Spoedeisende hulp



De spoedeisende hulp afdeling waar ik gisteravond enige uren doorbracht aan het bed van N., die eerder die dag een insult en een herseninfarct leek te hebben gehad (geen van beide nieuw voor haar, wel voor mij), deed denken aan een kantoortuin. Alleen de uniformen (rode katoenen werkpakjes met korte mouwen) en de piepende apparaten weken af. Wellicht zijn er kantoren waar de hele nacht door wordt gewerkt (ik hoop van niet), maar hier is het standaard.
Wat uiteraard niet wil zeggen dat er steeds spoedeisende hulp nodig is. Het is geen oorlog – nog niet.
Niet alleen voor mij zat er weinig anders op dan te wachten. Op uitslagen van scans en op een neurologiebed in het dichtstbijzijnde ziekenhuis. N. wilde haar connecties inschakelen, maar ik had zo'n voorgevoel dat dat zinloos was. De tijden zijn eerlijker, en anoniemer.
'Wilt u een kopje koffie?' vroeg de vriendelijk verpleegster aan mij. Dat wilde ik wel, maar was die koffie te drinken?
Niet echt, maar om de hoek was een automaat met betere koffie. Ik ging koffie halen voor mezelf.
'Wil jij ook iets,' vroeg ik N. , toen ze wakker was, en helder.
'Een appel,' zei ze tot mijn verbazing, want ik heb haar nog nooit een appel zien eten.
'Kan ik hier ergens een appel krijgen voor mevrouw?'
Nee, dat zat er niet in. Het winkeltje was dicht. De automaat in Wachtkamer 1 had wel snoepgoed. Er werd net een man uit een taxi in een rolstoel geladen. Hij hing helemaal voorover, alsof hij moest overgeven, en hij steunde en kreunde, maar de receptioniste was niet onder de indruk.
Ik keerde terug met een Twix voor N. maar die bliefde ze niet.

Focus




Ik drong langs de rij, door de draaideur de benauwde ruimte binnen en keek om me heen. Mijn oog viel eigenlijk onmiddellijk op jou. Je bevond je in het midden van het bad. Je stond tot je middel in het water, je buik geplooid als een behaarde skippybal. Je zag mij niet. Je stond in je neus te peuteren. Dat zeg ik verkeerd. Je draaide je linkerpink in je linkerneusgat, haalde hem eruit, bekeek de oogst, en spoelde hem af in het water. Dit herhaalde zich bij het andere neusgat, met de andere pink. Daarna zette je je handen, je mollige behaarde handen, in je zij, als een gevreesde cowboy in een saloon in een goedkope western.
Waar pistolen hadden moeten zitten, of op zijn minst holsters, zaten bij jouw hamlappen.
Je zag me nog steeds niet. Ik stond verdekt op gesteld. Ik had geen reden om mijn aanwezigheid kenbaar te maken.
Ik richtte. Het was niet moeilijk om te richten. Jouw lichaam vormt een makkelijk doelwit. Ik had ook het magere meisje kunnen nemen, dat ter rechterzijde van jou dobberde, knielend op de zwembadvloer. Een spichtig kind, met een dunne, bijna doorzichtige huid. Maar dan zou ik het mezelf onnodig moeilijk hebben gemaakt.
Nee, ik moest jou hebben.
Vroeg je erom? Stond je daar expres je vlees te etaleren, in je neus te peuteren, opdat ik je makkelijk kon raken?

De schier oneindige tussentijd

Edith Piaf


We can never know what to want, because, living only one life, we can neither compare it with our previous lives nor perfect it in our lives to come.
Dit citaat, van Milan Kundera, kwam ik tegen in een verhalenbundel van Raymond Carver die ik had gekocht.
Het is een mooi citaat maar ik weet niet of het waar is. Ik denk dat we wel weten wat we willen, dat we heel goed weten wat we willen, maar dat de tragiek erin schuilt dat we inderdaad maar een leven kunnen leiden en dus nooit weten hoe het alternatief eruit had gezien. Als ik toen en toen niet zus en zo had gedaan, dan was ik nu niet huppelepup geweest. Had ik er niet beter aan gedaan als? Maar met Edith Piaf wil ik zingen (rustig maar ik zal het niet doen): non, je ne regrette rien, ni le mal, ni le bien. Het leven komt zoals het komt, door het tranendal en over juichende bergtoppen, en we moeten er in de tussentijd, de schier oneindige tussentijd, het beste van zien te maken.
Tegen sommige mensen zou je niettemin willen roepen: Neem ontslag! Of: Geef het op! Of: Ga dood! Of: scheid en zoek een andere partner! Of: laat je ombouwen! Of: laat je invriezen! Of: lees eens een boek! Of: hou op met schrijven! Of: knip je neushaar bij! Of: trek een latex pak aan, laat je in de kettingen slaan en afranselen door iemand die er verstand van heeft! Of: ga onder je bed liggen en verbeeld je dat het bed zich vergist! Enzovoorts, enzoverder tot in de eeuwigheid amen. Maar ik zeg niks, want waar bemoei ik mij mede?

Een gevoel van ineenstorting



Frankrijk is ongelukkig zegt de politicoloog Dominique Reynié in een uitstekend artikel van Marijn Kruk in De Groene. Waarom? Omdat Europa's prachtigste land, waar de tijd lange tijd leek stil te staan en waar men zich die stilstand ook leek te kunnen permitteren, lijdt aan 'een gevoel van ineenstorting', en 'existentiële destabilisatie.'
Deels door eigen toedoen, uiteraard.
Wie giga-winkels bouwt voor de mensen, laat die mensen vroeg of laat meewerken aan hun eigen overbodigheid.
Het globale kapitalisme, dat uit is op schaalvergroting, kostenreductie en winstmaximalisatie, slaat harder toe in Frankrijk dan in andere landen. Daarin lijkt Frankrijk interessant genoeg meer op Amerika, net zoals Engeland meer op Amerika lijkt qua gebrek aan vangnet.
Vakbonden kunnen zand in de machine strooien, maar uiteindelijk hebben zij het antwoord ook niet. Zij willen de tijd opnieuw stil zetten, – en wie wil dat niet –, maar geldstromen laten zich niet stilzetten. Wie de boel stilzet, gaat verliezen.
Dan is er dus nog die extreemrechtse component: het aanwijzen van een zondebok voor de onvrede, de schuld leggen bij kwetsbare groepen, ook al ontbreekt hiervoor iedere logica.
Er is nog een specifiek Franse component: het elitaire. De Franse elite, het bolwerk van de enarques, is nog net wat elitairder. Die hebben jarenlang, decennialang hun neus opgehaald voor de zorgen van de provincialen en de marginalen en krijgen nu hun bekomst.
Is er hoop? Wel als je naar de revolutionaire strijdliederen luistert die de gele hesjes hebben voortgebracht: À nos souvenirs van Trois Cafés Gourmands klinkt mij toch vooral vrolijk in de oren (ook al doet de tekst moeite grimmig te zijn) en Les oubliés van Gauvain Sers nostalgisch. Fransen hebben geen talent voor grimmigheid; dat maakt ze juist zo aantrekkelijk.

Laat vuurloos vuurwerk


Eigen werk



Voor het voorleesontbijt in groep 3b waren vier ouders aangetreden, onder wie ondergetekende. 'Eén vader leest voor uit eigen werk,' zei de juf, ietwat verlegen. 'Mijn vader!' jubelde de zesjarige. Ik glom van trots. Mijn dochter glom van trots. De rest van de klas was niet zichtbaar onder de indruk.
Moest ik zenuwachtig zijn? Zenuwachtiger dan anders?
Ik beet het spits af. Ik dacht, bij een voorleesontbijt is de aandacht een schaars goed, maar beter als eerste die aandacht opslurpen. Deze veronderstelling bleek onjuist. De laatste voorleesouder kreeg ieders aandacht. Een kwestie van voordrachtskunst.
Toen iedereen zijn ontbijtje voor zich op tafel had uitgespreid, schraapte ik mijn keel – mijn handelsmerk – en begon aan De scheet. Iedereen was stil. Slechts een enkeling durfde te lachen, bijvoorbeeld wanneer ik scheet-geluiden maakte, wat, dacht ik, voor deze leeftijd toch wel om te lachen is. Ook de overige ouders hielden zich muisstil, alsof het een kerkdienst betrof, en dat was het natuurlijk ook. Voorlezen is het nieuwe preken.
'Dit is veel te lang,' dacht ik bij mezelf tijdens het lezen. En: 'Veel moeilijke woorden, niet te geloven dat ik dit heb geschreven voor mijn vijfjarige, vijf jaar geleden...' Maar goed, ik kon me troosten met de gedachte dat ik voorlas op verzoek van mijn dochter, die mijn voorstellen Rintje, Kleine Beer bij Opa en Oma en zelfs Varkentje Valentijn had afgewezen. Het moest en zou De scheet wezen.
Na afloop van de voorleessessies bleef het angstvallig stil. Niemand zei iets, ook de andere ouders niet. Nu is het altijd ingewikkeld om op iemands eigen werk te reageren, vooral als men er geen verstand van heeft en er nooit om gevraagd heeft, maar in dit geval was het misschien onmogelijk.

UB



Ik zit in de UB, herstel Library Learning Center, temidden van tientallen studenten, aan een tafel te, nou ja, studeren, met als achtergrondmuziek aanhoudend vogelgekwetter dat ergens van boven vandaan lijkt te komen. Vogelgekwetter waarvan je verwacht dat het tijdelijk zal zijn, dat die vogels naar verloop van tijd klaar zullen zijn met hun gekwetter. Maar nee. Overigens is het verder muisstil in de UB, ik maak denkelijk met mijn periodieke keelschraap nog het meeste rumoer.
Twee studentes komen aan mijn tafel zitten. Nu ben ik een getrouwde huisvader die zich volledig aan het laatkapitalistische burgerideaal probeert te houden (whatever this may entail), maar deze twee trekken mijn aandacht. Dat niet alleen, kennelijk trek ik ook hun aandacht, want onze blikken vinden elkaar nu en dan. Je kunt elkaar wel totaal negeren in een universiteitsbibliotheek, maar dan kun je net zo goed thuis in de kelder naast de aardappelen gaan zitten. De ene studente kijkt naar de andere, die dan weer naar mij kijkt, of omgekeerd. Een van die studentes heeft een subtiel, maar niet te verwaarlozen decolleté, een piepklein spleetje, dat je niet zou verwachten in de UB, maar misschien loop ik achter, misschien is uitgaan uit en is studeren het nieuwe uitgaan. Het enige verschil dat ik kan ontdekken verder tussen de UB dertig jaar geleden, toen ik studeerde, en de UB thans, zijn de koptelefoons en de mobieltjes en de laptops, maar die zijn 'dus' bijzaak.
Dan komt een kortgeknipte student in een oud-oranje pullover met een krokodilletje op de borst recht tegenover mij zitten. Hij klapt zijn laptop open en haalt zijn neus op. Hij pakt zijn mobiel en haalt zijn neus op. Ik lijd niet aan misofonie, of niet aan een ernstige vorm, maar ik kan me levendig voorstellen dat je woest wordt van zulk geluid, dat je de veroorzaker ervan zou willen vermoorden.
Ik moet vaker naar de UB.

Sonnetisten

Bertus Aafjes door Diana Huijts

Stiefelend over de K-gracht, – zonder rollator! – begint N. uit het niets Bloem te citeren. 'En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos ter grootte van een krant, een heuvel met wat villaatjes ertegen.'
Waar komt dat opeens vandaan? Dat weet ze niet. En ook niet hoe het verder gaat, behalve dan opeens dit weer: 'Alles is veel voor wie niet veel verwacht.' Een beroemde dichtregel, zover ben ik ook wel, en niet alleen dat, een behoorlijk goed adagium, vinden we. 'Daar zou de jeugd van tegenwoordig een voorbeeld aan kunnen nemen,' zegt N., en ik ben het roerend met haar eens – en niet alleen de jeugd, ook de volwassenen, en het meerendeel van de ouderen, en waarschijnlijk zouden ook de buitenaardsen en de ondergrondsen zich naar deze levenswijsheid moeten voegen.
Als we aan de lunchtafel zitten spuugt ze de rest eruit, dat laatste stukje dat nog ergens in de bocht van een hersenwindsel verborgen lag: Dit heb ik bij mijzelve overdacht, verregend op een miezerige morgen, domweg gelukkig, in de Dapperstraat.'
Wie schreven er vorige eeuw nog meer sonnetten? Ik kan niemand noemen behalve het wel erg makkelijke sonnet van Lucebert.
N. begint, tussen de muizenhappen door, opnieuw te citeren. 'Toen het herbegon, achter de grijze lijn der horizon, het bulderen goedmoedig der kanonnen...' en dan valt ze weer stil. Ik kan haar niet aanvullen. Dit gedicht zegt me niets.
Het is even stil. Dan kruipt weer een flard omhoog: 'Maar uit zijn jas, terwijl hij liggen bleef, bevrijdde zich het laatste wat hij schreef: liefste, de oorlog is nog niet begonnen.'
Bloem?
Neen. De laatste brief, van Bertus Aafjes. Nog een sonnetist.

Maar, waarom had ik ook alweer vijanden?



Terugkerend van mijn avondlijke wandeling, die iets langer was dan gebruikelijk (ik werd afgeleid door de sterren), kwam ik mijn huis niet meer in. De sleutel deed het niet. Ik wilde niet op het raam bonken en moord en brand schreeuwen; LT lag al in bed.
Ik ging op het gevelbankje zitten en dacht na, daarbij mijn telefoon tevoorschijn halend. Het komt nog maar zelden voor dat ik zonder telefoon nadenk, naar mijn telefoon staren en nadenken, lijken steeds meer samen te vallen. Veel levert het doorgaans niet op.
Ik stond op en probeerde het opnieuw. Had ik de sleutel niet per ongeluk verkeerd om gehouden, met de baard naar boven? Nee. Hij paste nog steeds niet. Ik lichtte het sleutelgat met mijn telefoon bij. Aha, mompelde Sherlock Holmes, er zat al een sleutel in, dat wil zeggen, het afgebroken deel van een sleutel. Onmiddellijk deduceerde Holmes hieruit, dat er twee mogelijkheden waren. 1. Een dronken buurman had zich vergist in de voordeur en had zijn sleutel en daarmee mijn slot vernachelt; 2. Iemand probeerde mij een loer te draaien, te benadelen, buiten te sluiten. Een vijand. Een vijand was mij gevolgd, of had in elk geval gezien dat ik aan de wandel was, en had vervolgens mijn voordeur gesaboteerd. Ja, dat moest het zijn! Maar, waarom had ik ook alweer vijanden?
Naderende voetstappen in de gang. Een schim bewoog naar de deur en keek met een oog door het smalle raam. De deur ging op een kier. 'Wat zit je allemaal te prutsen?'
'Mijn sleutel werkt niet, het slot is kapot.'
'O. Nou. Kom maar gauw naar bed dan.'
De volgende ochtend waren de felicitaties niet van de lucht toen het me lukte het afgebroken sleuteleindje met een piepklein zaagje uit het gat te trekken (een oude truc).
Later die dag kreeg ik een sms van LT: 'Het was mijn sleutel die is afgebroken.'
De teleurstelling van de voor de hand liggende verklaring. Zonder paranoïa geen literatuur, laat staan detectives.

Leeshuis





De zon scheen, ook in het Leeshuis. Ik stapte naar binnen, waar drie mensen aan een tafel zaten: een vrouw van middelbare leeftijd met een kogelrond gezicht, een jongere vrouw met golvend haar en een lange man die me op een of andere manier aan Gerard Depardieu deed denken. Een Nederlandse les was in volle gang. De voorpagina van Het Parool werd gespeld.
'Ik hoop niet dat ik stoor,' zei ik.
'Helemaal niet,' zei de vrouw met het kogelronde gezicht. 'Wilt u wat lezen?' Ze wees op de volle boekenkasten.
'Altijd,' zei ik.
'Dan bent u hier aan het juiste adres.'
Iedereen glimlachte. Het scheen me toe dat er in het Leeshuis dikwijls werd geglimlacht. Ik wierp mijn trilby aan de kapstok, schonk mezelf thee in, opende een koektrommel waarin bastognes zaten, verrukt uitroepend 'warempel nog koekjes ook!', greep Malcolm Lowry's Onder de vulkaan van een stapel, sloeg de beduimelde Bezige Bij-pocket open. Wat ik las viel me niet mee, wat mijn idee van dit boek als meesterwerk aantastte.
'Wat is beleggen, is dat hetzelfde als belegen? Als in belegen kaas?' vroeg de jonge vrouw met het golvende haar.
De docente corrigeerde haar. Even later wilde de Depardieu-lookalike, in wie ik een Amerikaan vermoedde, weten wat het verschil was tussen geslaagd en geslacht.
'Geslacht is your genitals,' glimlachte de docente.
'Wat is bescherming?' vroeg de jonge vrouw met het golvende haar.
'Protection. Wat je gebruikt om geslachtsziekte te voorkomen.'
Iedereen glimlachte. Ik stak het laatste stukje koekje in mijn mond, pakte mijn hoed en vertrok.

De gelukkige nihilist

Jacob Marrel

1. Alle menselijke activiteiten  zijn, vroeg of laat, een meer of minder omslachtige, meer of minder geslaagde vorm van tijddoding. 

2. Er is geen doel. We doen omdat we niet anders kunnen in het continuüm van tijd en ruimte. 

3. Het heelal beweegt zonder zin of betekenis. Het wordt geregeerd door het toeval, dat soms de neiging heeft samen te klonteren in betekenisvolle patronen.

4. Het leven wordt in bijna ieder opzicht beter maar dit heeft geen effect op het menselijk tekort. 

5. Mensen doen maar wat. Hun plannen en ongeneeslijke optimisme kunnen niet anders dan als aandoenlijk worden gekenschetst. 

6. Vrijheid is, net zoals zelfbewustzijn en liefde, wat wel wordt genoemd een vruchtbare illusie.

7. Een mens, als kluwen zenuwen, kan niet niet-voelen. Hij kan wel moeite hebben zijn gevoelens te uiten.

8. Pijn bestaat en gaat niet altijd over. Wel is het mogelijk meer en minder succesvolle strategieën toe te passen om de pijn te verzachten.

9. Genot dient in hoge mate te worden nagestreefd, zij het dat genot hevig onderworpen is aan inflatie. Afwisseling is het devies.

10. Alle bezit is ballast. Alleen natuur, kunst, werk (voor sommigen: sport en gastronomie), vriendschap en liefde kunnen, ook als illusie, een mens (of meerdere mensen) in extase brengen. Het besef dat dit tijdelijk is, hoeft weinig af te doen aan de intensiteit.

11. Drugsgebruikers en hevige drinkers spelen vals en moeten vroeg of laat voor hun valse spel betalen.

12. Geluk is in zoverre te vergelijken met de dood, dat de gelukkige voor even vergeet dat hij bestaat.

13. De mens is niet in aanleg uit op destructie. Destructie is een paardenmiddel. Veel, maar niet alle, destructie komt voort uit frustratie.

Dear Brand Loyalty,



Thank you for ruining my life.
It seems only yesterday that I was taking down the sustainable christmas tree and bringing it back to the place where my wife bought it, to be replanted so that it can grow again. Ain't that swell?
Were there any left overs from Christmas 2019? Oh yes. A little plastic global village, with global brands well represented. Cute? Very. Plastic? Even more so.
Mr. Loyalty, I want to thank you for your plastic. Very sustainable, indeed! I reckon your village will last another three thousand years, if it doesn't somehow land in a fireplace. Have you ever witnessed a plastic village melting in a fire? The scent...  makes me sentimental. It takes me back to my youth, Brand.
And who remembers the wonderful soccer cards you threw around not so long ago? I certainly do. Ari van Veenendaal! Every day I was picking up bits of paper, tear sheets from the cards – stickers really – that my kids were frantically collecting and that were even more frantically handed out by the beautiful girls your wonderful client Albert Heijn hires to sit at the register, but will soon make redundant by installing do it yourself cash registers (please give Albert my thanks for making people redundant).
Did I mention kids? Did I mention soccer cards? Where have I seen that combination before? This morning, in my living room. In the bedroom of my kids, their classroom. Brand, once more you have successfully infiltrated the lives of my kids where it matters most. You are ruining their sleep, and you are ruining their education and I love you for that.
Only this time you have included a soccer ball and a pump. Great idea! More fake leather and plastic, exactly what we needed in our house.
Every few months or so for the past couple of years we start all over again, – soccer cards -'moestuintjes' - fuzzy animals – and I want to thank you for that, Mr. Loyalty. I want to thank you for your reiteration, the basis of all influencing.
Brand, it's so wonderful how you ruin the concept of collecting, the concept of scarcity, the concept of freedom in the name of profit. Now my kids only want me to go back to the aforementioned Mr. Heijn, and that is exactly where you, Brand, want them – and me! – to be, to buy every plastic we can dream of.
I understand that you are happy.
Let me restate that: that you create happiness. (Because that's the business you're in.)
Happy with yourself.
Happy with engineering people.
Happy with the profits you make by making my kids and me do things that help your clients.
Good luck, Mr. Loyalty, and thanks again for your commitment to destroying the planet. We could never do it on our own.

Yours, till I die, etc.

Held



Maandagochtend, 9 uur, een man alleen aan een tafel in de studiezaal op de tweede verdieping van de Openbare Bibliotheek van Amsterdam. Hij is van pensioengerechtigde leeftijd, maar dat belette hem er niet van vandaag keurig gekleed naar zijn werk te gaan. Zijn fleurige, detonerende stopdas en zijn ietwat slordige geschoren kaak, verraden wellicht zijn status van alleenstaande. Hij schrijft in een ruitjesschrift, heel nauwkeurig, iets over uit een boek. Telkens als hij een regel af heeft, onderstreept hij die met een meegebrachte lineaal. Naast hem op tafel ligt een woordenboek. Grieks? Hij kijkt even op, en werpt mij over zijn bril een sceptische blik toe. Ik doe net alsof ik op mijn telefoon bezig ben; dit ben ik trouwens ook, ik maak deze notitie in de notitie-app. Een schrijver is een amateur spion zonder C. De man werkt verder. Ik kan niet weggaan zonder te checken of hij Grieks leert. Ik veins interesse in de stripboekbakken  en stel me op achter een pilaar. Nu valt me op dat er een rugzakje bij zijn voeten ligt. Het woord Duits lees ik op de rug van het woordenboek. Moeilijk om iemand die met een Duits woordenboek in de weer is en er zo uitziet niet te associëren met de leraar Duits (Pierre Bokma) uit Rundfunk, of Wim de Bie's oud-leraar Duits O. den Besten. Ik stap iets dichterbij. Ik zou de man kunnen wurgen als ik zou willen, maar ik heb geen draad bij me. Wat zie ik in zijn schrift? Chinese karakters. Aha, een Chinees-Duits woordenboek. Nu kantelt mijn beeld van deze student. Van een wat betreurenswaardige zonderling, groeit hij uit tot held. De enige die weet waar hij bezig is.

Schoonheid

Vincent van Gogh

'Wat heb je spuuglelijke schoenen aan,' zegt lieftallige.
Sinds gisteren draag ik tennisschoenen die ik in de schoenenla heb gevonden. Ze leken me prettig om op te lopen, mede gezien een knie die opspeelt de laatste tijd. Het zijn grote gevallen, maar dat is de schuld van de schepper. In de neus zit een raster van gaatjes. Aan de zij- en achterkant zit een blauwe rand.
Nikes.
'Ze zijn zo lelijk dat ze weer mooi worden,' probeer ik.
'Nee, ze zijn en blijven lelijk.'
'Jij hebt ze voor me gekocht, kan ik me herinneren.'
'Om mee te tennissen.'
We zijn op weg naar een vernissage (alleen al om dat woord zou je er af en toe een moeten bezoeken) van de onvolprezen en aanbiddelijke portretschilder Jeannette Laros, die zojuist is toegetreden tot de KZOD, de oudste kunstenaarsvereniging van het land, als ik het goed begrijp, in de Waag in Haarlem. (KZOD staat voor Kunst Zij Ons Doel, nou dan weet je het wel.)
Jeannette haar man, zien we als we aan onze wijntjes nippen, draagt sneakers van het hippe soort.
'Kijk, zulke gympen kunnen wel,' zegt lieftallige, met een goedkeurend knikje.
'Wat vind jij van mijn schoenen? Vind je ze gewoon lelijk of zo lelijk dat ze weer mooi worden?'
Nog voor hij kan antwoorden, zegt lieftallige: 'Het zijn goedkope tennisschoenen.'
Als ze niets had gezegd, of had gezegd dat ze duur waren, had hij ze misschien wel zo lelijk gevonden dat ze weer mooi worden, maar nu vindt hij ze gewoon lelijk. Met name de gaatjes op de neus van de schoenen vindt hij niet geslaagd.
Even later ben ik bij mijn zus, wier smaakoordeel ik blind vertrouw.
Ik zwaai een van mijn tennisschoenen op tafel.
'Niet met de schoenen op tafel!'
'Maar wat vind je van mijn schoenen?'
'Ik heb niks met sneakers,' zegt ze.



Mislukte misantropie



Als ik aanbel bij de buurvrouw met de open gordijnen – ik zie haar zitten, met haar rug naar mij toe, op de bank – doet ze niet open.
Ik kom haar man, De Blinde Fotograaf, ophalen om hem op zijn verzoek te begeleiden naar de borrel van AtlasContact, zijn uitgever, op de Prinsengracht. Ik sputterde aanvankelijk tegen, onder het mom van 'wat moet ik op jouw borrel?' en: 'trouwens, ik ben een misantroop', maar hij wist me te vermurwen. 'Misschien kom je nog iemand tegen,' zei hij. 'Een leuke redactrice of zo.' Maar hij is niet thuis, realiseer ik me, hij zit op kantoor; ik zal hem tegemoet moeten reizen met de tram.
Eigenaardig: aanbellen en op twee meter afstand de aangebelde zien zitten die doet alsof er niet is aangebeld. Misantropie? Niet thuis geven was nog nooit zo doorzichtig, behalve in die cartoon die ik me herinner uit The New Yorker, waarin een echtpaar spontaan aanbelt bij vrienden, die zich achter de bank blijken schuil te houden.
Als ik Hannes 's avonds weer aflever na de borrel, – ik kwam inderdaad iemand tegen –, en bij de buurvrouw informeer naar haar afwezige reactie op de deurbel, zegt ze: 'Ik dacht dat het de bezorger was van een trui die ik had besteld maar die ik eigenlijk helemaal niet wil hebben.' Ze lacht. Ik vertel haar over de New Yorker cartoon. Daarop memoreert zij een verhaal van Carmiggelt, waarin een stel spontaan langsgaat bij vrienden die daar geen zin in hebben en ter plekke voorgeven dat ze op het punt staan op familiebezoek te gaan in Baarn. 'Oké, dan brengen we jullie wel even naar het station.' Het liegende stel laat zich naar het station brengen en op de trein naar Baarn zetten. 'Veel plezier en tot gauw!'

Drukke, rustige kunst



Ik kende het drukke werk van Willem van Genk al uit de vaste tentoonstelling in het Haarlemse Dolhuys, maar bij de hernieuwde kennismaking met zijn werk in het Outsider Art Museum in de Hermitage werd mijn aandacht getrokken door één rustig werk van hem, een zeer rustig werk, mogen we wel zeggen, bekend onder de titel Bomenlaan, waarmee niets te veel is gezegd (zie boven).
Jammer dat er noch in de catalogus bij de tentoonstelling, noch in de begeleidende teksten bij het kunstwerk wordt ingegaan op de vraag wat Willem van Genk bezielde toen hij dit schilderde.
Immers, in dit tafereel niets van wat zijn andere werk zo 'druk' – en volgens W.F. Hermans 'huiveringwekkend mooi' maakt: spoorlijnen, treinen, stations, schreeuwende (reclame-)teksten, gebouwen, mensenmassa's, chaos, verontrustende taferelen, kortom: de stad. Van Genk was op dit schilderij even de stad uit. Zijn daar genoeg prikkels? Misschien niet, ben ik bang. Misschien was Bomenlaan alleen maar een oefening in perspectief.
Ik werd getroffen door een funfact uit de beknopte biografie in de catalogus. Van Genk, de jongste van tien kinderen (hij had negen zussen), die dus niet wilde deugen – hij kon niet mee op school in Den Haag – kreeg bijzondere rekenles van zijn vader. Pappa Van Genk leerde Willem 'fysiek' optellen. Dus: twee klappen plus drie klappen is hoeveel klappen? Ik ga dit op mijn kinderen uitproberen.
Een onderbelicht aspect lijkt me zijn fetisjisme voor nepleren regen- en gestapojassen, die in sommige installaties plotseling opduiken, en zijn (hiermee samenhangende?) min of meer onderdrukte homoseksualiteit.
Hoog tijd dat er eens een diepgravende biografie verschijnt over deze bezeten, hoogst originele kunstenaar.

De Groene Afslag



Het terugbrengen van de duurzame k-boom was een doorslaand succes, met dien verstande dat we de boom zoals afgesproken levend hebben ingeleverd bij De Groene Afslag in Laren. Toch een eindje met de auto. Als die 100 gram CO2 uitstoot per kilometer, hebben we al met al 6 kilo van die troep de lucht in gepompt. Daar staat tegenover dat we een boom terugplanten; althans het is ons beloofd dat iemand anders dat voor ons doet. Ik stel bij deze voor een Galerij voor K-Boom-terugplanters op te richten, al is het maar online, zodat er voor ons terugplanters, afgezien van het statiegeld, ook nog wat eer aan te beleven is.
De Groene Afslag. Leuk, volgens lieftallige, 'omdat ze een hele lieve hond' hebben, en die kwam ons ook bij aankomst tegenmoet gerend, een groot wit geval, dat echter onmiddellijk in de modder ging liggen, met de poten omhoog, en daarna werd afgevoerd om te worden gewassen.
Dan maar consuminderen in de eetzaal. Dat betekent dan nog altijd veggie bitterballen met mosterd, en gember- en muntthee voor ons, maar wel limo voor de kinderen in plaats van flesjes grootkapitalisties suikerwater. Zo kun je de dingen afstrepen. Ik las dat Babette Porcelein, die van De verborgen impact, thuis thee zet met afgemeten porties kokend water, en alleen functioneel doucht. Dat laatste gaat ons zeker niet lukken, niet in de wintermaanden, niet wanneer de behoefte aan troost het grootst is. En hoe zit het met samendouchen, Babette, is dat functioneel? Misschien niet, maar wel gezellig.
Er klonk muziek in het restaurant en ik ben een groot liefhebber van muziek, maar deze muziek, rustig meanderende, steeds weer oplossende en nooit spanning opzoekende pianoklanken, die je eerder tijdens een massage bij de sauna zou verwachten dan in een restaurant waar de wereld (desnoods door revolutie) moet worden verbeterd, maakte in mij de massamoordenaar wakker.
'Nog even deze klanken en ik ga een bijl zoeken om alles kort en klein te slaan,' zei ik.
'Oké. We gaan.'

Statistisch stokpaardje


Damien Hirst: Second-series-biopsy-m132655

'Het wachten is op de eerste leeftijdgenoot in mijn omgeving met kanker. Dat is gewoon een statistische werkelijkheid. Een van mijn vrienden krijgt binnen afzienbare tijd kanker.' Ik zit op de bank bij Nieuwe Vriend P. We drinken cocktails. Ik berijd mijn statistische stokpaardje. 'Ik bedoel, de hartaanval hebben we gehad. Het wachten is nu op een gezwel, bij iemand, ergens.'
'Leuk dat je er bent,' zegt Nieuwe Vriend P.
'Het is een kwestie van statistiek. Rond onze leeftijd krijgen veel mensen kanker. Dus de vraag is, wie mag eerst.'
Een paar weken geleden dacht ik dat ik dat was. Midden in de nacht werd ik wakker met onverklaarbare (lees: zonder duidelijke aanleiding opkomende) pijn in mijn gewrichten en op vreemde plekken in mijn botten (bij de wortel van mijn neus bijvoorbeeld). Wacht eens even, toch geen... (tromgeroffel)...botkanker? Ik spring uit bed en haast me naar mijn computer om de symptomen op te zoeken. En verdomd, ze komen overeen, maar het waren niet  a l l e   symptomen en na een paar dagen was in elk geval de botpijn in mijn neuswortel verdwenen. (Bekkenslag.)
'Botkanker stelt weinig voor,' brengt Nieuwe Vriend P. in overweging, terwijl hij aan zijn cocktail nipt.
'Afgelopen weekend at ik bij vrienden, en vrijwel meteen bij binnenkomst viel mijn oog op het vlekje op het linkerooglid van de gastheer. Ik dacht: niet over beginnen. Maar na een tijdje zei ik: Dat vlekje is me nooit eerder opgevallen. O, dat is een litteken van lang geleden, zei hij, een vriendje van me schoot een pijltje op me af en dat kwam in mijn oog. Vandaar. Ik zou er even mee naar de huisarts gaan. Je weet nooit. Maar goed. huidkanker is zo erg nog niet.'
Nieuwe Vriend P. begs to differ. 'Huidkanker vreet zich, nee slaat zich als een soort slang naar binnen om alle mogelijke organen aan te tasten.'
'Dank je. Ik heb er weer een angst bij.'

Het Uitmesten der Ouderlijke Boekenkasten (III, en nu houd ik echt op)



Ik ben OK, jij bent OK. En: Wie is van hout? Twee psychiatrische klassiekers tegen wier brede rug ik mijn hele jeugd heb aangekeken, zonder ze uit de kast te trekken en ter hand te nemen. Bij de eerste titel dacht ik als puber: Oké, als we allebei OK zijn, waarom zou ik dat boek dan lezen? Where's the drama?
Het antwoord op de vraag in de tweede titel meende ik ook al te weten. (Ikzelf, en dat probeer ik middels ochtendgymnastiek en dergelijke juist een beetje te verminderen.)
Ach ja, jaren zestig psychiaters... Ontroerend hoe psychiaters toen, zou je kunnen zeggen, ineens de geest kregen. Ze zagen mogelijkheden... Maar de praters werden ingehaald door de pillen, en de trippers werden teruggefloten door de tuchtcommissies. Inmiddels krijgen psychiaters weer de ruimte om van alles te beweren, maar het idealisme is er vanaf.
Welke boeken heb ik  w e l  gelezen? Minder dan ik had gehoopt. De blikken trommel, cadeau gedaan door Medische Broer, zie ik. Dezelfde broer die eerst mij en daarna ook mijn ouders verrijkte met het werk van Louis Ferdinand Céline (werk dat bij mij insloeg als een bom). Hoe kwam hij daaraan? Maar ook een titel als Van geluk gesproken door Marijke Höweler, zo'n boek dat iedereen gelezen had, maar waar mij niets van is bijgebleven behalve dan dat deze umlautgenote een prettig ironische schrijfstijl had, wat je niet van alle schrijvers in de ouderlijke boekenkasten kan zeggen.
Het meest tot de verbeelding sprekende boek dat ik ben tegengekomen, is Het bloedend hart van Marilyn French. Terwijl mijn vader steeds meer opschoof naar de non-fictie, zoals zoveel mannen (daar zou eens een studie naar moeten worden gedaan), las en leest mijn moeder de ene na de andere roman, en deze las ze volgens mij stuk. (Letterlijk. Ze heeft hem nog met tape proberen te redden. Daarom verhuist hij mee.)
De eerste scene die ik me nog zo goed herinnerde, namelijk die waarin een vrouw in een treincoupé zit en zwijgend een man mee naar huis neemt om hevig met hem de liefde te bedrijven, blijkt, zo lees ik al meteen in de eerste zin, een droom te zijn.
Jammer.

Het Uitmesten der Ouderlijke Boekenkasten (II)



Opmerkelijk: mijn vader blijkt te beschikken over 2 (twee) werken van science fiction, beide verschenen in de Zwarte Beertjes reeks. Er gemakshalve van uitgaand, dat mijn vader die niet meer zal herlezen, heb ik ze op de stapel 'Viktors Voorschot op de Boekenerfenis' gelegd. Ik verheug me er nu al op.
Van de serie Dichters Omnibus tref ik diverse deeltjes aan. Gedichten van gevestigde namen en jonge poëten, gesponsord door ESSO. Uitkomend in de jaren vijftig in flinke oplages, maar uiteindelijk in mijn geboortejaar een stille dood stervend. Poëzie en benzine, ik vind het een mooie combinatie. Mag ik langs deze weg Shell verzoeken om mijn werk te sponsoren? Ze kunnen wel wat goodwill gebruiken. Ik beloof dat ik mijn personages bij jullie zal laten tanken.
Ook leuk: boeken die ik aan mijn ouders heb gegeven (vrijwel) ongelezen terugvinden, zoals een tweedelige Engelstalige kunstencyclopedie die ik, herinner ik me, een keer bij De Slegte had gescoord en waarmee ik vooral indruk wilde maken, denk ik. Die zware banden hebben vermoedelijk een kwarteeuw voor niets op een plank gestaan, hebben ruimte ingenomen, stof verzameld, maar verteerd zijn ze nog lang niet.
Met enige trots stel ik vast dat mijn vader als jonge huisarts vroege drukken van het werk van Reve, Hermans, Mulisch, Wolkers, Lampo, Vestdijk, etcetera, in zijn kast had staan, maar ook bijvoorbeeld, Gangreen I en Gangreen II. 'Van wie is dat ook alweer?' vraagt mijn vader. 'Jef Geeraerts.' 'O ja.' Daar houdt volgens mij de herinnering van mijn vader aan dat controversiële Vlaamse meesterwerk op, maar toch.
Eindelijk ben ik klaar met de zware selectie. Twintig procent van de collectie heeft het overleefd. Ik word beloond met een glas wijn. 'Ik mag van geluk spreken dat ik ouders heb die lezen,' roep ik naar mijn moeder in de keuken. 'Je moet er toch niet aan denken op te groeien in een huis zonder boeken. Dan kun je net zo goed dood zijn.'

Het Uitmesten der Ouderlijke Boekenkasten (I)



Mijn ouders gaan op kamers en ze nemen mee: boeken. Maar niet alle boeken. Aan mij de schone taak om een selectie te maken.
Mijn moeder heeft een Billy-boekenkast gekocht – een kleintje ook nog, waarmee ze wil aangeven hoe streng de selectie moet worden.
'Waarom koop je geen echte boekenkast?'
'Hoezo? Nee, ik vind deze lekker strak, ik hou niet van allerlei frutsels en tierelantijnen.'
De cirkel is rond: toen ik op kamers ging hielp mijn moeder (denk ik) mij met mijn Billy, nu help ik haar met de hare; IKEA kan tevreden zijn.
Bij het uitmesten van de oude boekenkasten stuit ik op een verrassende hoeveelheid spirituele, neo-katholieke 'shit' (klinkt oneerbiedig, maar er schiet me even geen betere term te binnen), die erg gedateerd overkomt (een paradox, want de auteurs in de jaren zeventig en tachtig dachten ongetwijfeld dat ze tijdloze thema's behandelden), maar ook kleine parels. Mijn vaders vader, de koloniaal in Indië, bestelde in 1937, een boek over sterrenkunde. Dat liet hij in Dolok Sinoembah bezorgen – het bestelformulier zit er nog in. Dat mijn grootvader, terwijl hij zich overdag bezighield met suiker en palmolie, 's avonds en 's nachts, naar ik mag aannemen, zich verdiepte in de sterren, verandert mijn beeld van hem. Van mijn moeders vader, ir. Petit, is behalve het ex libris van de familie (zie boven, wie weet wat het uitbeeldt mag het zeggen), een uitgave van de PNEM, waar hij zeventien jaar directeur was, bewaard gebleven uit 1960, met een necrologie, waarin hij werd geroemd om zijn progressieve maatregelen. Hij noemde zijn personeel bijvoorbeeld steevast medewerkers en hield spreekuur. 'Voordat hij directeur werd, van 1919 tot 1922,' lees ik voor aan mijn moeder, 'werkte je vader onder andere bij een schoorsteenfabriek.' Daar kijkt ze van op. Ik ook. Ik wist niet dat er zoiets als een schoorsteenfabriek bestond. (Wordt vervolgd.)

Alternatieve jaarwisseling


Voor het eerst is iemand in mijn vriendenkring, iemand van mijn leeftijd en levensstijl, getroffen door een hartaanval. De dood is weer een stap dichterbij gekomen. Vooral voor hem trouwens. Een sprong eigenlijk meer.
Het gebeurde op oudejaarsavond, maar de nacht ervoor was hij wakker geworden met iets vreemds in zijn borst. Was braaf naar de huisarts gegaan, die een hartfilmpje had gemaakt, waarop niets was te zien. Dat was dat, dacht hij. Maar rond half twaalf die avond voelde hij een hevige stekende pijn op de borst en in zijn arm. 'Ik dacht: dit is het. Het is voorbij. Dit ga ik niet overleven.'
Hij was alleen. Zijn vrouw was met de kinderen naar een feestje ver weg; hij liet de jaarwisseling zoals gewoonlijk graag aan zich voorbijgaan, maar dit keer ging dat hem niet lukken.
Hij belde 112. Een ambulance kwam. De ambulance-artsen dachten dat hij een paniekaanval had gehad, dat hij een pilletje had geslikt, dat hij gehyperventileerd had. Ze waren niet onder de indruk. Dus ze gingen weer. 'Ze hadden misschien ook niet zo veel zin heel lang te blijven.'
Twintig minuten later voelde hij opnieuw pijn op de borst en in de arm en opnieuw dacht hij dat zijn laatste uur geslagen had. 'Vreselijk. De eenzaamheid.' Weer belde hij 112. De ambulancebroeders kwamen, maar alleen nadat hij hen in verbinding had gesteld met zijn eigen huisarts wilden ze hem meenemen naar het ziekenhuis. 'Als mensen eenmaal in een spoor zitten, zoals in mijn geval dat van een paniekaanval, dan zijn ze daar niet zo makkelijk meer vanaf te brengen.'
Ook in het ziekenhuis, waar zijn vrouw zich inmiddels bij hem had gevoegd, waren de doktoren niet zo makkelijk te overtuigen, maar om half vijf in de ochtend bleek eindelijk onomstotelijk uit bloedonderzoek dat hij een hartaanval had gehad. Verscheidene.
Een dag later werd bij hem een stent gezet en nu voelt hij zich weer kiplekker, maar hij is wel de rest van zijn leven een hartpatiënt, met bijbehorende controles en medicijnen. Net zoals zijn vader trouwens.
'Ik zal helemaal moeten ophouden met roken. Roken is wel het stomste wat je kan doen. En wat meer bewegen, misschien.'
'Gefeliciteerd met de goede afloop,' zei ik. 'Ik ben blij dat je er nog bent.'

Verbrande foetussen



Ik had nog nooit oliebollen gebakken. Ik dacht dat dit niet zo heel ingewikkeld kon zijn, maar nadat ik het beslag had gemaakt en had laten rijzen, met dank aan de firma Koopmans, bleek wat de moeilijkheid was: de oliebollentang. Die had ik niet. 'Gebruik anders twee eetlepels,' zei Koopmans, maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het beslag liet zich weliswaar uit de beslagkom scheppen, maar bleef vervolgens aan de lepels plakken en belandde aldus gefaseerd in de hete olie.
'Laat je ze niet te lang in de olie zitten?' informeerde lieftallige, terwijl ze de tuindeur openzette tegen de stank.
Ik liet ze net zo lang in de olie zitten als Koopmans had opgedragen, maar ik moest toegeven, deze oliebollen leken niet zozeer op oliebollen, als wel op verbrande foetussen.
'Misschien moet ik ze weggooien,' zei ik, maar dat was ook zo wat; weinig dingen doen zo'n pijn als zelfbereid eten weggooien.
Ik besloot de gecarboniseerde foetussen eruit te vissen en de gebronzeerde foetussen mee te nemen naar het feestje op de woonboot.
Daar aangekomen zag ik dat er reeds een mand met oliebollen op tafel stond. 'Vanavond gaan er veel oliebollen weggegooid worden,' dacht ik. Meteen daarna dacht ik: dat is een Frits van Egteriaanse gedachte.
Mijn voorspelling bleek onjuist. De Italiaanse gasten op het feestje, vooral ook de gastronomisch onderlegde, bleken een voorkeur te hebben voor mijn bollen. Een vrouw hield er een in de lucht en zei: 'This is an artwork.'