13. Drama


Om drie uur die nacht, toen Wezenstein de krant helemaal uit had, liep hij uit de keuken richting master bedroom en nam hij, bij minimaal licht, zijn eerste foto van Rosenfeld, terwijl deze tamelijk theatraal, als een drama queen, op zijn rug op de ronde matras lag – ook de ronde matras viel te categoriseren als menselijke aberratie – met zijn hoofd over de rand naar beneden, zijn haar, of wat daarvan over was, omlaag hangend, zijn strottehoofd in de aanbieding en zijn mond wagenwijd open, waardoor de mechanica van zijn gesnurk vrij nauwkeurig te volgen was. Huig. Tong. Neus. Huig. Tong. Neus. Het geluid dat hij daarbij maakte leek nog het meest op dat van een knorrend, reutelend varken. Rosenfelds rechterhand met overdreven grote trouwring lag nonchalant over zijn navel, terwijl zijn linkerhand, hier was over nagedacht, een buisje met pillen omvatte. Triazolam. Ook wel bekend onder de handelsnaam Halcion. Hoeveel had hij er genomen? Genoeg. Hoewel, niet genoeg om de spieren van zijn linkerhand dusdanig te verslappen dat het buisje uit zijn vingers zou glippen. Wezenstein haalde zijn camera uit het statief en ging heel dicht op de huid, of huig, zitten van zijn beoogde slachtoffer. Zo dicht, dat Rosenfelds adem de lens deed beslaan. Op het moment dat de stelende kunstenaar wilde afdrukken opende de professor een oog en fluisterde: 'You like what you see?'

12. Wezenstein interesseerde zich in principe niet voor de motieven van zijn beoogde slachtoffers, hij interesseerde zich alleen voor de deelname zelf, en wat hij noemde het level of commitment.


Het tweede beoogde slachtoffer, of het derde, of vierde, al naar gelang bij wie je begon te tellen, was woonachtig in een niet onaanzienlijk huis in de Upper East Side, niet ver van het driesterrenrestaurant waar Wezenstein was wezen eten, had een niet onaanzienlijke positie als professor aan een niet onaanzienlijke universiteit, en beschikte over een niet onaanzienlijke belangstelling voor de menselijke aberratie in het algemeen en de neiging tot kunst in het bijzonder. Dat was de reden dat hij, Prof. dr. Baruch Rosenfeld, instemde met Wezensteins verzoek, nu al weer anderhalf jaar geleden ingediend, om deel te nemen aan The Big Sleep. Wezenstein interesseerde zich in principe niet voor de motieven van zijn beoogde slachtoffers, hij interesseerde zich alleen voor de deelname zelf, en wat hij noemde het level of commitment. Aan dat level of commitment zou het bij Rosenfeld wel enigszins kunnen schorten, dacht Wezenstein, ook al had hij zijn vrouw en kinderen voor deze nacht ondergebracht bij vrienden in Brooklyn Heights en leek hij uitermate in zijn nopjes toen Wezenstein om 11.45 PM met zijn apparatuur op de stoep stond. 'Ah, The Artist Formerly Known As Bum,' schertste Rosenfeld, gekleed in een satijnen ochtendjas, met, zo te zien, alleen een boxershort eronder. 'All the way from Europe, formerly known as the civilized world.' De Rotterdammer zweeg. Rosenfeld ging Wezenstein voor naar zijn lange houten keukentafel, waar zij eerst een nightcap zouden drinken. Daarna zou Wezenstein zijn apparatuur opstellen rond het bed waarop de professor zich zou neervlijen, maar niet dan nadat hij de nodige dosis slaappillen had genomen. 'When you hear me snore, I'd say attack, Herr Künstler!'

11. Obees


'Sir? Excuse me sir. Sir?' Wezenstein opende zijn ogen. Het eerste wat hij deed was angstvallig de grond om zich heen aftasten naar zijn bril, en toen hij die had gevonden, schoon had gepoetst met een eind van zijn hemd, en op het vlezige verdikkinkje van zijn neusrug had geplaatst, richtte hij zijn blik in de richting van waar het spraakgeluid vandaan kwam. Het spraakgeluid kwam uit een hoofd dat toebehoorde aan een lid van the New York Police Department, dat technisch als obees, wellicht ziekelijk obees, omschreven zou kunnen worden. 'What's the matter?' vroeg Wezenstein. 'Sorry Sir, can't sleep here. Park won't allow it.' De politie-agent deed zijn pet af, herschikte het plakkerige haar op zijn enorme schedel, en zette de pet weer op. What the, why, wilde Wezenstein uitroepen, maar hij besefte op tijd dat ieder protest zinloos was. Beter dan te protesteren tegen de autorititeiten, was het, herinnerde hij zich een van zijn weinige principes, om je over hen te amuseren. Dat scheelde je frustratie, en het leverde misschien nog iets op – in Naam van de Kunst, dan natuurlijk, en voor de kunsten moest je wat overhebben. 'Are you going to give me a ticket for falling asleep in the park,' zei Wezenstein, niet eens als vraag, meer als aanmoediging. Dat was pas wat: een politieagent die een boete gaf voor een dutje in het park. Hoe hoog zou die boete zijn? Wezenstein begon zich zo langzamerhand te verkneukelen over het idee. 'Nope,' zei agent Obees. 'Just waking sleepers up, Sir, that's all.' 

10. Moorddroom

Ik ren op blote voeten door het drassige gras. Bijna struikel ik over een sloot. Een koe kijkt me meewarig aan. De zon brandt, de wolken vliegen weg. Ik kom bij een schuur. Hij is donker en vervallen. Binnen wacht een oud vrouwtje met thee. Er staat een hammondorgel waarop ik blue in green mag spelen. Een kind komt van de hooizolder naar beneden. Het huilt maar weet niet waarom. Het wil niet getroost worden. Ballerina's dansen rond de perenboom. Iemand graaft een kuil. Op mijn vraag voor wie die kuil dient geeft de kuilgraver geen antwoord. Insecten zoeken toegang tot mijn broekspijp. Julius roept moeder. Waar ben je? Je moet je nieuwe kleren passen. Ik moord iedereen uit en staar naar de volle, gevlekte maan die boven het maisveld hangt.

9. Wezenstein dacht aan Rotterdam, en prees zich gelukkig dat hij in New York was.


Wezenstein baande zich een weg door een haag verveeld kijkende bike rental-bordomhooghouders en crashte op een heuvel in Central Park, omdat hij vond dat hij dat wel verdiend had. Ook de grote veroorzaker van slaap, of de veroorzaker van grote slaap, het was maar hoe men het bekeek, had af en toe slaap nodig. Bovendien was hij erachter gekomen dat hij in liggende houding, met gesloten ogen, tot de helderste gedachtenstroom kwam. De kunstenaar vlijde neer onder een cipres, zette zijn zware hoornen bril af, wreef in zijn ogen, en liet zich voorzichtig achterovervallen in een bed van dorre naalden. De vogels floten, maar het waren mussen. De eekhoorns trippelden, maar het waren squirrels. Wezenstein dacht aan Rotterdam, en prees zich gelukkig dat hij in New York was. Over twee dagen zou hij pas weer aan de bak zijn. Twee dagen hoefde hij niets te doen, behalve wat formulieren invullen voor de hoge dames & heren Subsidieverschaffers. En eten natuurlijk. Hij verheugde zich op zijn bezoek aan het driesterrenrestaurant aan de andere kant van het park vanavond. Ook dat bezoek had hij verdiend, vond hij. Rotterdam had geen driesterrenrestaurants. Het had één tweesterrenrestaurant, en drie éénsterrestaurants. Julius Wezenstein had lang genoeg op een houtje moeten bijten voordat het leven voor hem een aanvang nam.

8. Jump cut


Wezenstein behoefde geen kunstlicht te gebruiken. Het harde, scherpe ochtendlicht dat de slaapkamer binnenviel was meer dan voldoende. Jeff was op zijn rug gerold en lag als Jezus aan het kruis op zijn altaar-bed: armen gestrekt, hoofd opzij, met het ietwat gepijnigde gezicht naar beneden gericht, de hiel van de ene voet rustend op de wreef van de andere. Alleen de spijkers ontbraken. En de lendedoek. Jeffs voortplantingsorgaan lag erbij als een uitgedroogd reptiel. Per ongeluk stootte Wezenstein een lamp aan, die brak tegen de muur, maar het beoogde slachtoffer vertoonde geen enkele reactie. Later begon hij wel op zijn tong te kauwen, aan zijn scrotum te plukken, en solo voetje te vrijen. Wezenstein wachtte tot hij klaar was, stelde zijn apparatuur op, en klikte. En klikte. En klikte. In een half uur tijd maakte de Rotterdammer 400 beelden. Eigenlijk maakte hij een film, dacht hij. Een trage film. Een trage film met kleine jump cuts. Maar niemand, behalve hij, zou die film zien, want onmiddellijk na zijn voltooiing zou hij alles weer weggooien. Alles behalve één beeld. Eén beeld van Jeff. Een beeld waarin de beerachtige Texaan met de vage showbiz-ambities sterk de indruk wekte zojuist te zijn overleden.

7. Thuiskomen


Om vijf uur, toen het licht begon te worden, stommelde de heer des huizes binnen. Hij schopte zijn slippers uit, graaide in een zak pretzels, die hij wegspoelde door een pak melk aan zijn muil te zetten, schoof de ramen dicht, liet zich op de plakkerige leren bank neervallen, goochelde net zolang met drie smoezelige afstandbedieningen totdat hij op zijn flatscreen de die avond door hem gemiste programma's voor zich had, sloeg zich een weg door deze programma's, schakelde het geheel weer uit, krabte onder zijn t-shirt aan zijn varkensbuik, hees zich overeind en begon zich voor de onverschillige stad uit te kleden. Daar was hij gauw klaar mee. Terwijl hij een sissende boer tussen zijn dikke lippen liet ontsnappen, draaide hij zijn blote kont op een barkruk om zijn computer te bedienen. Diverse wereldwijde websites, die niettemin opmerkelijk dicht bij elkaar lagen, werden mechanisch afgewerkt. Julius Wezenstein, die zijn beoogde slachtoffer nog altijd ongemerkt vanuit zijn schuilplaats had kunnen observeren, schermde zijn ogen en oren af. Hetgeen zich nu plaatsgreep verdiende zijn eigen project, maar of hij er subsidie voor zou krijgen, viel te bezien. Jeff sjokte terug naar de keuken, propte daar opnieuw een hand pretzels in zijn mond, en toen nog een hand, spoelde ook dit weer weg met een teug melk, poetste zijn tanden en zijn tong en stortte zich op zijn tafel-hoge, lege bed, om daar onmiddellijk in slaap te vallen, althans zo leek het, in een houding alsof hij een steile wand beklom.

6. In de zitkamer stonden de schuiframen wijd open, als was Jeff een luchtje scheppen.


Toen Julius Wezenstein Jeffs betonnen woontoren betrad, ook bekend als de Suicide Tower, werd hij verrast door de portier, die ineens vanachter zijn piepkleine monitor omhoogkwam en vroeg: 'May I ask who you're visiting?' Wezenstein antwoordde zo overtuigend dat hij op 30 F moest zijn, en nergens anders, en wel op dit uur van de nacht, en geen enkel ander, dat de portier meteen weer neerzeeg zonder te vragen of iemand hem op 30 F verwachtte, en wie dan wel. De lift deed er vijftien seconden over om de dertigste verdieping te bereiken. Op de overloop hing een lucht van aangebrand brood. Voor de deur van 30 G lag een in touw gebonden krant; aan een vergeelde muur prijkte een obligaat Warhol-poster. De stelende kunstenaar zette zijn apparatuur neer, stak de sleutel die Jeff hem gestuurd had in het slot, en opende behoedzaam de stalen deur. Hij piepte, maar niet hard genoeg dacht hij, om Jeff of wie dan ook wakker te maken. In de zitkamer stonden de schuiframen wijd open als was Jeff een luchtje scheppen. Wezenstein keek neer op de grommende, kreunende, flikkerende stad. Op een dak van een belendend gebouw werd in het donker naar een zwart model geflitst. New York moest niet alleen de meest gefotografeerde stad zijn, zij telde ook de meeste zich noemende fotografen. Met een uitgestoken vinger duwde Wezenstein, heel langzaam, in etappes, centimeter voor centimeter, de deur naar de slaapkamer open. Die was leeg, maar dat betekende niets. Het was misschien zelfs wel beter. Wezenstein, zijn apparatuur in de aanslag, trok zich terug in een hoek van de zitkamer, achter Jeffs reusachtige flatscreen, en wachtte.

5. Preparatie



Zazi, dacht Julius Wezenstein, laat ik even voor wat ze is. Die komt nog wel. Laat ik het mezelf niet onnodig ingewikkeld maken en eerst Jeff afwerken. Jeff, een beerachtige Texaan met onduidelijke showbiz-ambities, had zijn sleutels, of beter gezegd: kopieën van zijn sleutels, al opgestuurd naar Rotterdam, met de mededeling: I'm ready when you are. Dat waren de betere beoogde slachtoffers. Die al, voordat je erom had gevraagd, op hun rug gingen liggen, weerloos, als een jonge hond, in afwachting van wat komen ging. Jeff woonde in Soho. Dat wil zeggen: hij woonde in een flat aan de noordelijke rand van Soho, waar technisch gezien Greenwich Village al was begonnen – niet het mooiste deel van de Village – maar dat was allemaal bijzaak. Het ging om zijn lijf, en hoe dat lijf was gedrapeerd over zijn bed. Van te voren was afgesproken dat als het 's nachts warm genoeg was om naakt te slapen, hij alleen een laken over zich heen zou slaan. Kussens waren uit den boze. Dit bespaarde Wezenstein een aantal complexe handelingen bij de tenuitvoerlegging van The Big Sleep. Jeff zou zichzelf al hebben geprepareerd, zogezegd. Vrijdagnacht, om 2.54 AM, een tamelijk willekeurig tijdstip, nam Wezenstein de taxi. Jeff wist niet zeker dat Wezenstein zou komen, maar Wezenstein wist ook niet zeker of Jeff er wel zou zijn. Jeff had de neiging tot diep in de nacht uit te gaan, en/of bij vage connecties in bed te belanden, maar misschien had hij dankzij cosmische communicatie begrepen dat hij deze nacht moest gaan klaarliggen om de stelende kunstenaar tot dienst te zijn.

4. Een gemiddelde nachtrust


Zazi was zelf ook kunstenares, welke kunst ze beoefende was niet helemaal duidelijk, maar dat deed er niet toe. Ze toonde begrip voor Wezensteins project. Dat was een voordeel. Het nadeel was dat ze in een bedompte pijpenla woonde, en licht sliep. Van het minste geringste geluid zat ze rechtop in bed. Dit had Wezenstein vaker gehoord van zijn beoogde slachtoffers, en hij had er zijn schouders bij opgehaald. Wezenstein was heel stil, dat was een van de essentiële kenmerken van de stelende kunstenaar. Wat hem meer verontrustte, en dit was nieuw voor hem, was dat Zazi ongeveer elke 90 minuten opstond om te plassen. Poepen ook wel eens, maar vooral plassen. Dat betekende dat ze bij een gemiddelde nachtrust 5 à 6 keer aan de wandel was, maar wanneer deze sanitaire intermezzi plaatsvonden kon ze niet van te voren zeggen. Daar stond tegenover, zei ze, dat ze heel snel weer insliep. Wezenstein krabde aan zijn baard van drie dagen. Had het überhaupt nog zin Zazi te laten deelnemen aan The Big Sleep? Moest hij niet gewoon zijn kopje thee leegdrinken, haar vriendelijk bedanken voor haar gastvrijheid en haar schrappen van zijn lijst? Nee, nee, nee, geen sprake van, stampvoette Zazi, toen hij haar zijn twijfels kenbaar maakte. 'I will participate. Here are my keys. You do whatever you think is necessary.'

3. Slachtoffer


'Imagine a black woman on the sidewalk on the corner of 57th Street and Fifth Avenue this morning,' zei Wezenstein tegen Zazi, een oude vriendin en zijn beoogde eerste Big Sleep-slachtoffer, woonachtig in een donker flatje op Amsterdam Avenue. 'She's lying under a blanket made from paper. Right on the doorstep of Louis Vuitton. When I approach her, I see she is sleeping or appears to be sleeping, it's hard to tell. Her hair is a mess, and she seems to be bleeding from the mouth. I take out my camera, call it my professional deformation, aim and take a picture. Of course. It would have been strange not to take a picture – I mean given the fact that I am on a heavily subsidized trip to New York for a project on sleep. I basically owe it to the Commission to take that picture. Anyway, the woman wakes up. I figured this was going to happen, so I quickly produce a twenty dollar bill. She says she don't want my money. You know why? She says I look like an acquintance, a man she knew. Not just a little bit, the resemblance is downright scary. I say, so what, why would that mean you should not take my money? She says the man was evil. Not long ago he tried to kill her. Not only does this woman not want my money, she even insists that I delete the picture I took of her, and get the hell out of there.'

2. Clean.


Eenmaal gezeten in zijn vaste fautuil in de lounge van het Mandarin Oriental Hotel op de 36ste verdieping van het Time Warner Center aan Columbus Circle slaagde Wezenstein erin een ingehouden grijnslach op zijn gezicht te krijgen. Hier was hij niet voor gekomen, maar dit maakte hem, op een sinistere wijze gelukkig: de aanblik van de bleke vierkante woontorens rondom het rechthoekige park, die als passieve omstanders een laatste eer leken te bewijzen aan het wuivende groen in een reusachtige doodskist. Wezenstein nipte aan zijn mierzoete sake. Zo zag hij de stad het liefst: vanaf een comfortabele hoogte, ver van de penetrante lelijkheid, de terreur, het lawaai, en gezien door getint glas, waardoor het zelfs midden op een zonnige lentedag als deze, permanent leek te schemeren. Het Mandarin had als geen ander hotel begrepen dat bij deze ambiance alleen zeer zachte muziek hoorde, nee, niet eens muziek, geluid. Licht gebrom en gezoem, zonder melodie of richting. Clean. Als alles vernietigd zou worden, daar beneden, Wezenstein zou er geen last van hebben, of pas als het Time Warner Center aan de beurt was, maar dat had dan als bijkomend voordeel dat hij t.z.t. aan de subsidiecommissie niet hoefde uit te leggen waarom hij 500 in plaats van 100 dollar voor zijn kamer had betaald.

1. Opzettelijke traagheid


De dag dat Julius Wezenstein zou vertrekken naar New York voor zijn kunstproject The Big Sleep werd hij overspoeld door een gevoel van totale zinloosheid. Niet alleen het project zelf kwam hem ineens als onzinnig, misschien zelfs potsierlijk voor, maar ook zijn levensvervulling, de fotografie, of, zoals hij zelf liever zei, de stelende kunst, had iets flets gekregen – tenminste vergeleken bij Van Gogh, zijn voorbeeld. Waarom naar New York? Wat was er in New York dat niet was in Rotterdam? Waarom eindeloos door de straten van Manhattan dolen op zoek naar iets dat er toch niet was, of niet meer was? En zijn vrienden? Natuurlijk zou hij ze opzoeken, die zogenaamde vrienden van hem in New York. Elke stelende kunstenaar van enige ambitie, of hij nu van ze stal of niet, had vrienden in New York. Hij had zelfs al een paar afspraken gemaakt. Maar wat had hij die vrienden te vertellen? En: wat hadden ze hem te vertellen? Natuurlijk, hij zou wel wat tijd kwijt zijn aan het project – al was het alleen maar om zich later tegenover zijn subsidieverschaffers te kunnen verantwoorden. 's Nachts. En overdag. Overdag zou hij foto's selecteren, en de volgende shoot plannen, wat een delicaat klusje was. Nu hij er zo over nadacht kreeg hij er wel alweer wat zin in, maar toen hij zich naar de luchthaven begaf betrapte hij zich op een opzettelijke traagheid, als miste hij liever zijn vlucht, gewoon, om van alles af te zijn, terug te keren naar zijn aftandse appartement in het Oude Noorden en zich daar op bed te laten vallen.