1. Mijn beweeglijkheid wordt veroorzaakt door een onweerstaanbare exploratiedrang.



Laat wakker vanochtend. Ik rekte me uit en keek uit het raam: alles wit. Nou ja, niet alles natuurlijk, maar toch, witter dan normaal. Mooi. Er stond geen wind. Goed nieuws, ik haat wind. Ik ben geen zeiler, nooit geweest ook. Nadat ik mijn tanden had gezet in wat oud voer, waagde ik de trap af te dalen. Altijd spannend, vooral bij gladheid. Voorzichtigheid is geboden. Toch nog kouder dan ik dacht, toen ik eenmaal beneden in de tuin stond. Ik overwoog meteen weer naar binnen te gaan, maar ik was nu toch buiten, en al een beetje gewend, dus ik zei tegen mezelf, nu niet kinderachtig zijn en even doorbijten. De sneeuw voelde prettig droog aan. Waarheen ook alweer? Mijn beweeglijkheid wordt veroorzaakt door een onweerstaanbare exploratiedrang. Vraag me niet waarnaar ik op zoek ben, ik weet het zelf niet, maar ik kan niet anders. Ik ben niet de enige vandaag, dat grote rode loeder van hiernaast is ook buiten, en dat andere kreng, dat nooit iets zegt, maar je altijd aankijkt alsof je een stuk stront bent. Passief agressief, zou ik dat willen noemen, maar door iets te benoemen los je het nog niet op. Na een paar pasjes door de sneeuw ben ik maar weer naar binnen gegaan. Er gaat uiteindelijk toch weinig boven de warmte van de mand.