Grauwsluier



Ik heb te doen met mijn informaticus, ik bedoel: zijn minor, die hij in Berlijn had afgesproken, en die vandaag zou beginnen, is gecanceld. Dit scheelt ons zorgen zoals huisvesting, Christiane F.-achtige angstdromen en geld, ongetwijfeld, maar hem een buitenlands avontuur. Als alternatief gaat hij een minor robotica doen, gewoon in Delft. Allemaal online, uiteraard. 'Een huisgenoot van me gaat met de caravan naar Zuid-Frankrijk, zoekt een wifi-plekje en gaat van daaruit studeren.'

Wacht, is dat dezelfde huisgenoot die van de zomer pech kreeg met zijn vintage dafje op de terugweg uit Zweden? Op de heenweg werden ze er door de douane uitgepikt, moesten ze zich uitkleden (de rectale visite bleef gelukkig achterwege) en toen bleek een van de passagiers stuff in haar BH te hebben verborgen. Wat is er gebeurd met de geheime compartimenten? Volgens mij stikt zo'n vintage dafje van de geheime compartimenten. Hoe dan ook: 300 euro boete en geen stuff. Jammer.

Toen ze panne kregen bij Kopenhagen bleek de vintage dafbezitter wel weer zo goed georganiseerd dat ze in een hotel konden overnachten (na te zijn uit geweest, natuurlijk). De volgende dag werden ze keurig teruggevlogen op kosten der ANWB.

Aan het eind van een daaropvolgende surfvakantie in San Sebastian – 'lekker gegeten in sterrenrestaurants, pap' – krijg ik een telefoontje. Opnieuw pech, nu met het golfje van de vader van een der surfers. Of ik even wil tolken met de Franse garagisten, en dat doe ik graag, maar geen van die Franse garagisten heeft tijd voor les étudiants. Uiteindelijk lukt het ze om met een slakkengangetje naar huis te tuffen.

Ondertussen was de informaticus dusdanig koortsig en verkouden, dat hij vermoedde een bepaald virus onder de leden te hebben. Hij liet zich nasaal een wattenstaaf inbrengen. Uitslag: negatief. 'Toen voelde ik me al meteen een stuk beter.'

Ik wou dat we iets konden doen om de grauwsluier die over zijn studententijd ligt weg te nemen.



Racisme


Tegen sluitingstijd probeerde ik een cadeau te scoren bij Scheltema. De zaak was vrijwel leeg, behalve twee lieve jongens van een jaar of twintig. (Ware ik Gerard Reve, had de rest van dit verhaal bestaan uit ontuchtige fantasieën en dagdromerijen waarin zij op allerlei manieren zouden worden gestraft voor hun begeerlijkheid. Gelukkig – voor u – ben ik Gerard Reve niet. Enfin.)

Ik was op zoek naar een boek voor mijn raadsman bij wie ik zou eten. Hij was jarig geweest. Zijn verjaardag schiet er dikwijls bij in, daarnaast interesseert het hem weinig, maar mij leek het aardig hem te verrassen.

Ik had ook al een idee voor een boek in mijn hoofd, namelijk Why I'm No Longer Talking To White People About Race, dat ik zelf nog niet gelezen had, maar waarover ik had gehoord dat het een behoorlijk eloquente aanklacht was, van de Britse journaliste Reni Eddo-Lodge. Een must read, met andere woorden – misschien vooral voor bleke mensen zoals mijn raadsman en ik.

Ik haastte mij naar de eerste, Engelstalige verdieping maar werd daar door een (begrijpelijkerwijs gezien het late tijdstip) nukkige verkoper doorverwezen naar de derde verdieping. Daar was een kast ingeruimd voor boeken over racisme. De twee lieve jongens stonden er ook. Zij pakten meteen Witte Onschuld van Gloria Wekker en, terwijl ze daarmee terug de roltrap afgingen, hoorde ik ze zeggen: 'Heel vet, dit, want dit beschrijft de Nederlandse situatie, en niet die in Amerika of Engeland, zoals bijna alle andere literatuur over dit onderwerp.'

Van Why I'm No Longer Talking To White People About Race bleek alleen nog een Nederlandse vertaling verkrijgbaar te zijn, Waarom Ik Niet Meer Met Witte Mensen Over Racisme Praat. Maar nu had ik 'dus' een dubbel probleem: ik zag in dat die lieve jongens gelijk hadden, en als ik dan toch iets niet-Nederlands, maar Brits zou kopen, wilde ik het wel in de oorspronkelijke taal lezen.

Wekker dan maar? Ik sloeg het open en las wetenschappelijke of wetenschappelijk klinkende termen. Huiswerk dus. Dat kon ik mijn raadsman niet aandoen.

Mijn oog viel op een geupdate heruitgave van Hedendaags racisme van Philemena Essed, die al in 1984 vrij uitputtend het structurele racisme in de Nederlandse samenleving onderzocht. Op een willekeurige pagina las ik een analyse van Robert Vuijsjes Alleen maar nette mensen, dat zou bol staan van de stereotypen over de 'negerin'. Tja.

Waar blijft het vlammende, bijtende essay over racisme in Nederland, dat iedereen moet lezen?



Dear Marieke Lucas/Lucas Marieke,


De Booker Prize: jij hebt hem gewonnen. Herstel, de International Booker Prize. Maar je hebt hem nog steeds gewonnen. Dat is bij mijn weten nog geen laaglandse tikker gelukt. Ik begrijp de keuze van de jury volkomen. Jij bent exotisch en toch ook inheems. Geen eurotrash en toch ook Europees. Jong en toch ook niet piep. Vrouw en toch ook man. Boerin en toch ook schrijver. Prosti en toch niet reli. Beschaafd en toch ook bruut. Poëet en toch ook romancier. Met jou kun je, met andere woorden,  – post Ellen Degeneres, post George Floyd, post Martin Parr, post Harvey Weinstein, post Nikki Tutorials, post boerenprotest, post vul zelf in – voor de dag komen.

Ben ik jaloers? Houdt een strontvlieg van stront?

Jij voelde je zo blij, zei je bij de bekendmaking, als een koe met zeven uiers. Ik kan me daar weinig bij voorstellen. Ja, wel bij die zeven uiers, maar niet bij de blijdschap van de koe dientengevolge. Ik was onlangs bij een melkveehouder en wat mij nog het meeste trof was de somberheid der runderen. Maar daar kijk jij vast doorheen.

Ja, wat moet ik nog, als vijftigplusser, man en wit – niet eens wit, was ik maar wit, ik ben beige, stopverfkleurig of eigenlijk lichtroze, en als de zon heeft geschenen kreeftrood, enfin. Pigmenttechnisch ben ik... niets! En dat haar!

Seksueel valt er aan mij ook al weinig bijzonders te beleven. O ja, ik houd van de zweep, wie houdt er niet van de zweep; van beiden einden om precies te zijn, ik houd ook van kettingen en dat een vrouw mij met haar naaldhak verplettert (wil jij dat een keer komen doen?), maar daar red je het post E.L. James niet meer mee. Post E.L. James veroorzaken zulke liefhebberijen nog geen opgetrokken wenkbrauw. Ja, als een vrouw ze beschrijft misschien maar ik ben geen vrouw. Ik ben wel een zacht ei, maar geen vrouw, helaas.

Wat dan, Marieke Lucas/Lucas Marieke, over welke boeg moet ik het dan gooien? Rap, moet ik al mijn kaarten op de rap zetten? Maar zelfs de ironische witte rapper (die grappig genoeg toch weer goed rapt), Lil Dicky, heeft de wereld ook al veroverd. En ik wil ook niet neergeschoten worden in de Rivierenbuurt.

Zoek je niche, Vicky! sommeert mijn agent. Exploiteer je extravagantie! Maar naast jou, Lucas Marieke, voel ik me een huisvrouw met een hobby, een leraar Nederlands in een middelgrote stad die stiekem 's nachts achter de computer duikt om onder pseudoniem de meest vreselijke – stop.

Gefeliciteerd!

Met de allerhoogste achting, en zelfs een beetje trots, etc. 




Het hufter-effect


In de documentaire Capital in the 21st Century met/over economisch historicus Thomas Piketty, waarin weer eens uit de doeken werd gedaan dat al te grote inkomensverschillen ongezond zijn voor de maatschappij en zelfs kunnen leiden tot oorlog, vertelde psycholoog Paul Piff over een leuk onderzoekje. Proefpersonen werd gevraagd met elkaar monopoly te spelen, maar vooraf werden ze randomly ingedeeld in Arme Spelers en Rijke Spelers. De AS kregen maar 1 dobbelsteen, in plaats van 2, en de helft van het gratis geld als ze langs Start kwamen. De RS kregen bovendien meer startkapitaal.

Het spel begon. Wat bleek? De Rijke Spelers wonnen vaker. Maar het interessantste aan het onderzoek was dat de RS zich meetbaar hufteriger gedroegen. Ze stampten harder met hun poppetjes op het bord als ze zetten deden en maakten vaker gemene 'lekker pûh'-achtige opmerkingen naar Arme Spelers. Maar het ongelooflijkste van alles was nog wel dat ze, gevraagd naar de reden van hun succes, meenden beter te zijn dan de Arme Spelers. Bizar maar waar: in dit onderzoek kwam niemand van de RS uit zichzelf op het idee dat hun winst voor het belangrijkste deel te danken was aan de oneerlijke regels waarvan ze hadden geprofiteerd. Het hufter-effect, dat kennelijk samengaat met een bewustzijnsvernauwing, was bij alle soorten deelnemers meetbaar. Vrouwen, of mensen met een bevoorrechte of juist minder bevoorrechte achtergrond, vielen bijvoorbeeld niet minder ten prooi aan verhuftering.

Kijk even om u heen, zou ik zeggen, of u mensen kent die net rijk zijn geworden of rijk aan het worden zijn. Zijn ze verhufterd?

Ik zal geen namen noemen maar ik ken wel een paar mensen die sinds ze rijk zijn geworden plotseling menen dat ze je voor van alles en nog wat kunnen inzetten, die hun geliefde aan de kant schoven, die een misplaatst superioriteitsgevoel uitstralen en/of met duidelijk dedain spreken over minder bedeelden in de samenleving.

Staat niet in de Bijbel hoe rijker hoe kwaadaardiger? Nee, dan zou het er in een volgende editie in moeten komen. Rijk worden, (financieel) succes hebben, is verslavend, en je wordt er geen leuk mens van. Je gaat vanzelf denken dat het rechtvaardig is dat je zo rijk bent, dat het zo hoort en niet anders zou kunnen zijn. Allemaal gevallen van bias, dat een wetenschappelijk woord is voor domheid.

Ik voel ook wel eens dat ik verhufter. Lag het maar aan mijn rijkdom.


Tand versus gat



Net nadat A. haar eerste poging heeft gedaan om de kinderen nu eens bijtijds in bed te leggen, komt de bijna zevenjarige haar kamer uitgestormd, op de voet gevolgd door haar broer. 'Mijn tand zit los.'

Geen nieuws, die tand zit al weken los. Hoe los, dat is de vraag.

'Laat eens voelen.' O, ze heeft gelijk, hij zit nu zo los dat hij eruit getrokken kan worden.

Ik leg mijn krant weg en neem mijn dochter op schoot. Ik voel aan haar tandje, het is de linkerondertand,  de rechter- en de linkerondertand zitten al een eeuwigheid los voor mijn gevoel, maar de linker, nr 71 volgens de Internationale Tand Nummering, wil er graag uit. Hij staat vrijwel horizontaal, dus in een hoek van 90 graden, naar buiten toe. Geen gezicht. Ik pak hem vast met twee vingers en krak, plop of hoe heet het, jammer dat taal geluiden niet preciezer kan weergeven, ik heb een piepklein tandje in mijn hand en mijn dochter heeft een gigantisch gat in haar gebit, dat bloedt. A. haast zich om een washand te halen. 'Liever een tissue,' roep ik.

'Gatver,' zegt mijn dochter, als ze haar bloed proeft en de rode tissue bekijkt.

'Niet gatver: bloed. Je proeft jezelf. Niks vies aan.'

We bekijken het tandje. Bewaren. De eerste tand die wordt verwisseld voor een grote mensentand, een mijlpaal; de timing helemaal volgens het boekje.

En de tandenfee dan?

Een hels dilemma. De dochter wil ab-so-luut een cadeautje van de tandenfee maar ze wil daarvoor haar tand ab-so-luut niet opgeven.

'Trouwens, die tandenfee bestaat toch helemaal niet?' Bijdehand ook nog.

'Jawel,' zegt de broer lief.

Misschien is het verstandigste de tand in bewaring te geven bij BioEden Stamcelbank. Mocht ze ooit Hodgkin krijgen of iets anders akeligs, schijnen ze van die tand nog iets te kunnen maken waar de zieke wat aan heeft.



Rip story



Pang-pang-pang. Pang-pang-pang-pang. Ik was weer wakker. Ik keek op de klok: 3.58 AM. Ik word, als ik de keus zou hebben, liever gewekt door een kreunende vrouw.

'Hoorde jij dat?' vroeg ik aan A.

'Ja.'

'Pistoolschoten, geen twijfel over mogelijk,' zei ik, alsof ik ervaring heb met pistoolschoten; quod non, in de negen jaar dat ik in gevaarlijke buurten woonde in Brooklyn ben ik nooit gewekt door pistoolschoten. (Ze waren er wel, ze zijn er tenminste een keer geweest, maar ik hoorde ze niet. Misschien was ik toen dover, of is New York lawaaiiger.)

'Geen deksel van een vuilnisbak?' probeerde A. nog, hoopvol.

Dat kon niet, de pangen volgden elkaar te snel op. Dat was niet te doen, zelfs niet door een stronken student met een ziek gevoel voor humor (die hebben we ook in het blok).

Een onwerkelijk diepe stilte daalde neer, alleen de storm was nog hoorbaar. Geen geschreeuw, niets. Alleen, na een minuut of tien, politie-sirenes.

Was ik bang? Ik geloof toch wel een beetje. Ik sprong uit bed om de balkondeur beter te vergrendelen. Misschien was de gunman in de gemeenschappelijke achtertuinen en zocht hij een schuilplaats in de slaapkamer van mijn kinderen, of die van ons.

Die middag, nog geen twaalf uur daarvoor, waren we namelijk al opgeschrikt door een schietpartij in de Vechtstraat, op pakweg tweehonderd meter afstand. Daarbij raakte rapper Bigidagoe zwaargewond; dezelfde rapper, weet ik nu, die in zijn laatste song rapt: Ik schiet alleen in hoofden, ik laat de armen over, en die in een ander clipje een pistool op de kijker richt.

Bigi kreeg 'dus' zijn trekken thuis. (Hoewel, hij leeft nog.)

'Zeker in de Diamantbuurt?' reageren de meesten. Dan leg ik uit: nee, gezellig aan deze kant van het Amstelkanaal. Dit deel van de Amsterdamse Rivièra is braaf, afgezien van wat ruige plekjes. Een paar jaar geleden hadden we hier in de buurt bijvoorbeeld een schietpartij met twee doden.

Eerst dacht ik: een rap oorlog in de Vechtstraat? Dat doet me erg denken aan die in de Verenigde Staten van twintig + jaar geleden, tussen Tupac en Notorious B.I.G. waar ik nog over geschreven heb, maar waarschijnlijk gaat het toch weer 'gewoon' om (drugs)geld.

'Allemaal rip stories,' weet mijn buurvrouw, die bovenstaande foto maakte.

Rip stories: afrekeningen van drugsdealers die (menen) bestolen (te) zijn door andere drugsdealers. Mooie titel voor een verhalenbundel, maar ik ga hem niet schrijven.






Televisies



N. belt: televisie doet het niet. Ik spring op de fiets, probeer wat knoppen, trek uiteindelijk de stekker eruit en doe hem er terug in et voilà.

Dat je met televisies kunst kunt maken bewees Nam June Paik. Gisteren waren N. en ik in het Stedelijk om die bewijzen van dichtbij te bekijken.

Zalen vol oude televisietoestellen; op de toestellen is van alles te zien. Nixon, die liegt, en wiens beeld middels een magneet wordt vervormd. Of: televisies waarop wordt vertoond wat tegelijk wordt opgenomen (een feedback loop). Zoals een boeddha.

Ik was niet zozeer geboeid door de televisies, maar door een foto, niet van Nam June Paik, maar van John Cage, de componist. Cage lijkt het op die foto erg naar de zin te hebben. Hij woont een performance van Nam June Paik bij, die er onder andere uit bestaat dat Nam June Paik John Cage zijn stropdas doorknipt (dat had Janine Abbring bij Ilja Leonard Pfeijffer moeten proberen), iets doet met shampoo en ook nog andere kleren van Cage verknipt. Ik had wel bij die performance willen zijn – herstel: ik had Nam June Paik willen zijn. Nam June Paik lijkt me zo'n kunstenaar te zijn geweest die precies deed waar hij zin in had en nog mee wegkwam ook. Nu zou dit moeten gelden voor alle kunstenaars, maar in de jaren zeventig en tachtig, de decennia waarin Nam June Paik vooral deed waar hij zin in had, helemaal.

Als kans, toeval en betekenisloosheid je thema's zijn, is veel mogelijk.

Niet dat je er nu nog mee weg zou komen, met al die televisies.

Dachten Nam June Paik en zijn mede-conceptualisten, video- en performance-kunstenaars uit die tijd dat ze kunst maakten die nooit gedateerd zou zijn? Nu komt hij op mij wel heel erg gedateerd over. Een kunstenaar die te veel vertrouwt op technologie is gedoemd zichzelf te dateren.

In een zaal stond een televisie opgesteld die je met een knop op de vloer aan en uit kon trappen. Ik nodigde N. uit voor deze interactie. Ze trapte op de sticker waarop stond 'hier trappen', in plaats van op de knop. 

Geachte kreunende vrouw om 2.50 AM,

Jean Jacques Lebel


Is u bekend met de akoestiek van de gemeenschappelijke achtertuinen van ons huizenblok? Ik denk het niet, en ik denk dat uw penetrator – want gepenetreerd werd u, daarover bestaat geen twijfel – u hiervan ook onvoldoende op de hoogte heeft gesteld.

Of het kon hem en u allemaal niets meer schelen, eenmaal op dat punt aanbeland, dat kan ook.

Misschien bent u het allemaal vergeten. Zal ik uw geheugen opfrissen? Het was zaterdagnacht, de herfst zat nog niet in de lucht, het was nog zomer zou je kunnen zeggen, misschien was het 's nachts benauwd en dan kan het inderdaad raadzaam zijn om de ramen open te houden voor een koel windje.

(Terzijde: lukte het niet eerder die dag? Kennelijk niet. Jammer.)

Datzelfde raam echter, ik leg het nog maar eens uit, functioneert als een microfoon waarmee u uzelf live in de uitzending brengt – een uitzending die door zo'n vijftig huishoudens wordt beluisterd. En niet alleen de lichte slapers hebben noodgedwongen op u afgestemd, mejuffrouw Kreun, ook de uitstekende slapers, zoals A., hebben hun oren gespitst toen ze zeker wisten dat het hier niet om een kattengevecht, een huilende baby of een papegaai met een ziek gevoel voor humor ging.

Zelf dacht ik eerst aan porno. Ik heb eerder porno live horen uitgezonden worden, waarbij ik me zo voorstelde dat de pornoconsument per abuis het geluid aanzette, of, waarschijnlijker, per ongeluk het stekkertje van de koptelefoon uit zijn computer trok – bijvoorbeeld omdat hij een plotselinge beweging maakte, maar het blijft gissen naar de details. Het enige wat je kunt doen is afgaan op het gekreun, en dan terug redeneren.

Maar het was geen porno, daarvoor was u te, nou ja, weinig professioneel.

Om 3.00 AM werd het stil, zonder dat er, naar mijn gevoel, een hoogtepunt was bereikt – althans bij u. Maar om 3.05 begon u weer, om vervolgens om 3.15 weer stil te houden. Het is mij onduidelijk wat er in de tussentijd is gebeurd. Raakte de penetrator vermoeid? Raakte u afgeleid? Probeerde u zich, na misschien een klacht wegens overlust (sorry), in te houden?

En dan is er nog de vraag naar de echtheid van uw gekreun. Ik hoor graag.

Hartelijks, enz.

Loftpop


Amsterdam is een lievere stad geworden, op sommige plekken althans, in corona-tijd. Bijvoorbeeld bij Stan Vreeken en Marieke Smit thuis, twee singer-songwriters, die in de buurt van de Vondelkerk huisconcertjes geven. Op het dakterras, als het weer het toelaat (zie boven), anders in de zitkamer. Het Grachtenfestival, maar dan anders. 

Ik had me er niets bij voorgesteld, want ik had nog nooit van Stan Vreeken gehoord, maar hij zou 'dus' ook op de Parade staan; Marieke Smit bleek bovendien bij de presentatie van Dagboek van een postbode in Arti te hebben opgetreden met New Amsterdam Voices. Ze heeft een bandje Woolf, en binnenkort komt haar solo EP uit.

De zon begon weer tussen rusteloos voortjagende wolkenpartijen te schijnen, ik wachtte met een vrouwtje of tien in de voortuin op het afgesproken adres. De deur ging open, er verscheen een bebaard, aarzelend hoofd met oorbelletje om de deur. Dit was Stan Vreeken.  'Er zit een nogal grote sprinkhaan in de gordijnen,' zei hij verontschuldigend.

Als oorlogsveteraan aan meerdere fronten, stelde ik voor het beest te vangen. Met een bakje en een schoteltje schepte ik hem zo van de gordijnen. Toen ik het bakje buiten open hield, vloog hij weg. O ja, dacht ik, sprinkhanen vliegen, zo'n dikke wolk van die beesten, die je hele akker kaalvreten. Dit was het enige niet-lieve element van de middag.

We mochten een drankje pakken en namen plaats op stoelen coronagewijs verdeeld door de etage, terwijl de muzikanten zich schikten op en rond de zitbank. Twee betoverende meisjes, een ander woord is er niet voor, waren uitgenodigd om mee te doen: Wieteke (zang) en Yasha (toetsen). Het viertal begon te zingen, solo, begeleid door gitaar dan wel piano, plus drum-computerbegeleiding; het refrein dikwijls meerstemmig. Aanzwellende meerstemmige zang voelt als na een lange dag werken in de kou in een warm bad glijden.

De zon scheen nog steeds, in de achtertuin wuifde het groen mee, ik schopte mijn sandalen los en dacht: deze setting is zo gek nog niet. Waarom zwetend samenpakken in donkere zalen als je ook gerieflijk met een blikje bier op een zaterdagmiddag bij iemand thuis enzovoorts? Het zal met winstgevendheid te maken hebben. Mojo gaat hier niet blij van worden, van deze loftpop. Wij 'dus' wel. 

Nieuwe broek

Ann Liu: Artist Jeans


A. heeft een broek voor me gekocht, en ik heb hem aangetrokken. Zo gaat dat in dit huishouden: zij koopt een broek, en ik trek hem aan. Ik vind dat een goede arbeidsdeling. A. houdt van kopen, ik niet (behalve boeken en wijn). Ik houd ervan om wat zij koopt te dragen en zij houdt ervan om mij dat wat zij heeft gekocht te zien dragen. Rolbevestigend? Ongetwijfeld, maar er zijn geen slachtoffers dus niets meer aan veranderen.

Maar deze broek, daar gaat het me om, ik heb hem al een week aan (waarom een nieuwe broek aantrekken als er geen vlekken op zitten?) trekt nogal de aandacht. De eerste opmerking die ik in ontvangst mocht nemen was van een kakmadam op de Reguliersgracht die ik een nogal directe vraag stelde over haar hond (niet: doe je het met haar/hem?), en die zei: 'Nou, vooruit, omdat je zo'n leuke broek aan hebt...'

De tweede opmerking incasseerde ik in de rij voor de kringloopwinkel. Een man die, sorry, toch echt obees was, had mij een tijdje aan zitten kijken en toen had hij het toch maar aangedurfd te zeggen, wijzend op mijn broek: 'Weet je wat dat is, dat is een hippe broek. Een hippe broek. Je hebt een hippe broek aan.'

Ik wist niet goed wat ik met deze observatie aanmoest. Weerspreken, want ik wil niet hip zijn; hip is toch een soort dom, of opvatten als een compliment zoals het waarschijnlijk was bedoeld (ik word, sinds ik postbode-af ben, nog zelden spontaan vernederd om wat ik draag). Maar mijn repliek werd overbodig toen hij zelf toevoegde: 'Zulke broeken droeg mijn moeder ook.'

Het derde spontane commentaar dat ik oogstte kwam van een vrouwelijke winkelbediende, een wat oudere type, ze had net mijn moeder kunnen zijn (misschien dacht ze dat ik haar zoon kon zijn). Ze zei: 'Gezellige broek heb je aan. Heel gezellig. Ja hoor. Leuk, zo'n gezellige broek.'

Ik moest denken aan mijn vader die onlangs over de styling-drift van A. had gezegd: 'Je moet niet zo'n mooie kleren voor hem kopen. Krijgt ie veel te veel aandacht.' 


Jezus +



Windkracht zes aan de Noordzeekust. Vloed die we nog niet eerder zo hoog het strand op zagen kruipen. De kitesurfers doen hun best. De meeste gaan hard en maken af en toe een sprongetje. Dat kennen we. Maar wat ik nog niet gezien had, was een kitesurfer die lekker dichtbij kwam – natuurlijk, want hij wilde showen (kitesurfen lijkt me voor een niet onbelangrijk deel een exhibitionistische sport) –, vervolgens de lucht in ging en eenmaal op het hoogste punt aangekomen, zijn surfboard losmaakte van zijn voeten, en, terwijl hij de kite in de ene hand hield en het board in de andere, een eindje door de lucht wandelde. Nee, hij wandelde niet, hij maakte overdreven loopbewegingen, alsof hij een denkbeeldige trap besteeg. Waar wilde hij naar toe? De associaties buitelden over elkaar heen. Deze surfer was walking on air, hij probeerde een stairway to heaven te beklimmen, enzovoorts. Maar machtig was het 'dus' wel. En toen hij klaar was met zijn kunstje, kwam hij ook weer behoorlijk neer op het water. Het zag er allemaal waanzinnig uit – waanzinnig gemakkelijk.

Dertig + jaar geleden, in de jaren tachtig, surfden wij ook, maar dan op een saaie, lange harde plank (zo een waar nu op 'gesupt' wordt; ook zoiets, dat moet qua rush wel het totale tegenovergestelde zijn van kitesurfen), en dan gingen we ook best hard, maar we vlogen niet, laat staan dat we door de lucht liepen.

Die luchtwandelende kitesurfer is een soort Jezus +. Dat over water lopen van de Here is plotseling nogal, nou ja, prozaïsch geworden, de magie is er vanaf, als je ziet wat zo'n kitesurfer kan.

Ik denk dat ik het ook kan als ik zou willen, het Jezus +-dom is ook voor mij binnen handbereik. (Gelukkig wil ik het niet.) 

 

Wonderen

Meester van de Magdalenalegende



'Viktor?'

In het park zit een vrouw naast me die me vaag bekend voorkomt. 'Jouw dochter zat bij mij op de peuterspeelzaal,' zegt ze. 'Ik ben Maria.'

Verdomd. Nu weet ik het weer. De erg goede en erg sympathieke peuterspeelzaalleidster die plotseling verdween tot onze grote spijt, nadat ook onze dochter aan haar gehecht was geraakt.

Haar eigen kind was ziek. Meer kregen we niet te horen.

'We gingen met onze dochter van tweeënhalf naar de huisarts omdat ze veel hoestte. We dachten astma of zo. De dokter zei: ik vertrouw het niet, ga maar naar de longarts. Die deed een onderzoek en zei: uw dochter heeft dubbele nierkanker met uitzaaiing naar de longen. Binnen een paar uur tijd waren we van nietsvermoedend bij de huisarts naar doodsangst in het ziekenhuis. Ze is in Utrecht behandeld bij dr. Lieve Tytgat. Al met al heeft het een jaar geduurd. De chemo viel nog wel mee, toen ze er eenmaal aan gewend raakte, maar in de winter kreeg ze plotseling griep. We dachten dat het voorbij was. We zaten in grote spanning. Ze lag twee maanden op de intensive care. Het was erop of eronder met haar.'

Ik kijk naar de dochter die nu vijf is. Een vrolijk, blakend kind. Ze komt bij me staan. Het schijnt haar niet te storen dat we het over haar hebben en haar ziekte.

Ik wil haar eigenlijk complimenteren met haar knokwerk, maar ik zeg: 'Had je pijn?'

Ze knikt en hoest zachtjes, in haar elleboog, zoals het hoort. Daarna gaat ze verder in haar Bobo.

Maria vertelt dat ze halsoverkop weg moest bij de peuterspeelzaal en dat ze dus niemand behoorlijk kon informeren, al helemaal de ouders niet. 'Ik had mijn collega's opgedragen eerlijk te vertellen wat er gebeurd was, maar ze konden het niet. Ze moesten te hard huilen.'

Een wonder: een vreselijke diagnose omgedraaid, het noodlot getart. Alsof dit meisje de dood te slim af is geweest, hem of haar op een tactisch moment heeft laten struikelen.

Er rommelt een kleintje bij onze voeten. Dochter no. 2. Nog een wonder.



Discussie


Genoeglijk gezeten bij een wijntje op het balkon van mijn ouders in Résidence Petruspoort, had ik een eigenaardige discussie met mijn vader. Ik heb vaak discussies met mijn vader, soms ook felle, en we houden mede om die reden van elkaar, maar het standpunt dat hij die avond innam had ik hem nog niet eerder horen innemen.

Mijn vraag was of hij als ervaringsdeskundige van de Japanse interneringskampen afgelopen zaterdag nog het glas had geheven op de capitulatie van Japan, vijfenzeventig jaar geleden. Ik voegde eraan toe dat ik een artikel had gelezen over Elisabeth Visser die in het kamp Ambarawa had gezeten op Java, en die nog altijd elke maand voor de Japanse ambassade demonstreert voor excuses en genoegdoening. Ze zei: als de Japanse ambassadeur een even diepe buiging maakt voor ons als wij destijds moesten maken voor de Japanse bezetter, dan houd ik op met demonstreren.

Mijn vader schudde zijn hoofd. Dat zou hij nooit doen, demonstreren. Wat wil je ermee bereiken? Wat wil je voor genoegdoening? Het was oorlog. De Japanners wilden Azië veroveren. Toen zaten ze opgescheept met die Europeanen. Tja.

Mijn moeder en ik waren verbaasd. Hoe kon hij dit zeggen?

Ik speel graag advocaat van de duivel, zei hij.

Dat begrijp ik zei ik, je moet verschillende standpunten innemen anders heb je geen discussie, maar dit was wel wat vreemd, komende van mijn vader, die zich in het verleden nogal opwond over de bagatelliserende toon over de kampen van bijvoorbeeld Rudy Kousbroek.

Mijn moeder riep: De Japanners hadden de Europeanen toch naar huis kunnen sturen? Maar nee, ze hebben jullie in kampen gestopt. Vernederd. Uitgehongerd.

Mijn vader nam een slokje wijn.

Hoe diep ging de Japanse haat voor de Europeanen eigenlijk? Niet zo diep als de haat van de nazi's voor de Joden, lijkt me, maar toch. Japan was, en is, een xenofoob land. 

Je moet je voorstellen, zei mijn vader, we spraken elkaars taal niet. Joden kregen bevelen in het Duits. Wij kregen bevelen in een taal waarvan wij niets begrepen.

Hoe dan ook, zei ik, zonder dit zeker te weten: je kunt mensen, ook in tijden van oorlog, dus onder oorlogsrecht, niet zomaar in kampen opsluiten. Dat valt onder de Geneefse conventie. 

Denk je dat Japan zich ook maar iets gelegen liet liggen aan de Geneefse conventies? Dat is een Westerse uitvinding.

Op Wikipedia zocht ik vergeefs of Japan die conventie had ondertekend, maar ik kwam er niet uit. Ik zei, echoënd wat ik bij Why We Hate had gehoord: je moet de ander als beest zien om hem beestachtig te kunnen behandelen. Zodra je iets van jezelf herkent in de ander, ga je hem of haar vanzelf beter behandelen... Maar natuurlijk kun je genoegdoening eisen, ook als je niet gemarteld bent, al was het maar wegens vrijheidsberoving. Jouw vader heeft drieënhalf jaar geen inkomen gehad. Hij is alles kwijtgeraakt. 

Jouw ouders zijn afgewimpeld met een fooi van drieënhalve duizend gulden! riep mijn moeder. Weet je dat niet meer?

Mijn vader keek ongelovig. We lieten het onderwerp rusten.


Drieduizend paar schoenen


Op weg naar De Balie waar we een documentaire over Imelda Marcos gaan zien, schuifelen N. en ik achter haar rollator aan over de Leidsestraat, toeristen en andere loslopend volk ontwijkend. Opmerkelijk hoe weinig mensen die een rollator aan zien komen, begrijpen dat ze plaats zouden kunnen maken.

'Zie je al die blote buiken?' zeg ik. 'Als ik me niet vergis is dat een trend.'

En inderdaad, het ene na het andere meisje/jonge vrouw/niet meer zo jonge vrouw passeert met een topje en een broekje maar 'dus' weinig daartussen.

'Vroeger zat de tentoonstelling van het bloot bovenin; nu is het een verdieping gedaald, zogezegd.'

N. weet niet goed of en zo ja hoe ze op mijn waarnemingen moet reageren. Dan zegt ze: 'Billen raakten ook pas in zwang nadat vrouwen uit de warmere landen die hier kwamen laten zien.'

Nu weet ik niet wat te zeggen.

We zijn bij De Balie, maar we moeten nog een steile trap op, waarbij N. bijna valt. Daarna weer een trap af, om bij de bioscoopzaal te geraken. 'Lukt het?' zegt de De Balie-medewerker. Dat is typisch zo'n vraag waar je als slecht ter been zijnde of deszelven begeleider nix aan hebt.

The Kingmaker van Lauren Greenfield, die eerder een portret maakte van een heerlijk decadent miljonairsstel uit Florida, maakt veel goed. Niet Ferdinand, maar Imelda blijkt de dictator van de Filipijnen te zijn (geweest). Toen ze er achter kwam dat haar man haar structureel bedroog, installeerde ze een bandrecorder onder het bed en dreigde de tapes af te draaien op de nationale radio.

Ze had, zoals ze zelf zegt, een edifice-complex, ze wilde overal bouwen. En het moest mooi zijn, niet zomaar wat beton.

Omdat de Filipijnen geen wilde dieren hebben, liet ze die overkomen uit Afrika en liet ze los op een eiland zonder de inwoners naar hun mening te vragen.

Imelda bezat niet twee, maar drieduizend paar schoenen. Ze had ook talrijke juwelen en kostbare schilderijen die ze heeft weten achter te houden voor de commissie die de roofbuit van de Marcossen terugvorderde, en daarmee betaalt ze nu de presidentscampagne van haar zoon Bongbong. (President Duterte blijkt ook een Imelda-handpop.)

Marcos jr. wil helemaal de politiek niet in, je leest de tegenzin van zijn gezicht, maar mamma heeft het zo besloten.

Vrouwen zijn sluwe machtswellustelingen.

De weergoden



Het dondert en bliksemt als ik de kinderen in bed leg. Ik hijs het rolgordijn omhoog om het gratis spektakel beter tot zijn recht te laten komen.

Katsjing, daar is er weer een. En, even later: boemboem.

Wauw.

Eerder was ik met de bijna 7-jarige al op het overdekte terras de hoosbui gaan bewonderen. Aan de overkant van de tuinen, op twee hoog, waren de Pakistaanse Nieuwe Nederlanders drukdoende hun kleden van het balkon te plukken. We riepen en wuifden naar elkaar door de regen heen. Ja, hier! Mooi hè?

'Wat is bliksem?' wil ze even later in bed weten.

Goede vraag. 'Iets met ontlading,' mompel ik. 

Katsjing... Boemboem.

'En die donder dan?' vraagt de 11 jarige vanuit de hoogslaper. 'Hoge en lage drukgebieden die tegen elkaar opbotsen,' verzin ik ter plekke, en surf op mijn telefoon naar een beter (juist) antwoord. 'Bliksem is inderdaad elektrische ontlading, van zo'n 60.000 ampère, maar het precieze ontstaan is ingewikkeld. Donder volgt later omdat geluid langzamer reist en heeft te maken met de luchtverplaatsing door de plotselinge verhitting. Bliksem reist met een snelheid van zestigduizend kilometer per uur. Gemiddeld vijf mensen per jaar sterven in Nederland door blikseminslag. De afstand in kilometers van de bliksem tot ons kun je berekenen door de seconden die verstrijken tussen bliksem en donder door drie te delen.'

We proberen een paar keer die berekening te maken, maar soms zijn er bliksems zonder (duidelijke) donder, en omgekeerd.

Katsjing! Wauw, dat was een grote.

'Veel mensen dachten vroeger dat donder en bliksem van de goden kwam.'

'Dan waren ze boos,' zegt de elfjarige begripvol.

Mijn kinderen zijn niet bang, denk ik, mede door mijn enthousiasme voor het verschijnsel. Dan vraagt de zevenjarige: 'Zijn die vijf mensen al dood?'

Controle (slot)

Marjorie Noë on Twitter: "Strandleven in de winter #Castricum ...


'U stoort ons met uw niet terzake doende overwegingen,' zegt U 2.

'Of u grijpt in, of u laat het gebeuren. Aan commentaar op de gang van zaken hebben wij niets. Wij niet, en N. en O. denkelijk ook niet.'

Dit laat ik even bezinken, ik loop nog niet meteen weg, hoewel Ali wel al achter een andere hond aan is gegaan, een grote hond, zo'n breedgeheupte mastiff, met een scrotum ter grootte van een mango. Als ik die hond bij me had gehad, die bijthond, en niet Ali, dan had het geheel anders, akeliger kunnen aflopen. Terwijl ik toekijk hoe de capsule in de keel van O. wordt aangebracht, – zodra de capsule in de keel ligt, laat U 1 haar rechtopzitten om hem zijn weg te kunnen laten vervolgen door het spijsverteringskanaal – vraag ik me hardop af: 'Wie controleert de controleurs?'

U 2 kijkt op haar computertje, richt die op mij, en leest dan een waarde af op het scherm. 'Hij ook,' zegt ze tegen U 1.

'Heb je de injectie klaar?'

'En de hond dan?'

'Die redt zich wel, for the time being.'

N. probeert aan te geven dat hij en O. prima het likhondje onder hun hoede kunnen nemen als het inderdaad een likhond is, maar hij krijgt de gelegenheid niet om het te overleggen met O., want die is onder zeil. Ze rolde kort met haar ogen en viel daarna plat op haar rug neer. N. protesteert, maar zijn protest klinkt zwak, alsof hij er zelf niet in gelooft. 'Meneer!' roept hij tegen mij. 'Pas op, hij steekt een injectienaald in je been!'

Ongelooflijk hoe snel dit gaat. De naald zit er al in. Ik voel hoe een stofje zich door mijn bloedbaan verspreid, het doet me denken aan de eerste slokken alcohol op een nuchtere maag, de lichte bedwelming die daarvan uitgaat. Niet onplezierig, moet ik helaas vaststellen.

Ik voel hoe mijn karkas kantelt, hoe mijn knieën knikken, en ik langzaam als een zinkend schip op het strandzand neerdaal. Maar nog steeds kan ik niet zeggen dat het akelig is. Vreemd maar niet akelig. Ik kan niet anders concluderen dat ik ben gecontroleerd en dat men stappen heeft ondernomen; ik ben benieuwd waar ze mij wakker zullen laten worden. Raar dat ik geen woede voel. Ik voel alleen wat ongemak over dat ik Ali kwijt dreig te raken, want energie om hem te roepen heb ik niet meer, voor de rest overheerst de dankbaarheid.


Controle (4)


Strand | Alipobiolog

Net als U 2 O. tegen het strandzand werkt, op haar rug, haar in een houdgreep op haar plaats houdt, zodat U 1, die N. onschadelijk heeft gemaakt met een simpele tie wrap om zijn polsen, haar een capsule kan toedienen – de capsule dient in de keel voorbij de slikreflex te worden ingebracht om inname te verzekeren – sta ik op van mijn handdoekje om me met een ander te bemoeien. Ik heb Ali bij me, mijn Jack Russell, van wie eerder een vertederende dan een dreigende werking uitgaat, maar toch. Ik ben niet alleen. Het voelt goed om niet alleen te zijn.

'Mag ik vragen wat hier aan de hand is?' Ik moet de vraag herhalen, omdat hij de eerste keer niet goed uit de verf komt. Ali steekt zijn snuit in een half zandkasteel en begint te graven.

Met de capsule nog in een pincet boven het mondgat van de op haar rug gefixeerde O., kijkt U 1 naar mij op. Het meerendeel van de strandgasten is, als bij toverslag, verdwenen. Misschien omdat de strandtent gesloten is. Misschien omdat het nu snel donker wordt.

'En uw probleem is?' vraagt U 2, opkijkend vanuit haar liggende houding.

'Mijn probleem is dat het verhaal te tweedimensionaal is, als u begrijpt wat ik bedoel. Ik zie een partij die overduidelijk een slachtofferrol inneemt, en een partij die een daderrol inneemt.'

N. kijkt me verontwaardigd aan. 'Waar heb je het over? Schiet je ons te hulp of niet?'

Ali heeft een plastic schepje uit het zand opgediept, een geel geval, gaat tevreden liggen met zijn voorpoten vooruit en begint op het ding te knauwen.

'Ik zou willen dat er meer kanten aan de zaak zaten. Er zitten altijd meer kanten aan de zaak, maar ik kan de kanten hier niet vinden, ik wil ze toevoegen.' Het is frisjes geworden, ik had toch een trui mee moeten nemen.

'Hè hè,' zegt U 1 tegen U 2. 'Een dimensie-toevoeger.' En tegen mij: 'En uw hond heeft ook een functie in het theater of operations?'

'Die is voor de lichte toets,' zegt O., die, omdat de capsule-inbreng vooralsnog is stilgelegd, nu weer kans ziet om deel te nemen aan het gesprek. 'Je hebt bijthonden en je hebt likhonden, dit lijkt me een likhond. Als het een bijthond was geweest, dan had dat gevolgen gehad voor de toets. Dan was er geen sprake van een lichte toets.'

'Ali likt datgene af,' breng ik naar voren, 'wat hij zojuist gebeten heeft.'


Controle (3)



O. staat op, probeert wapperend met de handen de aandacht van de kustwachters te trekken, twee opgeschoten knullen die hoog boven op een aluminium stoel zitten (zo een die ook wel wordt gebruikt bij tennis door umpires). Maar de kustwachten kijken recht voor zich uit, als wassen beelden, naar de zee die overigens absurd kalm is en niets vertoont in de zin van mui- of andere stromingen die een gevaar zouden kunnen vormen. Bovendien zwemt er helemaal niemand in de zee op dit moment en zijn er zelfs geen kite-surfers.

Ze wil wat roepen, O., om haar hulpvraag kracht bij te zetten, maar iets belemmert haar het uitstoten van een klank door haar mondopening: het is de gehandschoende hand van U 1. Ze briest door haar wijd opengesperde neusgaten, maar meer dan wat neurie-achtig gebrom en gekreun weet ze niet voort te brengen.

N. Wie zijn uw superieuren? Door wie bent u gestuurd? Wat betekent Controle in hemelsnaam? Ik ken veel instanties, en veel autoriteiten, maar hiervan heb ik nog nooit gehoord.

U 2 heeft inmiddels een apparaat van haar heup gehaald dat nog het meest lijkt op een bestel-automaat van een ober. Maar ze neemt geen bestellingen op, of het moeten anti-bestellingen zijn. (tegen U 1, die ondanks zijn dwanghouding een ontspannen indruk wekt) Zullen we eerst de capsule doen en daarna de injectie of andersom?

N. (tegen U 2) Ik eis een identificatie! Dit is staatsterreur pur sang – even aangenomen dat jullie ambtenaren zijn.

U 2 (glimlacht) Waarom denkt u dat wij ambtenaren zijn?

U 1 (haalt zijn hand van O.'s mond, omdat er geen geluid meer uit komt). Meneer leeft in de veronderstelling dat er niet zoiets als (maakt aanhalingstekens in de lucht) 'private controleurs' kunnen bestaan, dat bedrijven niet ook functies kunnen uitvoeren die voorheen door overheden werden uitgevoerd.

N. Ik leef in geen enkele veronderstelling, ik wil alleen dat dit stopt. Ik eis nu mijn ID terug en ik ga jullie zo snel mogelijk aangeven.

U 1 en U 2 maken een vreugdedansje van plezier. U 1: Bij wie dan had u ons willen aangeven? En wat hebben wij precies misdaan? Wij zijn hier voor jullie.

De zon is inmiddels ondergegaan. Het lijkt alsof er een sluier over de wereld is gevallen.

 



Controle (2)


O. (lacherig, alsof ze aangeschoten was, tegen de geüniformeerden) Ik zou graag willen dat jullie uit ons uitzicht verdwenen. Jullie blokkeren ons uitzicht.

U 2 Dat horen wij vaker. (Tegen U 1) Wil je dat ik hem bij zijn oksels pak? Van achteren, zeg maar? Dat ik hem optil uit zijn stoel.

U 1 Wacht. Ik vraag het nog een keer. (Tegen N.) Uw naam alstublieft.

N. Mijn naam mag je hebben, daar heb je toch niets aan.

U 1 Uw woorden! Maar hij luidt?

N. geeft zijn naam, zijn geboorteplaats en datum, en overhandigt meteen het bewijs daarvan in de vorm van een plastic kaartje. Hij realiseert zich dat hij dat kaartje nog nooit heeft laten zien, laat staan op het strand.

U 2 houdt een ziplockbag open waarin N. zijn kaartje deponeert.

U 1 Hoe lang bent u hier al? Ik weet, wij hebben de vraag eerder gesteld maar we hebben nog geen antwoord mogen krijgen, hè hè.

U 2 Nee. Hè, hè. Wij luisteren. Hè hè.

Als die twee nog een keer hè hè zeggen, denkt N., doe ik ze iets.

O. (amicaal) Wij zijn vlak voor de zonsondergang hierheen komen lopen, en hopen na de zonsondergang weer weg te gaan, maar als dit nog veel langer gaat duren, deze idiotie, dan missen we alles.

U 1 Idiotie. Morgen is er weer een zonsondergang.

U 2 En de kans dat de dag erna de zon opnieuw zal ondergaan is eveneens vrij groot. (Snuit haar neus vrij luid, ze toetert een paar keer 'idiotie'.)

U 1 (tot N.) Nogmaals: wilt u gaan staan.

Voordat N. opstaat kijkt hij om zich heen, alsof hij zich schaamt voor zijn gehoorzaamheid, maar de andere badgasten lijken N. en O. niet op te merken, noch de Controle-figuren die zich over hun geval hebben gebogen. De zonsondergang is nu dusdanig gevorderd, dat de windmolens in zee zich als skeletten aftekenen tegen de oranjegele achtergrond.

U 1 trekt één zwart-latex handschoen aan – aan zijn linkerhand. Hij is dus links, kan O. niet nalaten op te merken. U 1 balt zijn vuist, met de handschoen aan lijkt hij nog het meest op de kop van een enorme dildo, en stompt N. werktuigelijk in N.'s maag.  Hoewel N. de stomp aan zag komen, hij zag hem aankomen als geen enkele andere stomp, verzuimde hij zijn buikspieren aan te spannen om de klap op te vangen.

U 2 (tegen U 1) Dat voelde goed?

U 1 Zeker, zeker, maar ik weet niet of het voldoende is.




Controle

Foto 65453 - Zonsondergang | Ronald van Wijk Fotografie


Een overvol strand. Ondergaande zon. Een zacht briesje. Een man, laten we hem N. noemen, zit nietsvermoedend met zijn vrouw, O., op een strandstoeltje van een van de laatste zomervakantiedagen te genieten. Ze drinken water, dat is het enige wat ze mee hebben genomen van huis; ze zouden graag iets bestellen bij de strandtent maar daar staat een lange rij.

Twee figuren, beiden in grijze uniformen met daarop de tekst CONTROLE komen voorbij, voorzichtig maar gedecideerd tussen het strandvolk door navigerend op stevige schoenen.

De man en de vrouw kijken even op naar deze geüniformeerden, maar niet lang. Dan draait het tweetal geüniformeerden om naar N. en O.. Ze gaan recht in de zon staan, waardoor ze vanachter worden belicht en hun gezichten nauwelijks te zien zijn.

UNIFORM 1 (tegen de man in de strandstoel) Goedendag, mag ik uw identiteitsbewijs zien.

N. Mijn identiteitsbewijs? Waarom?

U 1 Omdat wij u vragen dat te laten zien. Hoelang bent u hier al?

O. Wat is dit?

U 2 (tegen O.) Wij stellen hier de vragen, u geeft de antwoorden. Dat is de taakverdeling. Heel ingewikkeld is het niet.

O. Wat een onzin! Wij –

U 1 (tegen N.) U wilt niet meewerken? Hebt u geen identiteitsbewijs?

N. Toevallig wel, toevallig heb ik wel een identiteitsbewijs, maar al even toevallig heb ik geen enkele behoefte dat aan u te laten zien.

U 2 (tegen U 1) Toch niet weer hè.

U 1 (tegen U 2) Het lijkt er wel op. (Tegen N.) Als u niet meewerkt zijn wij genoodzaakt stappen te ondernemen.

N. (tegen de strandgast naast zich) Weet jij misschien wat hier gebeurt?

(Strandgast reageert niet)

O. (vooroverbuigend, tegen andere strandgast) Hallo?

U 1 (tegen O.) Wilt u deze strandgast erbuiten houden alstublieft. (Tegen N.) Wilt u gaan staan?

(Wordt vervolgd.)


 

Zwembadgevoel


Afgezien van een bejaard stelletje en Koos Koets, die met zijn rug naar mij toe zit, ben ik denk ik de oudste aanwezige op zwemplek Marineterrein. Ik geniet van mijn onderdompeling in de jeugd en wat Andreas Burnier noemde het 'zwembadgevoel'. Dat is een voyeur als mijzelf wel toevertrouwd. (Een schrijver die geen voyeur is hoef ik niet te lezen.) Rechts van mij bevindt zich een viertal badgasten dat in het bijzonder mijn aandacht heeft getrokken. Baas is een zwaar getatoeëerd atletisch type (zo een met spiertieten), zijn haar is van achter opgeschoren, maar van voor zit er een kuifje. Baas houdt de wacht met zijn telefoon in de hand, waarmee hij hiphop aanstuurt op een grote bluetoothspeaker. Praten doet hij niet; hij kijkt. Dan is er Maat A, een pezig, wat lethargisch joch met krullen, een kop kleiner dan Baas. Maat B, een braverik, is the odd man out, hem zou je eerder op een hockeyclub verwachten. Maar dan zijn we er 'dus' nog niet, want deze drie, waarvan de groepsdynamiek zich vrij eenvoudig laat uittekenen, wordt aangevuld met een wildcard, Blondie. Een bebrilde, pukkelige, geblondeerde jongen die op deze bruut-hete dag een lange zwarte broek draagt en een oversized T-shirt met onduidelijk opschrift. Om zijn schouder een tas, alsof hij elk moment weg kan cq. wil. Blondie draait het ene shaggie na de andere; Maat A blowt alleen af en toe, de anderen zijn rookvrij. Wat zoekt Blondie bij Baas en de twee Maten? Dat blijft lang onzeker, totdat er een tros meisjes arriveert in meer of minder verhullende bikini's. Aha, denkt de voyeur, het trage baltsballet gaat beginnen.

Het gezelschap vleit zich neer rondom de speaker, rookt en snackt. Wat opvalt is dat iedereen met Blondie praat of wil praten. Blondie is de go to person, omdat hij, zo postuleer ik maar even als onbezoldigd socioloog, de minst bedreigende partij is. Met Blondie kun je vrijblijvend kletsen, lachen – stoeien misschien zelfs. Een van de meisjes heeft een oogje op Maat A, maar die zit in zijn telefoon. Maat B lijkt niet interessant genoeg. Baas, die ook nu geen reden ziet om te praten, werkt een bak sushi die hij even daarvoor uit een tas heeft gehaald naar binnen.

Ik kijk even de andere kant op, naar Koos Koets ("ik begrijp niet waarom iedereen hier plotseling wil zwemmen, de talrijke ratten pissen lustig in het water, vroeger had je zoiets als de ziekte van Weil"), en alle meisjes zijn verdwenen. Zwemmen, vermoedelijk. Baas zet nog een nummertje op. Als ware hij een robot die wordt aangezet begint Blondie te zingen en te dansen, ondertussen aan zijn sigaretje trekkend. Hij wel.

Wij verzoeken u vriendelijk naar de koffiekamer te gaan waar u in de gelegenheid wordt gesteld een stukje van Viktor op te eten.


Een van de beste redenen om niet op vakantie te gaan is dat je met een gerust hart Zomergasten kunt kijken, dat sinds Janine Abbring het presenteert, zelfs met de saaiste gasten nog een boeiende avond oplevert. Natuurlijk kun je thans ZG overal kijken ter wereld, maar op de een of andere manier komt dat er niet van.

Een van de eerste filmpjes die Jaap Goudsmit gisteren liet zien, om een punt te maken over de overdraagbaarheid van kuru, een zeldzame vorm van dementie die lijkt op gekke koeien ziekte, was een fragment uit een ongelooflijke documentaire over een stam in het Australische deel van Papoea Nieuw Guinea. Een experiment toonde aan dat die ziekte door het eten van mensenvlees werd overgedragen. Binnen die stam was het sinds mensenheugenis gebruikelijk om een stukje van de overledene op te eten bij diens uitvaart.

Over dat gebruik wordt in de film door betrokkenen met een glimlach verteld. Vreemde bijkomstigheid: het dode mensenvlees werd alleen door de vrouwen en kinderen gegeten, niet door de mannen en al helemaal niet door de krijgers (uit angst dat die daar zwakker van werden). Dit lijkt me een vorm van een dubbele standaard. De religieuze leiders (onveranderlijk mannen) decreteren mensenvlees op het menu maar doen zelf niet mee. Maar de vrouwen klaagden niet, ze lieten zich de resten smaken. 'Een weduwe is heel blij met een hand van haar overleden man' (ik citeer uit mijn hoofd). En: 'Het onderlijf van de overledene gaat naar de schoonzus.'

Bij mij rezen wat vragen, die helaas niet bij Abbring rezen, anders had ze ze wel gesteld. Namelijk: wat valt er nog te uitvaarten als er geen resten meer zijn (want die zijn allemaal opgegeten; de botten en de schedel werden vermalen om de spijsvertering een handje te helpen). Hoe zat het met de tanden? Die poep je zo weer uit, en dan? Het geslachtsdeel, wat gebeurde daarmee? Waar kunnen we recepten vinden? Komt Ottolenghi met 'Human'?

Laat ik duidelijk zijn: mij lijkt het wel wat, zo'n kannibalistische begrafenis. Het is goed voor het milieu (denk ik), het spaart de (kerkh)oven en alles beter dan een plakje cake. Voor de overledene is het de grootste eer denkbaar te worden opgenomen in het lichaam van de nabestaanden. Ik verheug me op mijn verorbering, ik hoop u ook.

Alleen in de stad

Terug in de stad ben ik weer even op mezelf aangewezen, dat wil zeggen, ik heb mij onttrokken aan de familiale expeditie (niet zonder wrijving) richting zwemwater, in ruil waarvoor ik, zo kondig ik plechtig aan, het avondmaal zal bereiden.

'Dat is je geraden ook, ik heb de afgelopen week gekookt, dus dat is helemaal geen ruil,' reageerde A.

Zij de deur uit met de bloedjes, ik de deur uit om boodschappen te doen, dat dan wel meteen, want: eat that frog. Een van mijn voornemens was en is om niet langer haastig en gestrest de Nijeh Trebla door te ploegen om allerlei abjecte onrijpe, gemodificeerde, geplastificeerde massaprodukten in te slaan, maar daadwerkelijk Kleine Leuke Winkeltjes aan te doen om Allerlei Lekkere Spulletjes te kopen. Slow living enzovoorts.

Op de Van Wou koos ik de schaduwzijde, en mij viel op dat bij het eerste Indiase restaurant ter linkerzijde de ruiten waren gebarsten op een manier die een steenworp suggereerde. Het tweede Indiase restaurant en het derde idem. Was het anti-Indiaas sentiment opgelaaid in mijn afwezigheid? Wellicht. Hier stond tegenover dat bij snackbar Florida, geen Indiaas etablissement, ook een ruit was gesneuveld.

De Marokkaanse visboer verkocht veel van wat ik nodig had voor mijn paella. Daarna door naar de kleine Aziatische groenteboer, die zijn doosjes saffraan op twee meter hoogte achter de kassa bleek te hebben verstopt, maar wat ik eigenlijk wil vertellen, dit is allemaal inleiding en opmaat, wat is dat toch met mij waarom kom ik niet meteen tot de kern waarschijnlijk uit angst daar te snel te zijn en dan niets meer te vertellen te hebben, gebeurde in winkel 3, de Stadsmarkt. Deze shop was helemaal leeg; vreemd want de air was er prettig geconditioneerd (wat je van de buitenlucht niet zeggen kon) – op één jonge vrouw na. Ik kwam haar de hele tijd tegen. Je kent dat wel, onze wegen kruisten zich voortdurend. Toen ik wilde afrekenen was ze voor mij. Wat ze had gekocht?

Eén aardappel.

Ik was weer thuis.

De Heiland in het weiland


O Vaderlandje wat lig je er mooi bij, zo om zeven uur in de ochtend op een hete augustusdag, wanneer ik met mijn slaperige gezinnetje, zelf houd ik de ogen ook amper open, vanonder bij je naar binnen rijd! De zon, die langzaam tevoorschijn floept, als een gigantische eidooier, tegen een heiïg-blauwe lucht, maar vooral ook die dauw die in je weilanden ligt! Nee, niet de dauw, die dauw geloof ik wel, dat is gratis irrigatie, het gaat me om de mist, dat filmische spektakel, die laagbijdegrondse mist van je, misschien is dat toch je voornaamste karaktertrek Vaderlandje, dat je op zulke momenten (misschien wel elke ochtend om zeven uur op een hete dag in augustus, ik zal het niet weten), een toppop-effect verzorgt, een Ad Visser-Macbeth-Hitchcock-sfeerelement. Waarom? Gewoon, omdat het kan, Vaderlandje! En wat je daarmee bereikt: alle geheimen waarmee je je zompige gronden al eeuwen bedekt blijven heerlijk onzichtbaar, niemand hoeft er iets mee! Je verwacht op zo'n moment de Heiland, die als een jaren-zeventig discoster, een Bobby Farrell, met vetbehaarde blote borst en wijde pijpen, over het weiland langs de A27 komt aangeschoven (want je ziet niet dat hij loopt, zijn voeten zijn ondergedompeld in de nevel), maar wat is dat, hij struikelt over een anti-antistikstofbord van een of andere boze boer... We moeten nog even wachten op de Heiland; hij komt wel, maar niet vandaag, Vaderlandje, vandaag zijn de omstandigheden kennelijk nog steeds niet ideaal, maar het decor is er wel al, het veelbelovende decor... en wat heb je het schitterend opgetuigd, voor mijn terugkeer toch niet Vaderlandje? Had je verwacht dat ik het was die door die laagbijdegrondse mist zou komen aangebonjourd in mijn korte broek op een elektrische step? Dan moet ik je teleurstellen, ik wil maar een ding en dat is naar bed, het loket van mijn waarneming is aan het sluiten, de koffie waarmee ik mezelf de afgelopen uren heb wakker gehouden is uitgewerkt... maar als ik hier tegen de reling te pletter sla, wat die voornoemde Heiland, zo Hij heeft opgelet, verhoede, – want ik heb de Toekomst op de achterbank, Vaderlandje, dat kan Hij niet maken –, maar goed, mocht het toch gebeuren want ik vraag er zelf om Vaderlandje, zo gaat het nu eenmaal, je vraagt er altijd zelf om, dan is 'dus' mijn laatste beeld dat wat ik hierboven schets, inclusief ongeïdentificeerde landbouwmachine, en wat kan ik anders dan Je daarvoor eeuwig dankbaar zijn?

Kippen op vakantie

Suzette


Een huis met kippen. Daar hadden we voor getekend. En sapristi, bij aankomst zagen we twee eitjes liggen, bovenop het kippengaas-dak van het kippenhok. Een wat vreemde plek, maar misschien betrof het hier een lokaal gebruik. Toen ik ze raapte: ah, plastic. Fopeitjes. Deco-eitjes. Misschien om de kippen op een idee te brengen?
De rode heette Sécottine, de zwartgrijze Suzette en de zwart-rode Falbala. Meteen al vatten de kinderen een bepaalde aversie op, je zou ook kunnen zeggen vrees, voor Suzette. Racisme! Black Chicks Matter! Wat bleek, Suzette was even aaibaar als de anderen, sterker het meest aaibaar van allemaal.
De volgende ochtend vonden we op de plek die daarvoor was aangewezen, in de 'legkamer' van het hok, drie eitjes. Dat kwam goed uit, want dit familie-construct telt drie ei-liefhebbers. Gratis eten! Het wonder der agrarische reproductie.
Maar daarna werd het 'dus' stil.
Geen eitjes meer. Niet de dag erna, niet twee dagen erna, de hele week niet meer.
Lag het aan het voer? Camille, de propriétaire van het huis, een kinderboek-illustratrice die van briefjes met instructies houdt (die vind je overal in het huis), instrueerde dat kippen veel lusten, maar dat ze ook dood kunnen gaan van bijvoorbeeld chocola, en heel ziek worden van ui. Dat wist ik niet.
Maar we hadden ze geen chocola of ui gegeven. Alleen af en toe wat brood, en, dit blijf ik eigenaardig vinden, eierschalen van eerder legsel. 'Dit lijkt op ons nagelbijten,' trachtte ik deze vorm van ovofagie te disneyficeren.
Waren ze van de leg? Waren Sécottine, Suzette en Falbala zo geschrokken van ons, van onze stadse manieren, wellicht van het continu checken of er al eieren waren?
Hoewel ze af en toe blij kakelden, wat kan wijzen op vers legsel, vonden we nog steeds geen eitjes –  Teleurstelling alom. Wat nu? A., die zich nooit voor een gat gevangen houdt, kocht eitjes en legde ze stiekem in de legkamer. Trots kwamen de kinderen gisterochtend hun buit laten zien. 'Ze zijn nog warm, pap!' Toen keken ze wat beter. 'Wacht eens even, er staat een stempel op!'
'Dat heb ik gedaan,' probeerde A. zich er vergeefs uit te redden.
De elfjarige was zijn emoties maar net de baas.
Vandaag kwam de sympathieke vader van de propriétaire in korte broek langs om de CV te fixen. 'Verder nog iets?' vroeg hij.
'Eh... les poules ne donnent rien.'
Fluks sprong de gepensioneerde de kippenren in, stortte zich op zijn knieën en graaide in een struik. Eén ei. Twee eieren. Nog twee. Enzovoorts, tot hij er dertien geraapt had. Dertien eitjes! 'Hun geheime plekje,' verontschuldigde hij zich.