Andy Warhol, 'Machine gun' |
'Zijn er bij jullie op het speelplein nog gemaskerde mannen geweest met automatische geweren?' vraag ik aan de buurman, die net terugkeert van het naar school brengen van zijn kinderen.
'Nee,' zegt hij. 'Nog niet.'
Alweer een meevaller.
Na de brute schietpartij in het buurtcentrum op Wittenburg afgelopen vrijdagavond bij de speeltuin waar mijn vier- en achtjarige niet zelden op vrijdagmiddag spelen met de naschoolse opvang, ben ik overal op voorbereid, maar ik kan niets doen. Het risico dat een terrorist, een gek of – waarschijnlijker in Nederland: – een drugscrimineel met een automatisch geweer ergens binnenloopt en op mensen begint te schieten (de verkeerde ook nog), een hoofd neerlegt voor een waterpijpcafé, of een mortier op de rechtbank afvuurt, is de prijs van een open, verdraagzame, egalitaire samenleving.
Wat je wel kunt doen, als je burgervader bent, ad interim of niet, is zo snel mogelijk naar de plek des onheils gaan en daar proberen te helpen, al was het alleen maar door je geruststellende aanwezigheid. Dat deed Jozias van Aartsen niet. Misschien dacht hij, of liet hij zich door anderen aanpraten, dat hij alleen maar in de weg zou lopen. Misschien dacht hij, ik ben toch maar ad interim, dus waarom investeren in mijn imago? Misschien dacht hij, symboolpolitiek werkte in Den Haag ook niet, dus waarom in Amsterdam wel? Of: zo hands on als Van der Laan word ik toch nooit. Of: op mijn schouder wil niemand uithuilen. Of: nog één aflevering van De Luizenmoeder en dan ga ik. Of misschien wel: ik heb geen zin. Allemaal gedachten en gevoelens die niet onbegrijpelijk zijn, en die ik misschien ook zou hebben. Maar ik ben geen burgervader. Hij wel. En in Amsterdam betekent dat dat je vanachter je bureau vandaan komt en laat zien dat wij voor niemand bang zijn.