Zesdaagse liefde. Een kerstverhaal

.






1.  

  

Omar, slordige stoppels, kaalgedragen trui, ietwat krom lopend, maar nog in het trotse bezit van grijze kuif en wakkere knikkerogen, was niet van plan koffie te drinken in de gemeenschappelijke ruimte. Met zijn verse krant stiefelde hij achter zijn rollator terug naar zijn appartement, tot zijn oog bleef hangen aan een naam op het krijtbord. ’Kom kennismaken met Zelda, onze nieuwe bewoner.’  

  

Zelda?  


Toch niet zijn Zelda, van wie hij droomde, de vrouw met wie hij eigenlijk had moeten trouwen? Natuurlijk had zijn laatste huwelijk gelukkige momenten gekend, daar niet van, maar nooit was hij opgehouden te verlangen naar zijn ultieme eerste echte liefde, de vrouw die in zijn ogen alles had, die hem telkens weer wist te betoveren met haar humor, haar scherpzinnigheid en ja, ook met haar lichaam. En dat na meer dan een halve eeuw! 

  
  

Uitgesloten, dacht hij, zich achter zijn grote oor krabbend. Onmogelijk. Zelda woonde, als ze nog leefde, in New York, waar ze, voor zover hij wist, in een luidruchtige scheiding lag. Het zou nogal verrassend zijn om uitgerekend deze vrouw tegen te komen in Het Laatste Oordeel, het luxe-woonzorgcentrum in Buitenveldert waar Omars zoons hem zonder veel overleg hadden geparkeerd. 

  

Maar wacht, waarom eigenlijk niet, mompelde Omar bij zichzelf. Als dit soort verrassingen niet meer mag, waarom dan nog leven?  

  
  

2. 


Omar wierp een verwachtingsvolle blik in de gemeenschappelijke ruimte, die de efficiency uitstraalde van een bedrijfskantine in de zuivelsector. Vijf vrouwen zaten zwijgend om een tafel. Een ervan trok meteen de aandacht door haar lange, golvende zilvergrijze haren en het roze-roodzwarte broekpak dat ze aanhad. Maar wat haar definitief weggaf was de sigarettenhouder, zon overdreven lange, beroemd gemaakt door Marlène Dietrich, die ze parmantig tussen wijs- en middelvinger omhooggestoken hield. 

 

Omars versleten, diverse malen gebypasste hart maakte een miniem sprongetje. Hij voelde iets tintelen. Dit moest haar zijn! Hij kende maar één vrouw met zo’n sigarettenhouder, een uitschuifbare – al zat er geen sigaret in, want ze had een hekel aan roken, ze deed het voor de show.   


In alle gretigheid struikelde hij bijna met zijn sloffen over de rand van het vloerkleed. Door de schok schoof zijn krant van de rollator op de vloer.

  

Zelda!riep hij, met hees-piepende stem. Ben jij het?’  


Zonder haar antwoord af te wachten, reed hij zijn rollator verder richting de tafel met de vijf vrouwen. Drie keken naar hem op; één was druk met haar telefoontje, en één zat te knikkebollen. Niemand had de dadeltaart aangeraakt. 
  

Zelda!hijgde hij nog eens, toen hij eindelijk uitgeput voor haar stond, als een hond die een stok komt terugbrengen.   


Oh my god!zei Zelda, met die typische omfloerste stem, zonder ook maar haar perfect geëpileerde wenkbrauwen op te trekken. Je bent geen steek veranderd... Maar ik ook niet natuurlijk.’ 

  

Aan het tafeltje werd kort gegniffeld.  


Omars tong hing bijna uit zijn mond. Hoe is het mogelijk?’ 

 

‘Nou, ik woon al jaren in Amsterdam en...’  

  

... ik ook,zei hij snel. Ik ook!’  


‘… en ik was op zoek naar een seniorencomplex met een méditerrane keuken, sauna en massage, en toen kwam ik hier uit… Ik had het kunnen weten.’ 

  

Omar lachte geluidloos. ‘Ik kan je Chris aanraden, die heeft stevige handen en een fluwelen touch. Goede achtergrondmuziek, niet van die meditatie-kitsch.’    

  

Zelda keek plagerig door haar sigarettenhouder, als een verrekijker, naar Omar. ‘Geef jij geen massages meer dan?’ Tegen de vrouwen aan tafel voegde ze er geheimzinnig aan toe: ‘Omar kan kneden. Maar ja, dat was toen.’   

  

Hij leunde voorover, pakte Zeldas hand, en drukte zijn droge lippen op haar koele, papierdunne huid. ‘We zullen zien,’ zei hij. 

  

Ze liet een lach ontsnappen van tussen haar donkerpaars gestifte lippen. ‘Gebruik je na al die jaren nog steeds hetzelfde geurtje?’  

  

‘Het doet me deugd dat jij mijn armband nog altijd om hebt.’ Hij tikte het zilveren geval even aan.  

  

‘Die krijg ik niet meer af.’ 

 

‘Hm-hm.’  

  

Het professioneel glimlachende personeel hielp Omar in een stoel tegenover Zelda. Met een trillende vinger in de lucht verzocht hij om champagne en glazen. De vrouw die was ingedut schrok ineens wakker en zei tegen de rest van de tafel: ‘Zullen wij maar gaan dan?’


Omar en Zelda bleken vrijwel parallelle levens in Amsterdam te hebben geleid zonder dat hun wegen elkaar kruisten. Ze roeiden allebei, alleen hij bij Willem III en zij bij De Hoop. Ze waren fervente theatergangers, maar Omar ging vooral naar DeLaMar, en Zelda naar de belendende Stadsschouwburg. Toen Zelda kunst ging maken, geheimzinnige, abstracte, maar sensuele houten sculpturen, vanuit een schitterend atelier aan de gracht, werd ze lid van De Kring; maar dat hielp ook niet, want Omar frequenteerde via een bevriende schrijver Arti et Amicitiae.


‘Het is een gotspe dat we elkaar nu pas ontmoeten, nu we allebei de dood in de ogen kijken,’ zei Zelda.


‘Maar we zijn herenigd!’ kraaide Omar.  

  

3.  

  

Aan het begin van wat de Zesdaagse Oorlog zou gaan heten, in 1967,  leek de summer of love een bizar concept. Omar werkte als intensive care arts in het St. Vincent Hospital in Oost-Jerusalem. Gewonde soldaten van diverse nationaliteiten, maar ook vrouwen en kinderen, werden één voor één binnengedragen. Het was bloed stelpen met de kraan open. Toen hij na een hectische ochtend in de brandende zon een sigaretje rookte – dankbaar voelde hij een gloed door zijn aderen gaan – kreeg hij een jonge vrouw met een uzi in de gaten, die zich verdekt leek op te stellen achter een betonnen pilaar in de parkeergarage.  

  

Er hing een vreemde, stoffige stilte, alsof de bommen ook een rookpauze hielden.  

  

Zij keek terug, afwachtend. Ze moest een Israëlische zijn. Hij glimlachte, en niet alleen omdat ze zich zo te zien had opgemaakt, en niet in camouflagekleuren. Hij wilde zich niet opdringen, en waarom zou hij ook? Omar was vorig jaar, naar de tevredenheid van de families, klassiek getrouwd; Aziza droeg hun eerste kind, ze hadden net een huisje gekocht in de Arabische wijk.  

  

Toen Omars blik opnieuw op zoek ging naar de soldate achter de pilaar, sloop ze katachtig op hem af. 

 

‘Sigaret?’ fluisterde hij. 

  

‘Niet nu,’ fluisterde ze terug. ‘En trouwens, ik rook alleen voor de show.’  

  

Er verscheen een luie glimlach op Omars gezicht. Hij trok aan zijn ok-kleding om zijn bezwete borstpartij wat te luchten. ‘Ben je gewond?’  

  

‘Niet iets dat jullie kunnen genezen.’  

  

Omar liet zijn peuk op het grijze asfalt vallen en doofde hem met zijn ziekenhuisschoen. ‘Wat zijn de klachten.’

  

Ik ben gewond aan mijn geweten. Ik haat oorlogen. En deze al helemaal.’  

  

‘Elke dag word ik geconfronteerd met verminktheid in alle soorten en maten,’ zei Omar. 

 
 

Bespaar me de details.’ 

 
 

Nadat Zelda haar uzi in een olijfboom had verstopt, en op advies van Omar een mank loopje had aangenomen, was ze ondergedoken in zijn kamertje in het chaotische ziekenhuis. De deserteur bleef onder zijn collega’s niet onopgemerkt, maar niemand stelde vragen.   

  

Zelda studeerde antropologie, definieerde zich als hippie in de geest van Barbra Streisand en had alles gedaan om onder de dienstplicht uit te komen. Tijdens de keuring gaf ze zingend dan wel krijsend antwoord op vragen, maar het had niet geholpen. ‘Pain in the ass,stond er als notitie op haar rapport.  

 

 

4.  

 
 

Omar en Zelda’s stormachtige affaire duurde even lang als de oorlog. Ze bedreven de liefde in de koffiekamer, in de wachtkamer, op de operatietafel.  


Ze werden nooit betrapt – behalve die ene keer, rond middernacht, door de portier, een droge Kopt. Die had bij de laatste controle de deur naar de gebedsruimte geopend en gezegd: ‘De contemplatie is in volle gang zie ik, maar ik ga afsluiten.’ 

  

Zelda had een vriend, Josh, maar die vriend vond alles goed – althans, volgens Zelda. Ze woonden op een kibboets bij Tel Aviv waar de vrije liefde werd aangehangen. Eén keer belde ze hem op vanuit het ziekenhuis. ‘Ik schuil tegen het geweld,’ zei ze. ‘Wacht niet op me.’ 

  

Aziza wist van niets. Toen Omar uit schuldgevoel zijn zesdaagse liefde alsnog opbiechtte, een jaar na dato, wees ze hem resoluut de deur, bijna mechanisch, alsof het haar opluchtte. Hun dochtertje kreeg hij niet meer te zien.

  

In de jaren zeventig hertrouwde Omar met Caroline, een aimabele verpleegster die was uitgezonden door een Nederlandse hulporganisatie, maar iedereen zag, hijzelf als eerste ‘s ochtends in de spiegel, dat de twinkeling in zijn ogen was verdwenen. Hij hield van zijn zoons, maar hij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat hij zijn leven afdraaide als de verveelde exploitant van een armzalige kermisattractie.  

  

  

5.  

  

Na een op Zelda’s kamer bezorgde lunch – geblakerde aubergine en bloemkool met pitabrood en pikante Ottolenghi saus –, lagen Omar en Zelda op het tapijt te soezen met hun eeuwig kouwe voeten richting de vervaarlijk knappende open haard. Een medewerker van Het Laatste Oordeel was zo vriendelijk geweest om het vuur aan te maken, hoewel dat eigenlijk niet mocht, en niet alleen om gezondheidsredenen.  

 

Het was kerst, of je nu wilde of niet. Welke bagage je ook meebracht, uit welk deel van de wereld, het ritueel van de hoop viel niet te negeren.

 

Natuurlijk hadden ze geen boom. ‘Jij bent mijn boom,’ zei zij. Ze kusten elkaar hartstochtelijk; kussen was iets wat ze hadden herontdekt. 

  

Onafscheidelijk waren ze, als een stel verliefde pubers met pillendoosjes. Toch waren ze niet bij elkaar ingetrokken. Daarvoor waren ze te zeer op hun vrijheid gesteld. ‘Bovendien kan ik niet tegen snurken,’ zei zij. ‘Mijn ex was een pathologische snurker.’ 

  

Omar zag Zelda graag komen, maar, en dit was nieuw: hij zag haar ook graag weer gaan. ‘Alleen zo kan ik me weer op je komst verheugen.’  

 

‘Hm-hm.’ Dit was misschien waar Omar het meest voor viel: Zelda’s spot. Hij hield niet van vrouwen die maar één taal spraken. 

 

‘We hebben een twee-appartementen relatie,’ zei ze. 
 

Een eh… hoe heet zoiets.’


‘Utopie?’


‘Dat woord zocht ik.’ 

 

Ruzie hadden ze ook; een relatie zonder ruzie is als eten zonder zout. Op alles wat hij zei of ondernam (goed, veel was het niet) had ze commentaar. Gelukkig schoot hij niet meer uit zijn slof als vroeger. ‘Ik heb er de puf niet meer voor,’ zei hij, bijna verontschuldigend. 

 

Zij ergerde zich aan zijn gebrek aan initiatief. ‘Jij doet echt helemaal niets!riep ze wel eens uit. 

 

‘Maar jij doet alles al!’ was zijn niet helemaal bevredigende respons.  

  

Omars zoons, allen medici – twee huisartsen en een psychiater – , waren allang blij dat pa onder de pannen was, maar ook enigszins bezorgd over zijn nieuw opgelaaide verliefdheid. ‘Pas op voor je hart,’ zei een van de huisartsen. De psychiater: ‘Wie zegt dat ze niet op je geld uit is?’   

  

De vader was daarop zo van streek geraakt ‘waar bemoeien jullie je mee?’ dat ze het er niet meer over durfden te hebben.  

 

Dan was er nog het conflict dat niet onbenoemd kon blijven. Een wedstrijd in wreedheid zonder winnaars. Niet zelden nam Omar het op voor Israël, en Zelda voor het Palestijnse volk, alhoewel ze ook Golda Meir citeerde: ‘We zullen pas vrede hebben als de Arabieren hun kinderen meer liefhebben dan dat ze ons haten.’ Waarop Omar steevast antwoordde: ‘Het is makkelijk haten als je wordt weggeduwd en buitengesloten.’ Zelda en Omar waren uit verschillend hout gesneden – en toch ook weer niet. Natuurlijk gaf dit wrijving, maar van wrijving komt warmte.  

  


6. 

  

Zelda tikte met haar sigarettenhouder op Omars trui. Wordt het niet eens tijd voor een nieuwe?’ Toen hij niet meteen antwoordde, zei ze: ‘Wees niet bang, ik ga geen kleren voor je kopen.’  

 
 

‘Waarom eigenlijk niet? Je hebt een betere smaak dan ik.’ 
 

Ik heb jarenlang mijn man in mooie kleren gestoken, en zie wat het me gebracht heeft.’
 

Na de terreuraanslagen in New York kreeg Zelda’s man, de sociaal advocaat die haar destijds had geholpen uit de gevangenis te blijven voor haar desertie, een relatie met haar beste vriendin. Zelda was daar nog steeds verbolgen over, maar het had haar net dat zetje gegeven om opnieuw te emigreren toen haar de leerstoel Anthropology of the Body werd aangeboden aan de Universiteit van Amsterdam, de stad waar haar vader haar mee naar toe had genomen toen hij in het Interzone Schaaktoernooi van 1964 uitkwam. Ze was meteen gevallen voor Amsterdam.

 

‘Het kan toch niet zo zijn,’ zei Omar dromerig, terwijl hij met Zelda’s haar speelde, ‘dat als jij geen kleren voor je man had gekocht, wij hier nu niet eh…?’ 

 

Zelda schudde haar haar los. ‘Ik heb een betere vraag: wat zou jij nog willen doen?’ Ze gaf zelf antwoord. ‘Een tochtje over de gracht, in salonbootje Vrede, midden in de nacht. Met zijn tweeën. Terwijl ons liedje opstaat.’ 

 

‘Hoe ging ons liedje ook alweer?’ 

 

‘Fairuz, ben je ’t vergeten? Fairuz werd grijs gedraaid in het ziekenhuis.’ 


‘Maar wat van Fairuz?’


‘Dat weet ik niet hoor, dat moet jij weten.’


Het was even stil.

 

‘Met een stickie erbij,’ glunderde Omar. ‘Heb ik nog nooit gedaan, jij wel? Gewoon te bescheten geweest. Lijkt me heerlijk om dat met jou te proberen.’ 

 

Uiteindelijk lieten ze de boottocht zitten. Veel te koud. De soft drugs behoorde wel tot de mogelijkheden, die had Omars zoon de psychiater zelfs snel geregeld. Hij zei dat hij in de coffeeshop de perfecte joint voor verstokte tortelduiven had laten rollen. 

 

Nog nooit hadden ze zo gelachen, Omar en Zelda, als die avond, kleine hijsjes nemend, wiegend, dansend op de bedwelmende zang van Fairuz. Nadat ze hun vreetkick hadden bevredigd met kerstkransjes, sliepen ze voor de eerste keer samen niet alleen helemaal door de nacht heen, maar ook nog zo lang uit, dat het verplegend personeel van Het Laatste Oordeel zich afvroeg of ze nog zouden ontwaken.


‘Dit is onze bed in,’ zei Zelda, de volgende ochtend.


Omar zat met zijn neus in een ouwe krant. ‘Moet je zien, dit. Moet je dit zien.’


‘Doe die krant nou eens weg.’


Omar krabde zich over zijn dikke, grijsbehaarde buik en liet een windje. ‘Sorry. Wat zei je dat dit was?’


‘Een bed in, for peace. Net zoals John Lennon & Yoko Ono.’


Omar gooide zijn leesbril op het bed. Zijn luie glimlach verscheen weer, die was nooit verdwenen, hoeveel rimpels hij ook kreeg. ‘Hoe lang moeten we daarvoor in bed blijven?’


‘Wat dacht je van de hele kerst?’


‘Mijn idee,’ knipoogde Omar en gaf haar een kus op de neus. Tevreden brommend liet hij eerst zijn ene been en daarna zijn andere uit het hoge bed glijden, kwam overeind en ging staan. Hij moest hoognodig.






gepubliceerd in Het Parool, 21/12/23