10. Wentelend in mijn eigen uitwerpsel




Een hel was het. De eenzame opsluiting was tot daaraan toe, zelfs met mijn gedwongen vasten kon ik overweg, maar het vooruitzicht niet ontdekt te worden, nooit, door wie dan ook, vond ik ondraaglijk. In alle toonaarden, dag en nacht, op elk uur, heb ik geblazen, gekrabt en gekrijst alsof mijn leven ervan afhing, wat niet moeilijk was, want mijn leven hing er ook vanaf, maar gehoord werd ik niet. Misschien werd ik wel gehoord, maar het bleef zonder effect. Choque heb ik ook gehoord, meer dan mij lief was zelfs: ze stond vanaf het balkon mijn naam te roepen; daarna hoorde ik Lavinia ook nog eens alle koosnaampjes afgaan, wat ik, ondanks de omstandigheden, als gênant ervoer, maar beschamender nog was dat Choque zo nodig met brokken moest rammelen. Choque redeneert dat wat haar trekt, mij ook trekt, maar dat is te kort door de bocht. Die nieuwe Duitse brokken bijvoorbeeld zijn niet te vreten. Wat mijn verzorging betreft zijn mijn verzorgers verschrikkelijk op de centen; voor hun eigen verzorging is geen prijs te hoog. Ik heb dus tenminste een week, of misschien wel tien dagen, op een gegeven moment raakte ik de tel kwijt, opgesloten gezeten onder het schuifdak van de zwarte doos van die man met dat slordige haar, wentelend in mijn eigen uitwerpsel ook nog, dat kon ik niet voorkomen, totdat diezelfde man, toen de lente leek aan te breken, op het lumineuze idee kwam om weer eens de tuin in te gaan en het dak open te schuiven, en mij zo, zonder het te weten, mijn leven teruggaf.