13. 'Voor eenvoudige levensbeëindiging kom ik mijn bed niet uit.'

Sunny Gu


'Zo,' begon De Jeude, als een vader die zijn kinderen toespreekt, niet bestraffend maar toch streng, 'en waar zijn jullie naar toe geweest? Naar de kermis?' Ariane en Z. stonden voor hem, compleet natgeregend. Zij had haar hoofddeksel nogal uitbundig versierd met bloemen. Hij had zijn overhemd te ver open. Deze twee wekten de indruk in korte tijd veel te hebben meegemaakt, elkaar veel te hebben verteld – misschien wel alles. Z. was in dat geval gauw klaar geweest, dacht De Jeude, Z. had niet zoveel te vertellen; hoewel, hoe goed kende hij zijn adviseur nu helemaal? Wellicht dat Ariane bij hem bronnen had aangeboord waar De Jeude het bestaan niet eens van afwist. Hoe dan ook voelde hij dat deze twee in korte tijd een frontje hadden gebouwd, een frontje tegen hem. 'En jij dan?' kaatste Ariane terug. 'Ik leef nog,' antwoordde hij, without missing a beat. 'Dat zie ik, maar je wou toch dood?' De Jeude begon te hoesten zoals hij nog nooit gehoest had, alsof iemand een volle asla uit een koude open haard in zijn longen had gekieperd. 'Ik heb nooit dood gewild,' mompelde hij, toen zijn longen eindelijk leeg waren. 'Ik ben geen eenvoudige euthanasist, of would be levensbeëindiger. Voor mij geen plastic zak over het hoofd, kussen in het gezicht of surrogaat Drion-pil. Voor eenvoudige levensbeëindiging kom ik mijn bed niet uit.' Hij grinnikte even, maar toen hij zag dat zelfs Z. – die over het algemeen wel bereid was met De Jeude mee te grinniken, al was het uit beleefdheid – geen krimp gaf, hield hij er ineens mee op, en fronste. 'Hangende mijn ter aardebestelling leek het me wel aardig, adembenemende Ariane, om wat meer aandacht te besteden aan de details... Je weet toch wel dat god in de details zit, of hebben ze je dat op die kunstacademie van jou niet geleerd?' Nu lachte Ariane, en niet uit beleefdheid. 'De duivel zit in de details, man, god heeft daar niets te zoeken... Je mag trouns blij zijn dat ik het zo goed kan vinden met die adviseur van je, anders had ik je aangeklaagd wegens poging tot...' Ze schraapte haar vogelachtige keeltje. 'Anyhoo. In ruil voor een kleine injectie wil ik je best helpen met het oppimpen van je doodskist.'

12. Een abstract hoogtepunt

Mark Golding


De Jeude lag in bad, zijn favoriete hangplek, met een boek, zijn favoriete tijddoding. Hij had reden om te baden. Er was een heleboel stoffigheid en vuiligheid die hij diende te verwijderen, voordat hij de mensen weer kwinkelerend onder ogen kon komen. Hij was een houten klaas, maar nu: al zijn gewrichten deden pijn, zelfs zijn vingers waren verkrampt door de langdurige opsluiting. Hoe lang hadden Ariane en hij opgesloten gezeten? What was he thinking? Dat hij zomaar eventjes, zonder hulp van buitenaf, in the comfort van zijn eigen woning, met haar aan zijn langverwachte onderaardse wandeling kon beginnen? Nee, dat was wat te kort door de bocht. Hij was ervan uitgegaan dat ze zou protesteren, maar niet dat ze zou ontkomen, daartoe had hij haar niet in staat geacht. Niettemin had hij, zolang de opsluiting duurde, van haar genoten. Er verscheen een moeizame glimlach rond zijn schrale mond, de lege-boterhamzakjes in zijn gezicht vulden zich enigszins. Vanille seks kon het niet genoemd worden. Eigenlijk voldeed geen enkele conventionele beschrijving. Er was minimale beweging geweest, op cruciale plekken, dat wel, wrijving zogezegd, frictie, zonder frictie geen fictie, maar het hoogtepunt was abstract geweest. Dat had hem dwars gezeten, De Jeude. Ariane kon veel beter omgaan met een abstract hoogtepunt, een hoogtepunt als een wolk, in plaats van als een televisietoren. Maar dat was een kleinigheid. Het was lang geleden dat hij zozeer was opgegaan in een onbetaalde knuffelsessie, voor zijn gevoel had het fontein van oxytocine nog wel langer mogen duren... Maar waar was ze gebleven, adembenemende Ariane? En waarom had ze geen bericht achtergelaten? Was dat niet wat cru, zonder bericht de patiënt aan zichzelf overlaten? Terwijl De Jeude zich hoofdschuddend oprichtte uit bad, gleed zijn boek in het water.

11. Valse voorwendselen, anyone?



Voorzichtig hielp Z. Ariane uit de kist. De Jeude zag er niet uit alsof hij bevrijd wenste te worden; zijn wangen hingen erbij als lege boterhamzakjes. 'Wat is er?' vroeg Z., toch nog geschrokken. 'Wat er is?' riep Ariane uit, alle troep van zich af kloppend, haar haar eerst voorover en daarna achterover gooiend, 'wat  d e n k  je dat er is?' Z. bevoelde zijn stoppelbaard, veegde met de rug van zijn hand langs zijn neusgaten – een hinderlijke tic van hem, vond hij zelf ook. 'Nou, ja, ik zie ook wel dat de onderaardse wandeling nog niet was begonnen, maar –.' 'Wat nou onderaardse wandeling, je hebt me nooit over een onderaardse wandeling verteld! Valse voorwendselen, anyone? En heb je me ooit een waiver laten ondertekenen? Dat bedoel ik! See you in court, sicko!' Woedend, zij het nochtans doelloos, beende ze het appartement door. 'Wacht dacht jij, dat ik zomaar zou uitbailen, zonder de bloesem te hebben gecheckt?' 'Midden in de nacht?' wierp Z. tegen, ook al was het pas half tien 's avonds maar dat kon Ariane niet weten. 'Midden in de nacht bloesemen de bloesems anders ook hoor,' mopperde ze, al minder woedend. Z. had geen verstand van bloesems, en trouwens ook niet van vrouwen, zeker niet van vrouwen die eigenlijk nog meisjes waren, die geen vrouw wilden worden, en al helemaal geen moeder, die hun hele leven wilde bloesemen – zoals Ariane. Hij werd verlegen van haar; zeker nu ze haar stem verhief, werd ze nog adembenemender. In de deuropening stond ze haar ogen uit te wrijven, rek- en strekoefeningen te doen; de oneindigheid in de kastkist met De Jeude hadden haar jeugd geen goed gedaan. 'Waar wil je die bloesem dan gaan bekijken?' probeerde Z. voorzichtig. Ariane trok haar jurkje recht en fluisterde: 'Bij het Tsunami-monument natuurlijk.'

10. Het bleef droog.



Eindelijk sprong de deur van de kastkist open. Z. sloeg zijn hand voor zijn mond. De Jeude en Ariane waren in een innige verstrengeling verwikkeld, als een soort onontwarbare knoop van ledematen, vingers, haren, kleren en touwen. Hun ogenschijnlijk gemummificeerde gezichten stonden op laat ons met rust. Z.'s eerste gedachte was dat dit een nogal letterlijke interpretatie was van tying the knot, maar daarna dacht hij andere, serieuzere dingen, zoals, leven ze nog. De hand voor zijn mond verhinderde hem die vraag ook daadwerkelijk te stellen. Vandaar dat Z. zijn toevlucht zocht tot het ronde make up spiegeltje dat hij in zijn zak met zich meedroeg, niet om naar zichzelf te kijken, maar om ongemerkt om de hoek te kijken, of over zijn schouder. Net zoals een zonnebril de drager in staat stelt om andere al dan niet zonnebrildragende medemensen te bespieden, was Z. heel handig met een spiegel in openbare gelegenheden, en bij vergaderingen (nochtans met zichzelf). Nu kwam het spiegeltje goed van pas bij het vaststellen van wasem. Wasem was asem. Asem was adem. Hij begon bij haar. Als adembenemende Ariane nog ademde, en De Jeude niet meer, dan was dat goed nieuws en, nou ja, goed nieuws. Als ze alle twee nog ademden was dat ook goed nieuws, maar dan anders. Enfin. Maar ze bleken geen van tweeën in staat een spoor achter te laten op het spiegeltje. Het bleef droog. Z. zei het thygmofiel stel adieu en sloot de deur. Daarna werd hij somber. Hij had nog zoveel ideeën. Hij wilde De Jeude juist vertellen, wat hij in het Tropenmuseum had gezien: de doodskist van een Afrikaanse visser. In navolging daarvan had hij voor willen stellen de kast te beschilderen, in aardse kleuren, als een made, maar daar zou nu niets meer van komen. 'Hallo?' hoorde hij opeens, zwak maar duidelijk, vanuit de kastkist. Een meisjesstem. 'Doe open, idioot!'

9. Hefboomeffect



Toen Z. alsmaar geen gehoor kreeg op zijn vragen, zowel per modern communicatiemiddel als direct, door de lucht zeg maar, naar de gesteldheid van zijn cliënt, had hij de deur van De Jeudes bovenwoning ingetrapt. Die vloog opmerkelijk makkelijk open. Het leek zelfs alsof het slot niet eens kapot was, of althans, dat er geen sporen van braak waren, dat de deur zo weer dicht kon, alsof er niets was gebeurd. Z. stormde naar binnen en bestudeerde de kist. 'De Jeude?' riep hij, kloppend op de zijkant (aan de voorkant zaten allerlei kunstige versierselen die het kloppen onmogelijk maakten). 'Ariane?' Niets. Nog geen zuchtje, of hoestje. Het zou toch niet waar zijn, dacht Z., dat het tweetal nu al aan De Jeudes onderaardse wandeling was begonnen? Dat zou op zijn zachtst gezegd prematuur zijn; de kist was nog niet eens ter aarde besteld. Het was fysiek en metafysiek onmogelijk dat er aan wat voor onderaardse wandeling dan ook kon worden begonnen. – Panisch zocht Z. naar iets in De Jeudes woning waarmee hij de kastkist open kon breken. Het was nota bene zijn, Z.'s idee geweest, om de deur van de kist zo te ontwerpen dat hij, als hij eenmaal dicht ging, niet meer open kon, noch van de binnen, noch van de buitenkant, om halfslachtig escapisme te voorkomen. Maar waar een wil is, was een weg, dacht Z. – moest een weg zijn! Dit was een noodgeval! Hij rende naar de keuken. Er was zo te zien al een tijdje niet meer afgewassen. Hij greep tussen de vieze borden een mes en een houten pollepel uit de gootsteen. Aan de pollepel kleefden uitgeharde, zwart uitgeslagen etensresten, bolognesesaus hoogstwaarschijnlijk, maar dat was van ondergeschikt belang. Het ging om het hefboomeffect. Z. was voornemens de deur tot een kiertje open te wrikken met het mes, daarna zou de pollepel het zware werk moeten doen. – Het mes gleed soepeltjes naar binnen, maar de pollepel brak meteen af. Z. rende terug naar de keuken. Hij wilde het met een deegroller proberen, maar toen hij terugkwam was het mes weg.