it. I'm not doing it. Go write those stupid words yourself.'
Whenever she complains about her education I find it hard to reprimand her, not so much because she is so cute and she is my daughter, but because she has a point.
In this case, she had to complete sentences from a stupid poem by a famous Dutch poet, who I happen to detest. (Her work, I mean.) So I had a hard time getting my daughter back to work. I even had to send her to her room, crying, when she started calling me names. Whenever I send her to her room, within seconds she stands before me again because I don't lock her up (I'm allergic to lock ups; lockdowns I like.) Then again, Befehl ist Befehl, so I said: 'Come here. Sit. Get your pencil and complete the fucking (no I didn't say that but I thought it) poem.'
I dried her eyes with a paper towel, and she complied, having difficulties, like any six year old would have, with the particularities of modern – or, rather, not so modern, actually ridiculously outdated – spelling.
The last word she had to spell out couldn't be written at all and not because the pencil was broken. The letters she wanted to write drowned in a teardrop on her notebook.

Not offending enough



I've been a lockdown offender, today. Twice.
First I was having lunch with N. on the tiny terrace of a bagel shop on one of the deserted canals. This was supposed to be illegal because N. was sitting on the terrace while having lunch; not on a chair provided by the shop, but on her own device, a luxury rollator. The proprietor of the shop was serving us on the steps leading to her shop. Hospitality means something else, these days, if it means anything at all. Police was driving by at high speed, but they weren't coming for us. 'Apparently,' N. said, 'we're not offending enough.'
Not much later I was violating the 1,5 meter social distancing rules by helping a man who had fallen from his bike. His front wheel got stuck in the tramrail – a typically Dutch accident.
Two bystanders – I happened to be one of them – rushed to him. The bicycleman was a middle aged man with a slightly distraught face. I saw how he had hit his head into a wall. Not hard, but still. He was now combing his hair with his fingers. Are you okay? I asked. He responded, awkwardly: 'In meinem Hosen ist ein Loch.' The (Ger)man was right, there was a hole in his trousers. My eye fell on his tummy: a half melon-shaped protrusion. When the other bystander had put the bike back in its upright position, I picked up the German's belongings from the ground and gave them back to him. I was very conscious of the touch of his hands.
When he didn't thank me, nor the other bystander, in English, Dutch or German, I hastily walked away and thought something that I've rarely thought before: 'Gib mir mein Fahrrad zurück.'

Letter to my future self



How to explain this mess we're in? Of course, you probably live in a mess as well, but a different mess, I hope. I was thinking of writing this letter to my daughter, but decided against it. I don't want to spoil the memory of her youth. Also, I don't want to be sentimental, which is hard enough, being a father.
It all started around Sinterklaas (remember that?). Early December, some clever virologist at Erasmus Medical Center got word of a strange virus popping up in China. A virus with different characteristics than the other known viruses. It had sprung over from animals to a human being. The first doctor to study the virus didn't survive. It enters through the lungs. Suddenly, everyone got very conscious of their breathing, if they weren't already, because of COPD, or lung emphysema etc. At least I did.
And the rest, as they say, is history.
I'm checking the John Hopkins Corona site. They're reporting 1.226.644 confirmed cases, 66.560 deaths. Are we going to ten million cases and 100.000 deaths? It would still be a fraction of the lives that were lost in the Spanish flu, but still. This is a different age. Life is more valuable.
Why am I still alive, you may wonder. Good question. We're all getting a lesson in statistics – the hard way. The chance of hospitalization at my age is 8 percent. The chance of dying at my age, without underlying vulnerabilities, is 1 to 2 percent. Luckily, – however harsh it may sound –, it is the the elderly and the weak who are going first. The elderly and the weak are getting a lesson in survival of the fittest-ism. Some of the elderly see an opportunity to leave, or at least, their families want them to see it.
I would probably not be writing to you, if it was the other way around, if the young were the first to go. I would be too scared to write, I think.
Please write back.

Lockdown paradise

Meditation in a toolshed by Playmobible

I'm typing this on my banana bench in front of my house, keeping 1,5 metre distance to my fellow human beings, and enjoying it much, the 1,5 meter and everything else. (Spring is in the air, too, but that is a yearly pandemic.) Social distancing gives me, well,  s p a c e .
What else? My calendar is empty. I don't need to see anyone. (Not that anyone wanted to see me in the first place. The social costs are nil.)
Work. Sitting behind keyboards whenever I feel like it and typing whatever comes to mind has always been my 'profession'. (The freedom I allow myself has changed perhaps. In the early days I only dared to write stuff that I knew others would find important and true). I have never made much money with this, but I don't care about money above base income level. (I'm actually surprised to find intelligent people who do.)
Which brings me to the global economy. This crisis proves that most things and activities are perfectly superfluous. (Like I said before: literature, writing, my 'job', might be the most redundant of all.) Another way to put it, in the words of poor Andrew Cuomo (I'm glad I'm not Andrew Cuomo right now), we must recalibrate our lives. Lower our expectations. Focus on the silence. And guess what? Only if you cut people off of certain luxuries, if you take everything away from them, travel, restaurants, 'events' (how I hate that word) etcetera, they discover they can do without them. Is Greta Thunberg secretly or not so secretly chuckling? It wouldn't surprise me. Corona is the check we're receiving for an unchecked life.
Meanwhile, lockdown – intelligent or not – makes me claustrophobic. I wish I were a writer without a family that is in my face every moment of the day. Or a writer with a family and a huge house (I don't know of such writers.)
Then again, my fellow inmates are my greatest source of comfort and joy, comfort and joy, and I wouldn't know how to secrete oxytocine without them.

What to do next



So.
The situation is, I agree, desperate. But fortunately I know the proper way to proceed. That is why I am giving you these instructions. They will save your life. First, persuade yourself that the situation is not desperate (my instructions will save your life only if you have not already hopelessly compromised it by listening to the instructions of others, or to the whispers of your heart, which is in itself suspect, in that is has been taught how to behave – how to whisper even – by the very culture that has produced the desperate situation).
First, wear that mouth cap. If you don't have a mouth cap, go make one yourself. Be creative. Use any and all materials that you can find in and around your house. Dental dams, baseball caps, etcetera. If you are an aesthetic: it's not a good time to be an aesthetic. Save your aesthetics for another era. Breathing beats art, if you want to know my opinion.
Next: ear plugs. Self-explanatory. Ear plugs are ideal if you need to zone out the chatter and noise of your loved ones.
Optional: tampons up your nose. (Or, if you prefer, tape recorders up your brother's nose.) This has the clear advantage of cancelling out your smell, which can be a good thing if your fellow residents are smelly, but it can also be a bad thing. For instance, when you forgot to turn off the gas and are simultaneously trying to light a candle (here's my advice: skip the candles. Save your candles for black outs).
Finally, go wear that eye mask that you bought on the internet ages ago when it looked like a sensible thing to buy (it wasn't and you forgot about it). Take it out of that drawer filled with stuff. Lie on your back and put it on.
Now is the time to let the time do its work.
Repeat after me, mentally: I am the virus. I am the virus. I am the virus.
Silence and darkness and clean air will be the answer to all your questions.

The illusion of immunity

Nagia Chrisanthacopoulou: Sovereignty


I think I have immunity. I think I want to have immunity. Immunity is the highest state a person can have, the apex of sovereignty. Freedom from infection, freedom to move around, even the responsibility to move around and to build a buffer around vulnerable people – yes, I feel I have found my calling. I have always had the ambition to be a buffer for vulnerable people. To be around my parents night and day: wonderful. Make that every other day please. Once a week.
The circumstantial evidence for my immunity, Your Honor, is not easily dismissed. Two months ago my neighborhood friend B. – in her forties, mother of two, a woman of almost inexhaustible strength and with an enviable lust for life and no talent for sickness – suddenly got ill. High fever, a nasty cough, pain in her throat, and no smell or taste whatsoever. The glass of wine that I put in front of her did nothing to her tastebuds or olfactory receptors (which didn't prevent her from drinking).
Case in point: B. had not long before been partying with people from Northern Italy.
'Why don't you call a doctor?' I asked her. She said, perfectly reasonable, that a doctor could do nothing for her, whether she had 'it' or not. Like most things in life, she had to sit it out.
Of course,  n o w   we know that, epidemiologically, testing her would have been a very good idea. No so much for her, but for everybody else around her.
Anyway, if B. has had it, her boyfriend likely has had it, just like her children, our children, and my wife and I. (My wife even had mild symptoms like B., which seem to be over now.)
We're still alive. This is – at least to us – the good news.
The bad news is that unless we test ourselves, our immunity remains an illusion.