Bedstee
Slapen in een bedstee heeft als voordeel dat je je bed niet uit kunt vallen; het nadeel is dat iemand vrij makkelijk van buiten de deurtjes dicht kan doen, en de sleutel in de waterput gooien. Niet voor claustrofoben, dit. Het geeft een veilig en warm gevoel, inderdaad, om samen opgesloten te zitten in een eeuwenoude muur, maar ik ging grote, hoge slaapkamers plotseling ook waarderen, en niet alleen omdat mijn knie, pols of voorhoofd de wand van de bedstee tegenkwam tijdens het woelen. Het lijkt alsof er geen ruimte is om te dromen, hoewel dromen bij uitstek ongevoelig zou moeten zijn voor fysieke inperking. Is er ruimte voor hogere hydraulica? Overal is ruimte voor hogere hydraulica, maar een bedstee nodigt er niet bepaald toe uit. Deze slaapkast deed me denken aan Japanse hotels die even groot zijn als een matras. Efficiënt inderdaad, maar je ligt toch in een soort doodskist. Overigens slaap ik hier fantastisch, maar dat heeft te maken met de inspannende werkzaamheden die komen kijken bij het verzorgen van boerderijdieren. Toen ik Aukje en Luna gistermiddag losliet in de achtertuin, bij het uitmesten van hun stal, begonnen ze meteen vrolijk rond te huppelen. Aukje, of Luna, daar wil ik vanaf zijn, werd speels als een jong veulen, dat ze zeker niet meer is en onderging dankbaar haar borsteling. De ander ging meteen languit in het gras liggen en rolde op haar rug, met de benen in de lucht.
Waterput
Van alle rurale, agrarische elementen waarmee ik hier op de ruilboerderij in het achterste uithoekje van de Achterhoek word geconfronteerd, ben ik het meest onder de indruk van de waterput – omdat hij het doet, vermoed ik, en omdat je er technisch iemand in zou kunnen gooien. (Alleen technisch. In de praktijk zal het in de put gooien tegenvallen voor de gooier, en meevallen voor de gegooide, omdat er een rooster zit boven het wateroppervlak en hij/zij waarschijnlijk met enige moeite wel dankzij de overvloedige klimop eruit zou kunnen klauteren, en in elk geval om versterking roepen, bellen of appen). Water haal je omhoog met een ijzeren emmer die aan een haakje hangt, en dat haakje zit weer vast aan een lange hefboom met contragewicht, waardoor het nauwelijks kracht kost om een tot de rand toe gevulde emmer omhoog te takelen. Dat water haal je trouwens voor de paarden. Die staan in een stal. Ze zijn bejaard. De ene heet Aukje, de ander Luna, maar we weten niet wie wie is. Als ik ze hooi en haver en zemelen heb gegeven, allemaal gortdroge spullen, dan snakken ze naar een bak water. Ze duwen me bijna om, als ik hun stal in stap. Ik moet denken aan het bruikbare spreekwoord (waar ik geen Nederlands equivalent van ken, wie het weet mag het zeggen) you can bring a horse to water but you cannot make it drink. In dit geval is aanbieden genoeg. Hoe simpel, en hoe dankbaar. Nu nog poep scheppen. Er ligt een flinke berg vijgen. Ik verheug me.
Tractatie
Banksy |
Bij terugkeer uit de achtergebleven gebieden werden we op een rat getracteerd in ons bed. Hij zat op het hoofdkussen en keek alsof hij zich betrapt voelde. Het tafereel deed me denken aan een boodschap van de maffia. Had ik onlangs iets gedaan dat gewroken moest worden? Was dit de voorbode van een lugubere afrekening? Ik sloot de schuifdeuren, om de rat te isoleren. Toen deed ik de deuren naar de tuin open, om hem uit te nodigen zijn natuurlijke habitat op te zoeken. Hij sprong op de grond en verdween onder het bed. Nadat ik daar flink lawaai had gemaakt, vermoedde ik dat de rat, nou ja, het hazepad had gekozen. Ik draaide mijn hoofdkussen om en legde mijzelf te rusten. Dat had ik wel verdiend. Toen hoorde ik gekrabbel, en zag een dikke staart onder de gordijnen uit steken. Ik stond snel op om de logeerpoes te halen. Die had de rat immers ook het huis in gebracht, als een trofee, of een speeltje, schatte ik. De kat had zijn interesse in de rat verloren. Het nieuwe was ervan af. Hij wilde hem nog wel even achterna zitten, maar oppakken en mee naar buiten nemen, nee, dat niet. Voor mij zat er weinig anders op dan met een pan achter de indringer aan te gaan. Ik had inmiddels medelijden met de rat. Ten eerste had hij er niet voor gekozen om in mijn slaapkamer te zijn, tweedens had hij er niet voor gekozen als rat geboren te worden en kon hij er niets aan doen dat hij zo'n slechte reputatie had, enzovoorts, enzoverder, tot in de eeuwigheid amen, maar hij moest wel weg, en als hij daarbij kwam te overlijden, was dat pech. Maar zo makkelijk ging dat niet. Telkens als ik hem voor me had, en uithaalde, sloeg ik mis. Niet omdat hij zo snel was, maar omdat ik als jager slapstickachtig faalde. Uiteindelijk kreeg ik hem toch in de tang tussen mijn pan en een kaars, en slaagde er hem zodoende terug in de tuin te deponeren.
Iets te vieren
De vierjarige is eigenlijk te moe, maar we hebben iets te vieren, en dat doen we graag in Amsterdams grootste, plezierigste (vooral ook met kinderen, zolang ze althans niet op de vloer gaan liggen en obers over ze struikelen) restaurant: Café Restaurant Amsterdam, in een voormalige machinehal in de buurt van de Westergasfabriek. 'Misschien dat ze nog even in de auto op weg erheen haar ogen dichtdoet,' opper ik hoopvol, 'dan is ze daarna beter te genieten.'
Lieftallige knikt. Wat we vieren gaat over haar: gunstig medisch nieuws, dat een eind maakt aan zes weken onzekerheid, die voelden als zes maanden.
'Ik ben best blij dat ik niet doodga,' zegt ze opgeruimd.
'Ik ook. Ik ben ook blij dat jij niet doodgaat.'
Ik merk dat ik zwierig autorijd. Ik heb een paar glazen wijn achter de kiezen, maar het gaat goed, zoals het zo vaak goed gaat.
Op de ring belanden we in een file. Waarom ook niet thuis gebleven? verzucht ik in gedachten. Als kluizenaar ben ik niet gewend aan files en op weg naar een etentje kan ik ze nog minder hebben, maar zie, de file lost alweer op.
In de achteruitkijkspiegel bespeur ik dat mijn dochter haar ogen dicht heeft. Haar kopje hangt. Wonderlijk, dat ik uit zo'n aanblik nooit afleid dat ze misschien niet meer leeft.
'Welke afslag moet ik ook alweer hebben? Toch die van Ernstige Zaken?' Ernstige Zaken is de fotostudio waar ik lieftallige dikwijls heen heb gechauffeerd voor een fotoshoot, maar het laatste halfjaar of zo niet meer. Ik begrijp niet hoe dat komt; de vraag naar beeld lijkt me oneindig. Misschien zijn er teveel fotografen. Misschien is fotografie te toegankelijk geworden, en daardoor steeds minder waard.
'Ja, hier moet je eraf,' zegt ze, zonder haar ogen van haar telefoon te halen. Al bracht ze wijselijk zo min mogelijk mensen van haar medische status op de hoogte, nu zijn er toch veel mensen met wie ze haar nieuws moet delen. Goed nieuws laat zich goed delen – vooral als het jezelf betreft.
'Nu niet vergeten parkmobile aan te zetten,' zeg ik tegen mezelf als ik de auto parkeer. Vorige keer dat we hier waren, vergaten we dat, waardoor het etentje onnodig duur uitviel. Ik wil niet eens weten hoeveel geld ik jaarlijks over de balk smijt aan snelheidsovertredingen en parkeerboetes, maar het verklaart wellicht mede waarom ik nooit in luxe zal baden.
'Wat een stank,' mompel ik, terwijl ik de vierjarige, die langzaam, en gelukkig niet chagrijnig, ontwaakt, uit haar stoeltje til. Er hangt hier een weeë, penetrante afvalverwerkingslucht. 'Ja, stank,' zegt mijn dochter. 'Stank, stank.' Leuk woord om uit te spreken. Ze heeft trouwens ook een goede neus, is me opgevallen.
'Zij gaan vast naar Café Amsterdam,' zie ik een buurtbewoonster die bij haar fiets staat in de schemering denken met een mengsel van afgunst en afgrijzen.
Ik houd de deur open voor mijn gezin; in het kielzog besluiten ook wat rokers en andere gasten naar binnen te gaan. 'Dank u, meneer,' zegt een van hen, mild-spottend, 'aardig van u.' 'Aardig hè? Kom binnen.' Misschien moet ik een bijbaan zoeken in de portiersbusiness. Dagboek van een portier klinkt nog eens zo slecht nog niet.
Bij binnenkomst word ik zoals altijd getroffen door de grandeur van dit restaurant, die misschien nog het meest op de stationsrestauratie uit een negentiende-eeuwse droom lijkt. Een reusachtige kerstboom staat in de hoek. 'Ik ga even voelen of hij echt is,' zegt de achtjarige en hij rent erheen.
Hoewel zeer ruim, is dit restaurant toch sfeervol. Kinderen kunnen er vrijelijk ronddwalen, als door hun grootouderlijk huis, maar wanneer de vierjarige in haar eentje naar de toiletten gaat en dus enige minuten buiten bereik is, schiet het scenario door me heen dat iemand haar oppakt en meeneemt; ik maak een mentale notitie, misschien iets voor een kort verhaal. Die middag maakte ik ook al een mentale notitie toen ik in een openstaande afvalcontainer keek en dacht: precies groot genoeg voor een baby. Naargeestige verhalen.
Als ze weer aan tafel zit, eist de vierjarige dat ik de houten beugel bevestig van haar kinderstoeltje. Ik kan tegen haar slecht nee zeggen. Wat inhoudt dat ik continu op moet staan om haar te bevrijden en weer vast te zetten. Totdat ze zich gelukkig met de meegebrachte stiften stort op een kleurplaat. Opvoeden is 80 procent bezig houden.
'Eén flesje cola delen voor de kinderen?' stelt lieftallige voor.
'Ach, doe maar voor ieder een,' zeg ik, maar ik krijg spijt van mijn spilzucht als ik de kinderen niet zie eten van hun tomatensoep met brood, maar alleen aan hun rietje zuigen om zoveel mogelijk van dat dropachtige, koolzuur- en cafeïne-houdende goedje naar binnen te werken. Du moment dat ze even weg zijn, zet ik een van de halfvolle flesjes naast mijn stoel. Dat merkt de vierjarige later natuurlijk op, een protest-huilbui ten gevolge hebbend, maar dat niet alleen: ik stoot het flesje om met mijn schoen, mijn jaspanden hangen in de cola en het wordt een grote plak- en glijboel naast ons tafeltje. Ik heb medelijden met het jonge romantische duo aan het tafeltje naast ons dat van dit alles getuige moet zijn.
'Er zijn veel obers hier, maar toch nog niet genoeg,' klaag ik tegen lieftallige. We wachten al zolang op onze tweede glas wijn, dat het al niet meer hoeft. Daar staat tegenover dat de hoofdgerechten bijzonder rap op tafel kwamen – het voordeel van een fabriekskeuken.
'En ze zijn ook zo jong,' vult lieftallige aan. Inderdaad, het zijn amper studenten. Scholieren eerder.
Ik moet denken aan die zomerdag dertig jaar geleden dat ik op het terras van Café Esprit aan het Spui serveerde, aan het einde waarvan ik vriendelijk werd verzocht niet meer terug te komen (het overhemd mocht ik houden). 'Ik weet nog dat je als ober soms ook expres niet om je heen kijkt. Je wilt er niet nog een bestelling bij hebben.'
Tenslotte zie ik een ober met een dienblad met onze desserts uit de keuken komen, hij laadt de gerechten uit op het mobiele werkstation, waarvan er meerdere door het hele restaurant staan opgesteld. Naadloos pakt een collega de schaaltjes op en serveert ze uit. De sticky toffee cake is wederom niet te versmaden, zeker niet met een sauternes erbij.
Lieftallige knikt. Wat we vieren gaat over haar: gunstig medisch nieuws, dat een eind maakt aan zes weken onzekerheid, die voelden als zes maanden.
'Ik ben best blij dat ik niet doodga,' zegt ze opgeruimd.
'Ik ook. Ik ben ook blij dat jij niet doodgaat.'
Ik merk dat ik zwierig autorijd. Ik heb een paar glazen wijn achter de kiezen, maar het gaat goed, zoals het zo vaak goed gaat.
Op de ring belanden we in een file. Waarom ook niet thuis gebleven? verzucht ik in gedachten. Als kluizenaar ben ik niet gewend aan files en op weg naar een etentje kan ik ze nog minder hebben, maar zie, de file lost alweer op.
In de achteruitkijkspiegel bespeur ik dat mijn dochter haar ogen dicht heeft. Haar kopje hangt. Wonderlijk, dat ik uit zo'n aanblik nooit afleid dat ze misschien niet meer leeft.
'Welke afslag moet ik ook alweer hebben? Toch die van Ernstige Zaken?' Ernstige Zaken is de fotostudio waar ik lieftallige dikwijls heen heb gechauffeerd voor een fotoshoot, maar het laatste halfjaar of zo niet meer. Ik begrijp niet hoe dat komt; de vraag naar beeld lijkt me oneindig. Misschien zijn er teveel fotografen. Misschien is fotografie te toegankelijk geworden, en daardoor steeds minder waard.
'Ja, hier moet je eraf,' zegt ze, zonder haar ogen van haar telefoon te halen. Al bracht ze wijselijk zo min mogelijk mensen van haar medische status op de hoogte, nu zijn er toch veel mensen met wie ze haar nieuws moet delen. Goed nieuws laat zich goed delen – vooral als het jezelf betreft.
'Nu niet vergeten parkmobile aan te zetten,' zeg ik tegen mezelf als ik de auto parkeer. Vorige keer dat we hier waren, vergaten we dat, waardoor het etentje onnodig duur uitviel. Ik wil niet eens weten hoeveel geld ik jaarlijks over de balk smijt aan snelheidsovertredingen en parkeerboetes, maar het verklaart wellicht mede waarom ik nooit in luxe zal baden.
'Wat een stank,' mompel ik, terwijl ik de vierjarige, die langzaam, en gelukkig niet chagrijnig, ontwaakt, uit haar stoeltje til. Er hangt hier een weeë, penetrante afvalverwerkingslucht. 'Ja, stank,' zegt mijn dochter. 'Stank, stank.' Leuk woord om uit te spreken. Ze heeft trouwens ook een goede neus, is me opgevallen.
'Zij gaan vast naar Café Amsterdam,' zie ik een buurtbewoonster die bij haar fiets staat in de schemering denken met een mengsel van afgunst en afgrijzen.
Ik houd de deur open voor mijn gezin; in het kielzog besluiten ook wat rokers en andere gasten naar binnen te gaan. 'Dank u, meneer,' zegt een van hen, mild-spottend, 'aardig van u.' 'Aardig hè? Kom binnen.' Misschien moet ik een bijbaan zoeken in de portiersbusiness. Dagboek van een portier klinkt nog eens zo slecht nog niet.
Bij binnenkomst word ik zoals altijd getroffen door de grandeur van dit restaurant, die misschien nog het meest op de stationsrestauratie uit een negentiende-eeuwse droom lijkt. Een reusachtige kerstboom staat in de hoek. 'Ik ga even voelen of hij echt is,' zegt de achtjarige en hij rent erheen.
Hoewel zeer ruim, is dit restaurant toch sfeervol. Kinderen kunnen er vrijelijk ronddwalen, als door hun grootouderlijk huis, maar wanneer de vierjarige in haar eentje naar de toiletten gaat en dus enige minuten buiten bereik is, schiet het scenario door me heen dat iemand haar oppakt en meeneemt; ik maak een mentale notitie, misschien iets voor een kort verhaal. Die middag maakte ik ook al een mentale notitie toen ik in een openstaande afvalcontainer keek en dacht: precies groot genoeg voor een baby. Naargeestige verhalen.
Als ze weer aan tafel zit, eist de vierjarige dat ik de houten beugel bevestig van haar kinderstoeltje. Ik kan tegen haar slecht nee zeggen. Wat inhoudt dat ik continu op moet staan om haar te bevrijden en weer vast te zetten. Totdat ze zich gelukkig met de meegebrachte stiften stort op een kleurplaat. Opvoeden is 80 procent bezig houden.
'Eén flesje cola delen voor de kinderen?' stelt lieftallige voor.
'Ach, doe maar voor ieder een,' zeg ik, maar ik krijg spijt van mijn spilzucht als ik de kinderen niet zie eten van hun tomatensoep met brood, maar alleen aan hun rietje zuigen om zoveel mogelijk van dat dropachtige, koolzuur- en cafeïne-houdende goedje naar binnen te werken. Du moment dat ze even weg zijn, zet ik een van de halfvolle flesjes naast mijn stoel. Dat merkt de vierjarige later natuurlijk op, een protest-huilbui ten gevolge hebbend, maar dat niet alleen: ik stoot het flesje om met mijn schoen, mijn jaspanden hangen in de cola en het wordt een grote plak- en glijboel naast ons tafeltje. Ik heb medelijden met het jonge romantische duo aan het tafeltje naast ons dat van dit alles getuige moet zijn.
'Er zijn veel obers hier, maar toch nog niet genoeg,' klaag ik tegen lieftallige. We wachten al zolang op onze tweede glas wijn, dat het al niet meer hoeft. Daar staat tegenover dat de hoofdgerechten bijzonder rap op tafel kwamen – het voordeel van een fabriekskeuken.
'En ze zijn ook zo jong,' vult lieftallige aan. Inderdaad, het zijn amper studenten. Scholieren eerder.
Ik moet denken aan die zomerdag dertig jaar geleden dat ik op het terras van Café Esprit aan het Spui serveerde, aan het einde waarvan ik vriendelijk werd verzocht niet meer terug te komen (het overhemd mocht ik houden). 'Ik weet nog dat je als ober soms ook expres niet om je heen kijkt. Je wilt er niet nog een bestelling bij hebben.'
Tenslotte zie ik een ober met een dienblad met onze desserts uit de keuken komen, hij laadt de gerechten uit op het mobiele werkstation, waarvan er meerdere door het hele restaurant staan opgesteld. Naadloos pakt een collega de schaaltjes op en serveert ze uit. De sticky toffee cake is wederom niet te versmaden, zeker niet met een sauternes erbij.
Op zijn Zweeds
Claes Oldenburg: Knäckebröd (1966) |
'Zullen we het op zijn Zweeds doen?'
'Als jij dat wilt.'
'Ja dus?'
'Misschien.'
'Misschien? Misschien kan ik niks mee. Word ik niet warm of koud van, laat staan daaronder. En trouwens, misschien is niet goed genoeg, misschien maakt mij nog steeds strafbaar. Een verkrachter, volgens de wet.'
'Niet mijn probleem.'
'Nee, jij hebt weer andere problemen.'
'Zoals?'
'Dat je nooit zin hebt, bijvoorbeeld.'
'Ik heb w e l zin! Hoe kom je daar nou weer bij? Ik heb a l t i j d zin!'
'Als jij altijd zin hebt, ben ik altijd vrolijk... Alleen als het je uitkomt heb je zin.'
'Ik spring niet meteen bovenop je, nee, dat is waar. Maar dat zou ik, als ik jou was, als een voordeel beschouwen.'
'Ik zou heel graag door jou besprongen willen worden.'
'Zonder toestemming?'
'Natuurlijk. Wat dacht je dan? "Mag ik je bespringen?" In drievoud? Op handgeschept papier? Met ellenlange disclaimer? Dan is de lol er toch vanaf?'
'Welke lol?'
'Van het bespringen. De lol van het bespringen bestaat voor 40 procent uit verrassen.'
'Twintig.'
'Dertig.'
'Oké, misschien vijfentwintig... '
'Dat is toch nog steeds significant?'
'Ik zit anders in elkaar, begrijp dat nou eens. Ik wil niet verrast worden. Ik wil v o o r b e r e i d worden, i n g e l e i d , langzaam opgewarmd... met zoete lieve woordjes... vol instemming en toestemming...'
'Maar dat is toch een enorm cliché?'
'Nee, dat is biologie. En nieuwe wetgeving.'
'Oké, laten we dan maar naar Ikea gaan. Voor die €1 kerstboom.'
'We hebben al een kerstboom.'
'Voor de klerenhangers dan.'
'We hebben al klerenhangers. Maar we kunnen wel een nieuwe afwasborstel gebruiken.'
'En knäckebröd.'
'En knäckebröd.'
'Ik ben blij dat we het in elk geval daarover eens zijn.'
'Inderdaad.'
'Misschien dat we dan nog stiekem op de slaapafdeling...'
'NEE.'
De buurvrouw met de vinger
Roffel op de voordeur. De buurvrouw van ver weg staat voor me, de buurvrouw die geen moslima is (voorzover ik weet), maar toch een hoofddoekje draagt, in de stijl van de jaren vijftig/zestig, en die eigenlijk te ver weg woont om een buurvrouw te kunnen heten. Ze houdt haar gehandschoende hand omhoog. 'Wil je mijn fiets even op slot zetten, want dat lukt mij niet.' Ze knikt naar haar vinger.
'Gewond?'
'Ja.'
Nu herinner ik me dat ik haar vanochtend ook al zag, wachtend op haar fiets bij het kruispunt, de vinger met een pleister ostentatief de lucht in gestoken.
Nadat ze me heeft laten zien hoe ze met een vinger die het nog wel doet, het achterlichtje uitschakelt, dirigeert ze me met haar fiets naar een plek in het fietsenrek. 'Behalve dat ringslot heb ik nog een hangslot maar daar zit een sleutel in die er niet uitkan, dus of je dat hangslot zo op wilt hangen dat niemand ziet dat hij eigenlijk niet op slot zit... Nee, probeer die sleutel er maar niet uit te krijgen, want dat is nog niemand gelukt. Het is de verkeerde sleutel, zie je.'
Ik doe wat mij wordt opgedragen. 'Wat is er met je vinger gebeurd?' wil ik toch nog wel weten, al was het maar voor dit stukje. Ze vertelt, met half overslaande stem van opwinding, hoe haar vinger tussen de balkondeur kwam, zo'n plastic deur. Haar hand en haar hoofd zaten even niet op dezelfde golflengte, vandaar, ze opereerden onafhankelijk van elkaar, een duidelijk gebrek aan coördinatie kortom, en toen ging het dus mis.
Ik knik. 'Als ik nog iets kan doen voor je dan geef maar een gil.'
'Als mijn vinger genezen is, koop ik een bos bloemen voor je.'
'Dat is nou ook weer niet nodig,' mompel ik nog, maar ik denk niet dat ze me heeft gehoord.
'Gewond?'
'Ja.'
Nu herinner ik me dat ik haar vanochtend ook al zag, wachtend op haar fiets bij het kruispunt, de vinger met een pleister ostentatief de lucht in gestoken.
Nadat ze me heeft laten zien hoe ze met een vinger die het nog wel doet, het achterlichtje uitschakelt, dirigeert ze me met haar fiets naar een plek in het fietsenrek. 'Behalve dat ringslot heb ik nog een hangslot maar daar zit een sleutel in die er niet uitkan, dus of je dat hangslot zo op wilt hangen dat niemand ziet dat hij eigenlijk niet op slot zit... Nee, probeer die sleutel er maar niet uit te krijgen, want dat is nog niemand gelukt. Het is de verkeerde sleutel, zie je.'
Ik doe wat mij wordt opgedragen. 'Wat is er met je vinger gebeurd?' wil ik toch nog wel weten, al was het maar voor dit stukje. Ze vertelt, met half overslaande stem van opwinding, hoe haar vinger tussen de balkondeur kwam, zo'n plastic deur. Haar hand en haar hoofd zaten even niet op dezelfde golflengte, vandaar, ze opereerden onafhankelijk van elkaar, een duidelijk gebrek aan coördinatie kortom, en toen ging het dus mis.
Ik knik. 'Als ik nog iets kan doen voor je dan geef maar een gil.'
'Als mijn vinger genezen is, koop ik een bos bloemen voor je.'
'Dat is nou ook weer niet nodig,' mompel ik nog, maar ik denk niet dat ze me heeft gehoord.
Kerstverhaal #3
William F. Buckley interviewt Hefner in 1966. Let op het tongetje van Buckley.
Dit jaar schreef ik mijn derde kerstverhaal* en omdat de premisse niet van actualiteit was ontbloot (Hugh Hefner die op zijn sterfbed nog gauw tot de islam bekeert 'om geen maagd mis te lopen'), dacht ik: misschien heeft een krant of tijdschrift er wel belangstelling voor. Dat viel tegen. Het Parool, toch een krant die vorig jaar een kerstverhaal van James Worthy publiceerde, – een slecht kerstverhaal, maar toch – had er geen zin in. De Correspondent zei: wij houden ons bij de feiten. Maar n a t u u r l i j k hou je je bij de feiten, dacht ik, maar dat wil toch niet zeggen dat je af en toe (1 x per jaar!) je lezers mag tracteren op fictie? Het zou wat! Enfin, HP/de Tijd had er wel oren naar, maar The Post Online was net iets sneller. The Post wat? Is dat niet eh... een alt right website, een fabrikant van vreemdelingenhaat, een PVV-uithangbord, een gevaar m.a.w. voor de democracie? kneejerkten mijn politiek correcte vrienden (toegegeven, dat zijn er niet veel). Ik wist van nix. Het enige dat ik wist, was dat The Post Online vorig jaar de moeite had genomen Dagboek van een postbode serieus te bespreken (in plaats van een makkelijk intevjoetje met de auteur).
'Wat schuift zoiets,' wilde ik nog wel weten van de redactie (om de markt voor kerstverhalen niet te versjteren). Bert Brussen antwoordde dat hij helemaal geen budget had, maar dat ie voor mij wel een kleine uitzondering wou maken, mits ik mijn nota in het nieuwe jaar wilde sturen. Ik werd daar warm van. Net zo warm als ik hoop dat u wordt, lezer, van Hefs hiernamaals.
*dus het kan met recht een afwijking worden genoemd. Mijn eerste kerstverhaal, 'De Vlaamse Reus', over een dakloze die troost zoekt bij een groot konijn dat hij steelt uit de kinderboerderij, verscheen in Het Groot Kerstverhalen Boek. Vorig jaar was mijn kerstverhaal getiteld 'Heroïne', over een arts die bezoek krijgt van ongewenste vreemdelingen, en dat kwam uit in Playboy. Misschien dat mijn gedachten hierom iets langer verbleven bij de dood van de oprichter deszelven. Overigens was dat blad thans niet genegen tot publicatie van 'Hefs hiernamaals', evenmin als Esquire, dat tegenwoordig trouwens ook aan veilig bloot doet, maar dit terzijde.
Herdenken
In een handvol belendende kamers op de eerste verdieping van tHuis aan de Amstel, pal tegenover de adjunct ingenieurswoning waar 'ik als jongen van acht bij grootmoeder kwam', werd tante piano onder grote belangstelling herdacht – door haar kinderen en kleinkinderen vooral, maar ook door mijn vader en zijn enige nog levende zus (mijn laatste tante, trouwens).
Ik had nog nooit een achtentachtigjarige en een vijfentachtigjarige een drieëntachtigjarige horen herdenken. Dit ging als volgt: mijn tante stond op van haar stoel, begaf zich naar de microfoon en begon te lezen van een stuk papier. Vrijwel onmiddellijk werd ze onderbroken door mijn vader, die ook van zijn stoel opstond en zich richting microfoon haastte voor de nodige historische context. Toen liet mijn vader zijn zus weer even spreken, om vervolgens opnieuw in te breken in haar verhaal.
'Ze hebben zich heel slecht voorbereid!' siste iemand.
Iemand anders siste: 'Hij wil natuurlijk eerst, want hij is de oudste!'
Zoals wel meer vaders (I plead guilty; denk 'Nu nog even vragen van het bankje' uit De avonden), bewandelde mijn vader een pad dat hij al vaak had bewandeld, namelijk dat van de internering op Sumatra, waarbij het jonge gezin bruut werd verdeeld over mannen- en vrouwenkampen, naar hoe hij uiteindelijk als eerste, in zijn eentje, op het schip naar Nederland werd gezet.
'Gaat hij het nog over Marijke hebben?' siste weer iemand. Het antwoord was ja, maar het interessantste inzicht kwam van hun twintig jaar jongere broer (een 'naleg', zou je kunnen zeggen, van mijn grootouders, nadat ze waren geremigreerd uit Indië, en mijn jongste oom dus voor wie het nog kan volgen), die in zijn grafrede betoogde dat Marijke als enige rebels durfde te zijn, terwijl de rest vooral 'braaf' was – mijn vader incluis.
Naar huis fietsend vroeg ik me af in hoeverre ik de braafheid van mijn vader had geërfd.
Knippen met twintig scharen
Saro, onze knuffelkoerd, die zich sinds twee jaar Nederlander mag noemen, is een virtuoos visagist en haarkunstenaar, zoals op zijn Instagram-account te zien is, en in die laatste functie was hij gevraagd het gezin onder handen te nemen. De ooit door haar hartsvriendin gemaltraiteerde pony van de vierjarige werd gefatsoeneerd, en de achtjarige kon na zijn knipbeurt zo door naar Eton. Toen ik aan de beurt was, om mijn vogelnest te reduceren, gaf hij mij het Guinness Book of Records 2012 terug, dat ik hem kennelijk had uitgeleend. Zijn pogingen om de langste haar-extensie te creëren heeft hij opgegeven, maar nu stelt hij zich ten doel om het record knippen met de meeste scharen te breken. Dat staat op 16 scharen. Saro mikt op twintig. Om te laten zien dat het hem menens is, schuift hij alvast vier scharen over drie vingers en knipt in de lucht. Hij wil trouwens ook een YouTube celebrity worden. En hij is aardig op weg gezien de duizenden volgers die hij nu al heeft. 'De oprichter van Kentucky Fried Chicken begon ook klein, en hij was niet meer de jongste,' redeneert hij, in zijn, er is geen ander woord voor, charmante gebroken Nederlands. 'Toen Coca Cola op de markt kwam, wilde niemand het drinken, in het eerste jaar zijn er maar een twintig flessen verkocht of zo. En nu...' Hij wil maar zeggen. 'Alles is mogelijk,' voegt hij er nog, ten overvloede, aan toe. Ik knik. Als hij klaar is met me en de losse haartjes uit mijn oren stofzuigt, zegt hij: 'Iedereen zegt: je moet niet naast je schoenen lopen. Wat betekent dat eigenlijk?'
Kleine boom
'Nog even over de boom die jullie gaan kopen,' sprak lieftallige aan de ontbijttafel met gezag, als er iemand gezag heeft op dit vlak, dan zij, 'laten we dit jaar een –'
'K l e i n e boom kopen!' gilde ik. 'Mijn idee!' Ik hamer al zolang ik kerstbomen koop op het belang van een kleine boom. Wie klein woont moet geen grote boom kopen. Die moet eigenlijk helemaal geen boom kopen, maar dat is onbespreekbaar, en bovendien, geen boom grenst aan kindermishandeling.
'Dat dacht ik ook. Een boom niet groter dan...'
'De vierjarige!' gilde ik nogmaals.
Lieftallige knikte. We waren het een keer eens over de grootte van de aan te schaffen boom. Dat mocht in de krant.
De vierjarige straalde. De achtjarige, die net zijn pannenkoek had weg gekauwd, verbleekte. Daarna trok hij een pruillip. Toen rolde, als kaarsvet in een overlopende kaars, een traan uit zijn ooghoek. Ik streelde hem zacht met de rug van mijn vingers over zijn wang, en bedacht hoe prachtig hij kon huilen.
'Maar...' protesteerde hij, 'dan kunnen de ballen er niet in!'
'Welke ballen?'
'Die mooie ballen!'
'Jawel,' suste lieftallige, 'die passen er prima in. Wacht maar.'
Die middag togen de achtjarige, de vierjarige en ikzelf door de natte sneeuw naar de hoek van de straat, om daar bij de bloemist, die voor de gelegenheid zijn baard had laten staan, een boom aan te schaffen. Hij had alleen maar bomen ter grootte van de achtjarige (of, als je de piek meerekende, van de vijftigjarige), dus die namen we, tot groot genoegen van de achtjarige. In deze boom, wist hij, zouden al zijn ballen een plaats krijgen.
'Timmer er maar een kruis onder,' zei ik tegen de zoon van de bloemist, die de helpende hand bood. Eerst boorde hij een gat in de versgezaagde stam, daarna zette hij er een houten X tegenaan, waarin al een ongeveer tien centimeter lange spijker zat, – hetgeen me nogal lang toescheen, maar ik heb er geen verstand van. Tenstlotte begon hij met een vierkante moker keihard op die lange spijker te beuken. Niet vier keer, maar veertig keer.
'Au,' zei ik voor de boom, met plaatsvervangende pijn.
Mijn achtjarige keek naar me op. Hij begreep me.
'K l e i n e boom kopen!' gilde ik. 'Mijn idee!' Ik hamer al zolang ik kerstbomen koop op het belang van een kleine boom. Wie klein woont moet geen grote boom kopen. Die moet eigenlijk helemaal geen boom kopen, maar dat is onbespreekbaar, en bovendien, geen boom grenst aan kindermishandeling.
'Dat dacht ik ook. Een boom niet groter dan...'
'De vierjarige!' gilde ik nogmaals.
Lieftallige knikte. We waren het een keer eens over de grootte van de aan te schaffen boom. Dat mocht in de krant.
De vierjarige straalde. De achtjarige, die net zijn pannenkoek had weg gekauwd, verbleekte. Daarna trok hij een pruillip. Toen rolde, als kaarsvet in een overlopende kaars, een traan uit zijn ooghoek. Ik streelde hem zacht met de rug van mijn vingers over zijn wang, en bedacht hoe prachtig hij kon huilen.
'Maar...' protesteerde hij, 'dan kunnen de ballen er niet in!'
'Welke ballen?'
'Die mooie ballen!'
'Jawel,' suste lieftallige, 'die passen er prima in. Wacht maar.'
Die middag togen de achtjarige, de vierjarige en ikzelf door de natte sneeuw naar de hoek van de straat, om daar bij de bloemist, die voor de gelegenheid zijn baard had laten staan, een boom aan te schaffen. Hij had alleen maar bomen ter grootte van de achtjarige (of, als je de piek meerekende, van de vijftigjarige), dus die namen we, tot groot genoegen van de achtjarige. In deze boom, wist hij, zouden al zijn ballen een plaats krijgen.
'Timmer er maar een kruis onder,' zei ik tegen de zoon van de bloemist, die de helpende hand bood. Eerst boorde hij een gat in de versgezaagde stam, daarna zette hij er een houten X tegenaan, waarin al een ongeveer tien centimeter lange spijker zat, – hetgeen me nogal lang toescheen, maar ik heb er geen verstand van. Tenstlotte begon hij met een vierkante moker keihard op die lange spijker te beuken. Niet vier keer, maar veertig keer.
'Au,' zei ik voor de boom, met plaatsvervangende pijn.
Mijn achtjarige keek naar me op. Hij begreep me.
Enough about bitcoin, let's talk about bitcoin
'Laat mij maar betalen,' zei Nieuwe Vriend P. vannacht in het biercafé. 'In de tijd dat wij hier hebben gezeten zijn mijn bitcoins zevenhonderd euro meer waard geworden.' Hij keek op zijn iPhone. 'Achthonderd.'*
Ik liet hem betalen en voelde me opnieuw, of nog steeds, een greater fool. Hoe langer ik wachtte mijn zuurverdiende eurootjes om te zetten in bitcoins, hoe minder profijt ik zou trekken van de bitcoinbubbel, tenzij dit nog maar het begin is, en de koers, die nu rond de 15.000 ligt, exponentieel richting de 100.000 gaat – iets waarvan Nieuwe Vriend P. overtuigd is. 'Mijn broer zegt dat als dit zo doorgaat hij binnenkort met pensioen kan.'
'En dan? Wat gaat ie dan doen? Het probleem is dat er straks geen werk meer is. Voor niemand niet, nergens, nooit meer.' Ik nam een slok van mijn Brugse Zot.
Nieuwe Vriend P. had zijn eerste bitcoin-bijeenkomst in de Oosterkerk bijgewoond en sprak met nog meer vuur over zijn speeltje dan voorheen. Toen ik het woord 'pyramide-spel' liet vallen, reageerde hij als door een wesp gestoken. 'Alleen mensen die er niets van begrijpen denken dat het een pyramide-spel is.' Bij het woord 'bubbel' zei hij: 'Is het een bubbel? Huizen zijn een bubbel. Facebook is een bubbel. De vraag is dus eigenlijk: wat is géén bubbel?' En: 'We zitten midden in een revolutie. Bitcoin gaat de wereld overnemen. Het minen kost nu al meer energie dan heel Nieuw Zeeland verbruikt, maar over de impact die dat heeft op het milieu hoor je niemand... Trouwens, jouw gymnasiast heeft toch IOTA's gekocht? Die zijn met 400 % gestegen.'
'Ja, maar daarna, althans volgens mijn gymnasiast, heeft er een correctie plaatsgevonden.'
Die hele handel in bitcoins, IOTA's en andere cryptomunten begint op gokverslaving te lijken, en de community eromheen op een sekte. NVP was het niet helemaal met me oneens. 'Een vent in Griekenland die veel voor bitcoin heeft gedaan, schreef een verhaal op Reddit dat hij zo goed als blut was en dat hij zo dom was geweest niets in bitcoin te investeren. Toen een stel bitcoiners dit lazen hebben ze meteen een miljoen op zijn rekening gestort. Cool, toch?'
Bitcoiners willen van ouderwets geld af, ze willen van banken af, en, als ze toch bezig zijn, willen ze van overheden af. 'Anarchie!' riep NVP goedkeurend uit, nippend van zijn Charbon.
Ik had nog wel een puntje, zoals ik over alles wel een puntje heb, en mijn puntje hield uiteraard verband met het feit dat ik 0 bitcoins in mijn wallet heb zitten – ook al geef ik, zoals ik zelf graag volhoud, niks om geld. 'Is het niet pervers dat bitcoiners niet uitgepraat raken over de waardestijging van hun speeltje uitgedrukt in een munt die ze zeggen overbodig te willen maken?'
NVP knikte. Hij had alle argumenten al een keer gehoord. Mijn informatie was hopeloos verouderd. Ik speelde een achterhoedegevecht. 'Hard core bitcoiners en whales zijn er niet op uit om te cashen. Dat is veel te makkelijk... Lui als Bill Gates en Jeff Bezos zitten er mega in... De gebroeders Winklevoss, die claimen dat Mark Zuckerberg er met hun idee vandoor is gegaan, kunnen binnenkort Facebook terugkopen... Virtueel dan, hè?'
'Ja, behalve als de boel morgen, of vannacht nog, crasht omdat iemand de stekker eruit trekt.'
'Je kunt de stekker er niet uittrekken, want alles is gedecentraliseerd!'
We probeerden het over iets anders te hebben, maar het lukte niet.
*Een dag later is er van zijn 700/800 euro winst weinig meer over. Het lijkt nu meer op 2500 verlies. Virtueel dan hè?
Ik liet hem betalen en voelde me opnieuw, of nog steeds, een greater fool. Hoe langer ik wachtte mijn zuurverdiende eurootjes om te zetten in bitcoins, hoe minder profijt ik zou trekken van de bitcoinbubbel, tenzij dit nog maar het begin is, en de koers, die nu rond de 15.000 ligt, exponentieel richting de 100.000 gaat – iets waarvan Nieuwe Vriend P. overtuigd is. 'Mijn broer zegt dat als dit zo doorgaat hij binnenkort met pensioen kan.'
'En dan? Wat gaat ie dan doen? Het probleem is dat er straks geen werk meer is. Voor niemand niet, nergens, nooit meer.' Ik nam een slok van mijn Brugse Zot.
Nieuwe Vriend P. had zijn eerste bitcoin-bijeenkomst in de Oosterkerk bijgewoond en sprak met nog meer vuur over zijn speeltje dan voorheen. Toen ik het woord 'pyramide-spel' liet vallen, reageerde hij als door een wesp gestoken. 'Alleen mensen die er niets van begrijpen denken dat het een pyramide-spel is.' Bij het woord 'bubbel' zei hij: 'Is het een bubbel? Huizen zijn een bubbel. Facebook is een bubbel. De vraag is dus eigenlijk: wat is géén bubbel?' En: 'We zitten midden in een revolutie. Bitcoin gaat de wereld overnemen. Het minen kost nu al meer energie dan heel Nieuw Zeeland verbruikt, maar over de impact die dat heeft op het milieu hoor je niemand... Trouwens, jouw gymnasiast heeft toch IOTA's gekocht? Die zijn met 400 % gestegen.'
'Ja, maar daarna, althans volgens mijn gymnasiast, heeft er een correctie plaatsgevonden.'
Die hele handel in bitcoins, IOTA's en andere cryptomunten begint op gokverslaving te lijken, en de community eromheen op een sekte. NVP was het niet helemaal met me oneens. 'Een vent in Griekenland die veel voor bitcoin heeft gedaan, schreef een verhaal op Reddit dat hij zo goed als blut was en dat hij zo dom was geweest niets in bitcoin te investeren. Toen een stel bitcoiners dit lazen hebben ze meteen een miljoen op zijn rekening gestort. Cool, toch?'
Bitcoiners willen van ouderwets geld af, ze willen van banken af, en, als ze toch bezig zijn, willen ze van overheden af. 'Anarchie!' riep NVP goedkeurend uit, nippend van zijn Charbon.
Ik had nog wel een puntje, zoals ik over alles wel een puntje heb, en mijn puntje hield uiteraard verband met het feit dat ik 0 bitcoins in mijn wallet heb zitten – ook al geef ik, zoals ik zelf graag volhoud, niks om geld. 'Is het niet pervers dat bitcoiners niet uitgepraat raken over de waardestijging van hun speeltje uitgedrukt in een munt die ze zeggen overbodig te willen maken?'
NVP knikte. Hij had alle argumenten al een keer gehoord. Mijn informatie was hopeloos verouderd. Ik speelde een achterhoedegevecht. 'Hard core bitcoiners en whales zijn er niet op uit om te cashen. Dat is veel te makkelijk... Lui als Bill Gates en Jeff Bezos zitten er mega in... De gebroeders Winklevoss, die claimen dat Mark Zuckerberg er met hun idee vandoor is gegaan, kunnen binnenkort Facebook terugkopen... Virtueel dan, hè?'
'Ja, behalve als de boel morgen, of vannacht nog, crasht omdat iemand de stekker eruit trekt.'
'Je kunt de stekker er niet uittrekken, want alles is gedecentraliseerd!'
We probeerden het over iets anders te hebben, maar het lukte niet.
*Een dag later is er van zijn 700/800 euro winst weinig meer over. Het lijkt nu meer op 2500 verlies. Virtueel dan hè?
De beschaving van een vierjarige
Vanochtend, bij het aankleden, houdt de vierjarige – vier jaar plus drie maanden oude, om precies te zijn – ineens haar handjes voor haar kruisje. 'Mag je niet zien, mijn poesje,' verklaart ze plechtig. 'Dat is mijn vagina.'
'Vulva zal je bedoelen,' zeg ik, in het midden van mijn ochtendgymnastiek.
'Vagina. Heb ik geleerd van Eva.'
Dit was nieuw voor mij. Dit gedrag bedoel ik, bij haar. Ze had het al eerder over haar vagina gehad, dankzij haar vriendin Eva, wier moeder ik verdenk van anatomisch correct-spreken (hoewel incorrect, want niet vagina maar vulva; de vagina blijft vooralsnog bij de meeste meisjes en vrouwen onzichtbaar, tenzij ze hun lippen uit elkaar houden).
Ik maak een mentale notitie: het begin van de beschaving. Van de schaamte. Van de cultuur. Beschaving en cultuur beginnen met het onderscheid maken tussen publiek en privé. Daarom hebben dieren geen cultuur. (Dieren kennen wel schaamte; schaamte, lieve lezers, is dus een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde voor beschaving).
De kortste definitie die ik ken van beschaving, ik geloof van socioloog Norbert Elias, luidt: het ophouden van de eigen behoefte. Het bedekken van de edele delen zal daarmee wellicht verband houden. Ik hecht ook wel aan tafelmanieren, trouwens.
Ik herinner me nu dat ik zelf ook met mijn handjes voor mijn kruis stond, in de gang van het huis waar ik ben geboren, voor mijn moeder (en ik geloof mijn zuster), die daar toen wel een beetje om moesten giechelen. Maar ik was toen volgens mij twee keer zo oud als mijn dochter nu. Betekent dat dat we beschaafder zijn geworden?
'Vulva zal je bedoelen,' zeg ik, in het midden van mijn ochtendgymnastiek.
'Vagina. Heb ik geleerd van Eva.'
Dit was nieuw voor mij. Dit gedrag bedoel ik, bij haar. Ze had het al eerder over haar vagina gehad, dankzij haar vriendin Eva, wier moeder ik verdenk van anatomisch correct-spreken (hoewel incorrect, want niet vagina maar vulva; de vagina blijft vooralsnog bij de meeste meisjes en vrouwen onzichtbaar, tenzij ze hun lippen uit elkaar houden).
Ik maak een mentale notitie: het begin van de beschaving. Van de schaamte. Van de cultuur. Beschaving en cultuur beginnen met het onderscheid maken tussen publiek en privé. Daarom hebben dieren geen cultuur. (Dieren kennen wel schaamte; schaamte, lieve lezers, is dus een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde voor beschaving).
De kortste definitie die ik ken van beschaving, ik geloof van socioloog Norbert Elias, luidt: het ophouden van de eigen behoefte. Het bedekken van de edele delen zal daarmee wellicht verband houden. Ik hecht ook wel aan tafelmanieren, trouwens.
Ik herinner me nu dat ik zelf ook met mijn handjes voor mijn kruis stond, in de gang van het huis waar ik ben geboren, voor mijn moeder (en ik geloof mijn zuster), die daar toen wel een beetje om moesten giechelen. Maar ik was toen volgens mij twee keer zo oud als mijn dochter nu. Betekent dat dat we beschaafder zijn geworden?
Tante piano in memoriam
Ik rouw om tante piano. Volgens mijn berekeningen de eerste Frölke in ruim twintig jaar die het loodje legt, de jongste zus van mijn vader: Marijke. Toen ze twee of drie jaar geleden een kamer in het Rosa Spierhuis kreeg, na tien jaar een prachtig maar onherbergzaam huis in de Hérault te hebben bewoond, nam ik me voor om haar op te gaan zoeken*. Niet alleen uit nieuwsgierigheid, omdat ik nog nooit in dat fameuze tehuis was geweest, maar ook omdat ik 'iets' met haar had. Ze was pianiste, om te beginnen (ik speel ook, een beetje; haar moeder en tante pianeerden trouwens eveneens, meer dan een beetje). Marijke liet me kennis maken (en de rest van de familie, vermoed ik) met Ivo Pogorelich, de jonge god die met Chopin aan de haal ging in de jaren tachtig. Dat maakte indruk. Maar zelf heb ik haar 'dus' nooit horen spelen. Er moeten musici zijn die niet gehoord willen worden, maar misschien hield ze de klep selectief dicht, hoewel mij überhaupt geen uitvoeringen van haar bekend zijn. Ieder mens is fundamenteel onkenbaar, maar volgens mij kampte ze met faalangst of overmatige zelfkritiek, hetgeen op hetzelfde neerkomt. Ze zeilde over de Egeïsche zee. Had een veel jongere vriend. Woonde jarenlang in een jaloersmakend pakhuis in de Jordaan, gevuld met vleugels, waar ze les gaf. Maar er was meer. Op onze Franse bruiloft hield ze zich als een van de enigen aan de dress code (hoedje), en overnachtte in de kasteeltuin in een tentje met de banier Vive les mariés, hoewel ze, als gescheiden, alleenstaande vrouw, waarschijnlijk een broertje dood had aan dat instituut. Ze lachte niet vaak, maar als ze lachte, schaterde ze. Ze had lak aan, nou ja, veel. Ze was vrij, vermoed ik.**
* Dat lukte uiteindelijk ook, maar toen lag ze te slapen.
** Marijkes herdenking.
Printer à €10
'Ik zie op Facebook een printer voorbijkomen voor €10,' zei lieftallige vanachter haar laptop. 'Doen?'
'Ja, doe maar,' had ik geantwoord, gedachteloos. Het was waar, we hadden een printer nodig, omdat de vorige printer een kadaverlucht verspreidde. Aanvankelijk had ik gedacht, niet voor het eerst trouwens, dat het tijdperk van het Paperless Office eindelijk was aangebroken, maar niet dus. Trouwens, een schrijver die verlangt naar het paperless tijdperk kan beter meteen in een kist gaan liggen.
'Je kunt hem nu ophalen op de Keizersgracht,' zei ze, een paar dagen later.
Ik sprong in mijn volvo, en bedacht onderweg dat het grensde aan waanzin om een printer te kopen à €10, en tevens, om er eentje à €10 te willen v e r k o p e n – vooral als je woonachtig bent aan de Keizersgracht, trouwens.
Toen ik aanbelde kwam een kleine vrouw naar beneden met het apparaat. Een steenpuist van een ding. 'Doet hij het?' vroeg ik, omdat ik niets beters wist te vragen.
'Nee,' antwoordde de vrouw, ironisch kennelijk, maar ik kon er niet om lachen. Om er, niet geheel samenhangend, aan toe te voegen: 'Alleen de snoertjes zijn al €2,50 waard.' Ik denk dat zij ook niet wist wat te zeggen. Tijdens de overdracht van een printer à €10 is communicatie van ondergeschikt belang.
Thuisgekomen downloadde ik de laatste driver-software, sloot het ding aan, en... paper jam. Maar er zat geen papier in, ook niet vast, en volgens mij hield zich ook niet een klein knaagdier, of zijn stoffelijk overschot, verborgen in de machinerie.
'Zeg maar tegen die vrouw dat ie het niet doet,' zei ik tegen lieftallige, die de boodschap overbriefde. Retour kwam de mededeling dat de printer het bij haar wel deed, en dat ze hem heus wel weer terugnam, als ik hem langsbracht. 'Neem dan wel de goede mee,' grapte ze nog.
Tot twee keer toe meldde ik me, in de regen, op de Keizersgracht, tot twee keer toe gaf de verkoopster niet thuis. Uiteindelijk duwde ik snoertjes en manual en opstartschijf door de bus, en plaatste de printer pontificaal tegen haar voordeur, met een briefje erbij: 'Hier, je printer terug. €10,-!'
Hoofdschuddend over mijn eigen idiotie, en mijn nog te aardige boodschap op het briefje, aanvaardde ik, printerloos en €10 armer, de terugtocht.
'Ja, doe maar,' had ik geantwoord, gedachteloos. Het was waar, we hadden een printer nodig, omdat de vorige printer een kadaverlucht verspreidde. Aanvankelijk had ik gedacht, niet voor het eerst trouwens, dat het tijdperk van het Paperless Office eindelijk was aangebroken, maar niet dus. Trouwens, een schrijver die verlangt naar het paperless tijdperk kan beter meteen in een kist gaan liggen.
'Je kunt hem nu ophalen op de Keizersgracht,' zei ze, een paar dagen later.
Ik sprong in mijn volvo, en bedacht onderweg dat het grensde aan waanzin om een printer te kopen à €10, en tevens, om er eentje à €10 te willen v e r k o p e n – vooral als je woonachtig bent aan de Keizersgracht, trouwens.
Toen ik aanbelde kwam een kleine vrouw naar beneden met het apparaat. Een steenpuist van een ding. 'Doet hij het?' vroeg ik, omdat ik niets beters wist te vragen.
'Nee,' antwoordde de vrouw, ironisch kennelijk, maar ik kon er niet om lachen. Om er, niet geheel samenhangend, aan toe te voegen: 'Alleen de snoertjes zijn al €2,50 waard.' Ik denk dat zij ook niet wist wat te zeggen. Tijdens de overdracht van een printer à €10 is communicatie van ondergeschikt belang.
Thuisgekomen downloadde ik de laatste driver-software, sloot het ding aan, en... paper jam. Maar er zat geen papier in, ook niet vast, en volgens mij hield zich ook niet een klein knaagdier, of zijn stoffelijk overschot, verborgen in de machinerie.
'Zeg maar tegen die vrouw dat ie het niet doet,' zei ik tegen lieftallige, die de boodschap overbriefde. Retour kwam de mededeling dat de printer het bij haar wel deed, en dat ze hem heus wel weer terugnam, als ik hem langsbracht. 'Neem dan wel de goede mee,' grapte ze nog.
Tot twee keer toe meldde ik me, in de regen, op de Keizersgracht, tot twee keer toe gaf de verkoopster niet thuis. Uiteindelijk duwde ik snoertjes en manual en opstartschijf door de bus, en plaatste de printer pontificaal tegen haar voordeur, met een briefje erbij: 'Hier, je printer terug. €10,-!'
Hoofdschuddend over mijn eigen idiotie, en mijn nog te aardige boodschap op het briefje, aanvaardde ik, printerloos en €10 armer, de terugtocht.
Pistoolschot in de buik
Na vele hele en halve pogingen om Loving Vincent te gaan zien met mijn achtjarige, zitten we dan eindelijk in de bioscoop, op de tweede rij, als niet lang na de openingsbeelden ('Mooi geschilderd!') het woord zelfmoord valt. Ik had het me eigenlijk nog niet afgevraagd, maar zou dit de eerste keer zijn dat hij ervan hoort? Ik was enigszins voorbijgegaan aan dit biografische feit, zo onder de indruk als we waren geweest van de al die bewegende Van Gogh-achtige schilderijen. Dat andere biografische feit – schilder snijdt zijn oor af en geeft het aan zijn favoriete prostituée – is wellicht ook wat rauw, maar het is ook te bizar om lang bij stil te staan. Dat iemand, zo'n groot kunstenaar!, zichzelf in de buik schiet met een pistool, ja… daar heeft de achtjarige nog wel een vraag over. Hardop, in de bioscoopzaal. W a a r o m doet hij dat, pappa? Ik mompel wat terug over ziekte en gekte. Later wordt in de film een variant op de vraag op forensisch-plastische wijze gesteld: als Van Gogh zichzelf wilde doden, waarom stak hij de loop van zijn pistool dan niet in de mond – de 'beproefde methode' –, om door het dak van het verhemelte zijn bewustzijn uit te schakelen? Het antwoord op die vraag: omdat hij het eigenlijk niet wilde, ligt zo voor de hand, zelfs voor een achtjarige, dat de filmmakers het vergeten te geven.
Tijl Uylenspiegel
Ik chauffeer mijn blinde buurman naar het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, waar hij voor de laatste keer bloed zal prikken. Het hoeft niet meer, omdat zijn behandeling voor longkanker erop zit. Hij is 'genezen' verklaard. Hij rookt ook weer – of eigenlijk, nog steeds. (Maar wel minder. Of althans, dat probeert hij.) Hij heeft ontzettende mazzel gehad dat de nivolumab bij hem wel aansloeg (en bijvoorbeeld bij Eberhard en Cruyff niet). Met zijn blindheid (veroorzaakt door een zeldzame ziekte) had hij weer wat minder mazzel.
We staan voor de receptie van de bloedafname en hij meldt trots dat hij voor het laatst bloed komt prikken.
'O, maar dat is prachtig nieuws,' zegt de receptioniste.
'Ja, ik ben net Tijl Uylenspiegel die op het koord danst,' kraait hij, waarop hij in een hoestbui uitbarst. Als die voorbij is, mompelt hij: 'Dat hoesten is niet zo mooi, maar goed.'
Ik gids hem naar bloedaftapbalie 6, hoewel dat niet nodig is, hij weet waar hij moet zijn, hij is er eerder geweest. Een besproette jonge vrouw van wie de kapotte spijkerbroekknieën onder haar witte jas uitpiepen, tapt vijf, zes buisjes bloed af. Het kleurt donkerbruin. Ik had het roder verwacht. 'Alle bloed heeft precies dezelfde kleur,' zegt de verpleegster.
Ieder mens is uniek, iedere tumor ook, lees ik als we weer naar buiten stiefelen op de muur in de gang van het ziekenhuis. Een weinig hoopgevende slogan. Er had ook bij mogen staan wat mij betreft, dat de oorlog tegen kanker soms op verrassende wijze wordt gewonnen.
We staan voor de receptie van de bloedafname en hij meldt trots dat hij voor het laatst bloed komt prikken.
'O, maar dat is prachtig nieuws,' zegt de receptioniste.
'Ja, ik ben net Tijl Uylenspiegel die op het koord danst,' kraait hij, waarop hij in een hoestbui uitbarst. Als die voorbij is, mompelt hij: 'Dat hoesten is niet zo mooi, maar goed.'
Ik gids hem naar bloedaftapbalie 6, hoewel dat niet nodig is, hij weet waar hij moet zijn, hij is er eerder geweest. Een besproette jonge vrouw van wie de kapotte spijkerbroekknieën onder haar witte jas uitpiepen, tapt vijf, zes buisjes bloed af. Het kleurt donkerbruin. Ik had het roder verwacht. 'Alle bloed heeft precies dezelfde kleur,' zegt de verpleegster.
Ieder mens is uniek, iedere tumor ook, lees ik als we weer naar buiten stiefelen op de muur in de gang van het ziekenhuis. Een weinig hoopgevende slogan. Er had ook bij mogen staan wat mij betreft, dat de oorlog tegen kanker soms op verrassende wijze wordt gewonnen.
Abonneren op:
Posts (Atom)