Die nacht sliep Innocenti slecht op de aan hem toebedeelde zolderkamer in de villa. Weliswaar was de avond ervoor geëindigd in beminnelijkheid, liederlijkheid zelfs, met verse pasta's en goede Chianti, afgesloten met canoli (hoe toepasselijk!) en vinsanto – alles, in de woorden van Domenica, om de sfeer wat losser te maken – niettemin werd Innocenti urenlang wakker gehouden door het eigenaardige geloei, dat eens in de zoveel minuten opstak. Het zolderraam sluiten had weinig zin. Het menselijk noch dierlijk geloei ging dwars door het dak heen. Het keiharde bed hielp niet. Innocenti knipte zijn bedlampje aan en probeerde dan maar wat vakliteratuur te lezen, enige artikelen uit internationale tijdschriften die zijn secretaresse had bijeen geniet. Daarna probeerde hij een recente, alom bejubelde non fictiebestseller uit te lezen. Innocenti las al jaren geen fictie meer. Hij geloofde niet in fictie; hij vond het verspilde moeite, want hij leerde niets, hij kreeg hoofdpijn van andermans verzinsels. Maar vannacht kon ook de alombejubelde non fictie bestseller niet boeien. Innocenti overwoog zijn apparatuur ter hand te nemen – een beproefde natuurlijke slaappil, totdat hij besefte waar hij was en wat hij kwam doen. Het geloei hield aan tot in de ochtend. Bij het ontbijt verscheen Innocenti, zijn witte pak had inmiddels in het kruis wat tomatenvlekken opgelopen, toch nog fris en opgeruimd. Vivaldi sijpelde uit de speakers; de rode sinasappelsap maakte veel goed, alsmede de omeletten en de cappuccino. Tijdens het ontbijt kwam Domenica i documenti uitdelen, zoals ze de avond ervoor al had aangekondigd; toen nog dacht Innocenti dat het een grap was, zoals alles hier een grap kon zijn, een naargeestige fictie, maar het was dus ernst. Het eerste document stelde dat, mocht het kwakje van de leverancier worden uitgekozen voor bevruchting, dit hem geen enkele rechten verschafte ten aanzien van de vrucht. De tweede stelde dat de leverancier van het kwakje instemde met alle vereiste procedures rondom het experiment, het derde was een geheimhoudingsverklaring, want het was wel duidelijk dat wat hier ook stond te gebeuren, dit beter onder ons kon blijven. Dat was voor alle partijen verkieslijk. Net zoals zijn drie mede-leveranciers ondertekende Innocenti de drie documenten zonder er al te veel bij na te denken, om er vanaf te zijn, zogezegd. Hij keek op het produktieschema dat aan de muur hing: om 1 PM was hij aan de beurt.
5. Man genoeg
'Waar is Andrea Innocenti?' De vraag kwam uit het niets, hield met niets verband, maar hij had hem opeens gesteld. Alleen de Roberto Benigni-lookalike keek op, zoekend naar een kwinkslag, maar hij liet zijn hoofd alweer zakken. 'Andrea Innocenti heeft om persoonlijke redenen op het laatste moment afgezegd,' baste de hoogblonde gastvrouw, die, zo was hij inmiddels te weten gekomen, luisterde naar de naam Domenica. 'Maar als u het niet erg vindt, noem ik u, onze wild card van vanavond, maar Andrea Innocenti, want men moet elkaar toch met een of andere naam aanspreken, is het niet?' Innocenti knikte, maar vroeg zich tegelijk af of hij niet toch liever, in de gedaante van Julius Scheepwachter, op een dodelijk saaie werkgroep van de Florentijnse mensenrechtenconferentie had willen zijn. Dan had hij in ieder geval zijn reputatie als een van Nederlands scherpzinnigste rechtsgeleerden kunnen leegzuigen; nu was hij niemand. Nu ja, een donor in een wit pak. Een fabrikant van zaad. Een leverancier van kwakjes. Die zich, geheel vrijwillig ook nog, had ingelaten met een dubieus gezelschap in een oude villa aan de rand van de stad om mee te doen aan een of ander 'experiment'. Maar hij was tegelijkertijd man genoeg om ook nieuwsgierig te zijn. Gestreeld zelfs. Zijn DNA werd gevraagd. Niet dat van een van zijn hooggeleerde collega's, niet dat van Silvio Berlusconi, nee: dat van hem. Natuurlijk, hij had zichzelf voor dit doel aangeboden zonder het te weten, maar Domenica had hem toch maar goedgekeurd. Hij voelde zich weer de leerling die door de wiskundeleraar naar voren werd gehaald om aan de anderen te laten zien hoe je een differentiaalvergelijking oplost. Zijn blik viel op de olijkerd. Die had zijn pogingen om grappig te zijn gestaakt. Hij was licht obees; zijn schedel vertoonde kale plekken. De punker behoefde geen betoog, die zag zo bleek als een vaatdoek, die maakte niets klaar. Bleef over de Christusfiguur. Dat was oppassen geblazen. Dat was zo'n taaie, zo'n pezige, die niet opgeeft, en die, op momenten dat het ertoe doet, een enorme stootkracht blijkt te hebben. Innocenti had niet gevraagd om een competitie, en al zeker niet om de inhoud van zijn teelballen, maar nu hij er midden in zat had hij maar een ding voor ogen: winnen.
4. Soms is het goed zo min mogelijk van elkaar af te weten.
© Gabriele Maria Pagnini |
Andrea Innocenti, of Julius Scheepwachter, voelde de adrenaline als een lichtbal uit een alarmpistool naar zijn hoofd stijgen. Wat moest hij antwoorden op deze vragen, wellicht de moeilijkste vragen die iemand hem nu, of op enig moment, kon stellen? Publieke vernedering: doodsangst voor de decadenten. Luttele seconden hoorde hij alleen zijn eigen hartslag en het bruisen in zijn glas. Als om inlichtingen in te winnen, en steun te zoeken, keek hij één voor één de andere mannen in de kring aan, maar zij gaven niets prijs. Er was een punker bij, een jongen die rechtstreeks per teletijdmachine uit de jaren tachtig was getransporteerd, die met een vingertop over de piercing in zijn lip ging. Een lichtbebaarde man, iel en schriel, deed aan Christus denken – op weg naar het kruis. De vijfiger in het paarse hemd die meteen naast hem zat schatte hij in als een olijkerd van het type Roberto Benigni. Deze keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan, zo van: stel je gewoon even voor, en spreek wat gemeenplaatsen uit – wat zou het? En: waarom nu al moeilijk doen, dat belooft wat voor de rest van de bijeenkomst? Degene die de conversatie saboteerde nam een slok uit zijn glas, dit deed hem goed, de ergste opwinding ebde langzaam weg. Toen de stilte ondraaglijk dreigde te worden, sprak de hoogblonde gastvrouw de verlossende woorden: 'Nou goed. Dan laten we dit voor nu maar even rusten. Ik begrijp dat meneer in het witte pak hecht aan privacy. We hechten allemaal aan privacy. Soms is het goed zo min mogelijk van elkaar af te weten, aan de andere kant wil ik graag – leer mij mannen kennen – teleurstellingen proberen te voorkomen.' Ze deed een paar stappen over het krakende, bijna zwartgeworden parket in de serre, die schitterend werd verlicht door de late, lage lentezon boven de heuvels rondom de stad. 'Uiteindelijk doet het er trouwens ook niet zo gek veel toe, wie u bent en wat u van een en ander verwacht. Het enige dat ons hier interesseert, dit zal u niet verwonderen, is de kwaliteit van uw sperma.'
3. Noch mens, noch dier.
Innocenti was op bed gaan liggen. Daar had hij de tijd voor; hij vond dat hij representatief genoeg was gekleed voor de ontvangst in de serre. Het bed bleek een hard bed te zijn. Dat wil zeggen: het was een houten constructie, met een stuk stof erop van maximaal drie centimeter dikte dat met geen mogelijkheid matras kon worden genoemd. Het voordeel zat hem, bedacht hij, vooral in de afwezigheid van piepen en kraken. Een niet-piepend, niet-krakend 'bed' was beslist wat waard, maar die waarde moest worden afgewogen tegen spierpijn en rugklachten. Hij dommelde weg bij een vreemdsoortig geloei, noch mens, noch dier, dat door het dakraam naar binnen kwam. Hij droomde dat hij in een rechtbank was, waar hij niet alleen optrad als rechter en aanklager, maar ook als verdachte en advocaat van de verdachte. De aanklacht was dermate ingewikkeld dat niemand hem begreep. Een vermoeiende droom. Als een op zijn klauwen getrapte hark kwam hij omhoog toen er op de deur werd geklopt, en de vrouw des huizes, nog altijd hoogblond, maar nu eens niet druk pratend en gebarend, haar hoofd naar binnen stak om te informeren waar meneer bleef. Het duurde even voordat hij zijn rol hervonden had. Hij verontschuldigde zich en beloofde dat hij zich weldra zou melden in de serre. De gastvrouw legde nog eens uit hoe hij daar het makkelijkst kon komen, want het huis was groot genoeg om in te verdwalen. Toen hij even later in zijn witte pak, dat nu enigszins verkreukeld was, en met zijn slaaphoofd, dat hij met koud water had proberen op te frissen, in de serre verscheen, trof hij een handvol mannen aan, in een cirkel. 'Ah, de meneer in het witte pak,' zei de gastvrouw, die aan een tafel achterin drankjes stond in te schenken. 'Bent u daar ook eindelijk. Gaat u zitten. Wilt u ook een prosecco?' Hij knikte. Toen hij eenmaal zat, en het gezelschap goed in zich had opgenomen, vervolgde zij: 'Misschien kunt u even aan mij, en aan de groep, uitleggen wie u bent en wat u precies van dit experiment verwacht.'
2. Een mooi streven.
Erica drukte op een knopje en de elektrische poort in de huizenhoge, eeuwenoude, okergele muur ging open; daarachter doemde een reusachtige, vierkante villa op, voor een groot deel overwoekerd met pijnbomen, magnolia en alle mogelijke klimplanten. De hooggeblondeerde vrouw des huizes kwam druk pratend en gebarend van het bordes op Scheepwachter – of eigenlijk: Innocenti – afgelopen, bekeek hem eens goed, van voren en van achter, zoals je een nieuwe auto bekijkt, schudde haar hoofd, en trok zijn witte jasje recht, veegde hier een daar een stofje van zijn schouder, en nam in weerwil van zijn protest zijn bagage aan, en zei, voordat hij zelf iets kon zeggen, dat hem de zolderkamer was toebedeeld, en dat zij hem over een uur verwachtte in de serre. Ze wees vluchtig een glazen kooi aan die vervaarlijk hoog aan de villa was gebouwd. Scheepwachter/Innocenti, hierna om economische redenen aan te duiden als Innocenti, liet zijn gastvrouw weggaan met de bagage, veel was het niet, en wachtte rustig totdat de Toyota die hem van het vliegveld had gehaald, door de elektrische poort weer was verdwenen. Het was van cruciaal belang om bij spontane persoonsverwisselingen langzaam te opereren, alles te observeren, en alleen dan te handelen, als het niet anders meer kon. Een mooi streven. Er stonden een stuk of vier auto's op de oprit; geen overdreven luxe, stelde hij vast. Was dit de verarmde adel van Florence? De tuin was prachtig, maar van een vergane pracht, een chaotische pracht; er leek al jaren niets meer aan te zijn gedaan. Innocenti beschouwde dit als een goed teken. Een keurige tuin, waarin alles klopte, had hem zeker nerveuzer gemaakt. Toen hij een nieuwe auto meende te horen naderen vanaf de straat, en zijn gastvrouw weer door de hal kwam aangetippeld, nog altijd druk sprekend en gebarend, naar later bleek door een telefoon, beende Innocenti met spoed de trap op, naar de zolderkamer. Over een uur moest hij gereed zijn, hij had geen flauw idee waarvoor, het enige dat hij zeker wist was dat het geen dodelijk saaie werkgroep van de Florentijnse mensenrechtenconferentie zou zijn.
1. Zelfverraad zou spijtig zijn, zeker in deze fase van de intrige.
Julius Scheepwachter verscheen in zijn witte pak in de aankomsthal van het vliegveld van Florence, maar in plaats van naar de taxistandplaats te lopen, voegde hij zich demonstratief zelfverzekerd bij een vrouw die het bordje ANDREA INNOCENTI omhoog hield. Er waren meer bordjes, met diverse namen, van personen en instellingen, maar deze trok hem het meest. Bovendien beviel het hem, dat het bordje omhoog werd gehouden door een vrouw. Geen oogverblindende vrouw, geen Claudia Cardinale, maar een vrouw, desalniettemin. De vrouw bleek tot zijn niet geringe verbazing geenszins verbaasd over Scheepwachters voorkomen, en gebaarde dat hij mee moest komen. Toen ze bij de auto waren en de vrouw, die zich had voorgesteld als Erica, Scheepwachters harde koffertje had ingeladen, alsmede zijn gebloemde paraplu, nam hij op de achterbank plaats, om zo min mogelijk te hoeven communiceren. Scheepwachter was geen communicator, hoewel zijn Italiaans goed was voor iemand die nooit in Italie had gewoond, maar alles wat hij nu zei zou hem kunnen verraden. Zelfverraad zou spijtig zijn, zeker in deze fase van de intrige. Gelukkig zei Erica ook weinig. Ze mompelde wat, maar op gemompel hoeft men niet te reageren. Scheepwachter had vaak en lang gefantaseerd over een spontane persoonsverwisseling op het vliegveld van Florence, maar nuchtere bezwaren, schaamte, en lafheid vooral, hadden hem ervan weerhouden zijn fantasie in de praktijk te brengen. Hij glimlachte bij de gedachte dat hij het nu wel had aangedurfd. En laten we wel wezen, zei hij zachtjes voor zich uit om zich heen ziend waar Erica's Toyota hem zou afleveren, het risico, de schade, was te overzien. Hij kon altijd volhouden dat het om een misverstand ging. Tegen hen die hem verwachtten op de mensenrechtenconferentie in Florence, zou hij zich op enig moment moeten verontschuldigen voor zijn absentie. Onmisbaar was hij in geen enkel opzicht, voor wie dan ook – nooit geweest zelfs. Hotel David, zijn vaste stek, zou hij niet eens hoeven afbellen. Iemand zou simpelweg een streep zetten door zijn reservering. Terwijl Erica's Toyota door de nieuwere straten van de stad manoevreerde, en uiteindelijk aankwam bij een kanaal dat verdacht veel weghad van een open riool, zocht Scheepwachter zijn binnenzakken af naar de zonnebril, de veel te dure zonnebril, die hij op Schiphol had aangeschaft. Toen hij hem eindelijk had gevonden, en op wilde zetten, viel hij in twee stukken uit elkaar.
Abonneren op:
Posts (Atom)