Gedicht


De mantel der liefde (kerstverhaal)




1.

Stak ik mijn neus in mademoiselle’s nek, bijvoorbeeld als ik haar in haar jas hielp, dan rook ik iets van komijn. Het parfum dat ze al jaren gebruikte was het niet, het moest de combinatie zijn met haar lichaamsgeur. Ik raakte er aan gehecht, maar misschien waste ze zich toch minder dan ik dacht.

Nooit ging ze onopgemaakt de deur uit. Zwierige jurken, maar soms ook hippe, wijde broeken, boven felgekleurde sneakers, plus haar uilenbril maakten haar aan mijn arm tot een verschijning. Ze hield van kleine provocaties. Bij haar vaste restaurant riep ze tegen de ober: ‘Garçon! Eén vlieg, in mijn soep!’ Als de ober aan haar tafel stond zei ze: ‘Hij was exquis. Hebt u er nog eentje voor mij?’

Mademoiselle mr. Michelle Michaud was eenennegentig, vlijmscherp en astmatisch. Op twintigjarige leeftijd van Parijs naar Den Haag gestuurd als au pair, was ze dankzij haar geadopteerde familie rechten gaan studeren in Leiden. In de jaren zeventig werd mr. Michaud benoemd tot de eerste vrouwelijke president van de Amsterdamse rechtbank. Kinderen had ze niet. Ze wenste geen offer te brengen aan het recht, zoals ze zelf zei. Daarenboven was ze nog nooit iemand tegengekomen met wie ze het langer dan een dagdeel uithield. Niet dat ze immuun was voor romantische waanzin. Toen ik haar vertelde hoe Will mij had geschaakt, door me op te pakken bij een bushokje in Edinburgh en me over zijn schouder te gooien, –  hij zweerde dat we voor elkaar waren bestemd –, was ze geroerd. ‘Maar ik had hem aangegeven wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving.’

Soms dacht ik dat haar solitaire bestaan ook iets met haar luie oog te maken had. Met haar parelmoeren oogschaduw op, deed ze soms denken aan de dood.

Mademoiselle – haar aanspreektitel – bewoonde een droometage aan de Weesperzijde. Het contrast met het hol waarin Will en ik leefden kon niet groter zijn. In de meters hoge living met kunst aan de muur en tot aan het plafond reikende boekenkasten, viel het zonlicht met bakken naar binnen. Op de concertvleugel mocht Will graag zijn songs uitproberen als ik mademoiselle meenam naar de dokter.

In de keuken stond een tafel waar met acht mensen kon worden gedineerd; alleen was dit volgens mij nog nooit gebeurd. Het souterrain functioneerde als master bedroom. In haar spartaanse, kostschoolachtige bedje lag ze te lezen. ‘Slapen,’ zei ze, ‘ik snap niet hoe mensen het kunnen.’ ’s Nachts bestudeerde ze, paarse leesbril op de neus, Het tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting, de Charlie Hebdo (voor de gemene tekeningetjes) en The New York Review of Books en onderstreepte wat ze belangrijk vond – een ontroerende beroepsdeformatie. 

2.

De woning die Will en ik huurden bij het Oosterpark werd slecht onderhouden (de huisbaas was permanent onbereikbaar), de muizen waren onuitroeibaar en nu het kouder werd leek het of de wind er dwars doorheen woei. Niet zelden bleven we in bed liggen kibbelen omdat de verwarming het niet deed. 

Ik had hem ook niet in huis moeten nemen. Maar tegen alle voorspellingen in hielden we nog steeds van elkaar. Dat kwam goed uit, want ik was in verwachting.

‘Wil je gauw komen,’ hijgde mademoiselle aan de telefoon. Ze zat in ademnood, dat gebeurde de laatste tijd vaker, maar als ik dan op de fiets sprong was er weinig aan de hand.

Michaud was graag aan het woord. Viel er een stilte waarin ik iets te berde zou kunnen brengen, dan pakte ze met bewonderenswaardige vindingrijkheid de draad van haar verhaal weer op. Van bijna alle zaken waarin ze recht had gesproken wist ze de details, zoals de Thaise rugzakmoord. In een rugzak die in het Vondelpark door een hond was gevonden zaten de overblijfselen van een Thaise prostituée. Dankzij speurwerk van de politie kon de rugzak via de zoon worden getraceerd naar een vijftigjarige accountant uit Landsmeer. Tijdens Michauds ondervraging brak de man en legde een volledige bekentenis af. ‘Een goede rechter maakt de aanklager, de advocaat, en in veel gevallen ook de straf overbodig,’ luidde haar stokpaardje.

3.

Toen mademoiselle op een schaduwloze herfstdag bij de groene thee, die ze uit de Marais liet aanrukken, vertelde dat ze haar vermogen zou nalaten aan Juges sans Frontières, een organisatie die rechters invloog naar alle delen van de wereld, gleed ik van de bank af en porde in de open haard. ‘Weet u dat wel zeker?’

Ik was teleurgesteld dat ze mij niet wat naliet. Ze was toch zo op mij gesteld? Ze wist hoe goed Will en ik het konden gebruiken. Ik zorgde al zeven jaar voor haar. Eerst via uitzendbureau TakeCare, maar al snel één-op-één. Ze betaalde me royaal. Ik hoefde er weinig voor te doen. Wel verwachtte ze dat ik alle dagen van het jaar acte de présence gaf, al was het maar om haar nagels te lakken. ‘Niet uitschieten!’ gilde ze dan. Elk veegje moest zorgvuldig worden verwijderd. Soms kregen we de slappe lach.

Volgens Will was ik de dochter die Michaud nooit had gehad.

Maar was zij dan mijn moeder?

‘Nee, chérie, ik weet niets zeker. Waarschijnlijk is het weggegooid geld.’ Met haar trillende, bijna doorschijnende klauwtjes omklemde ze haar theekopje. ‘Waarom zou ik me bekreunen over mijn nalatenschap?’ (Bekreunen was haar lievelingswoord.)

Ze liet me een mapje uit haar secretaire halen met het testament dat ze tien jaar geleden had opgesteld maar nog altijd niet bij de notaris laten vastleggen. L’Institut Michaud zou worden opgericht ter bevordering van de rechtspraak in francofoon Afrika, onder andere door vrouwelijke rechters op te leiden in Burkina Faso.

Heeft u een euthanasieverklaring?’ flapte ik eruit.

Ze kantelde haar hoofd en staarde me aan met haar luie oog. ‘Dat is nonsens, chérie. Goedbedoelde nonsens, maar toch.’

De bomen stonden als skeletten voor de hoge ramen. De open haard brandde behaaglijk, al had het nieuws dat je er kanker van kreeg iets van de behaaglijkheid weggenomen.

Haar longen piepten. ‘Wie helder is, wil niet dood, en wie niet helder is, kan niet over zijn leven beslissen – uitzonderingen daargelaten, natuurlijk.’

Ik drapeerde een oude deken over haar schoudertjes. ‘Wilt u worden begraven of gecremeerd?’

‘Gevriesdroogd. Stukken bewaren in de vriezer graag… Nee, cremeren, cherie. As in de Amstel. Maar laten we het over mijn uitvaart hebben. Ik wil geen uitvaart. Wat heb ik aan een uitvaart als ik toch naar de gallemiezen ben?’ (Gallemiezen was haar andere lievelingswoord.)

Wat ze dan wel wilde stond op een handgeschreven A-viertje getiteld ‘Ma Liste de Rêves’. Er stonden drie items op. Ze wilde, hoewel ze vegetariër was, een rookworst eten bij de Hema. Varen in een gondel door de Canal Grande.  En ze droomde ervan te trouwen.

‘Trouwen? Met wie dan?’

‘Met mijzelf, met wie anders? De geschikte kandidaten liggen allang onder de zoden. Bovendien, ik ben een beetje lesbisch.’

In de weken daarna leek ze nieuwe zin te hebben in het leven, maar ik maakte me zorgen over haar gezondheid. De griepprik weigerde ze. ‘Als ik griep krijg,’ zei ze, ‘dan heeft de grote griepgever dat gewild.’

Op een vrijdag in november, toen de maan als een Xenos-lamp in de heiige lucht hing, wandelden Will en ik door de natte sneeuw in het Oosterpark. In de buitenlucht had ik minder last van misselijkheid. Niet voor het eerst vroeg ik me hardop af hoe ’t verder moest, straks, met ons.

‘Zal ik met haar trouwen?’ zei Will.

Ik duwde zijn hand van mijn buik. ‘Ben je gek geworden?’

Mijn idee was om mademoiselle te verrassen met een kerstdiner dat ik met haar creditcard zou betalen. Ik gokte erop dat ze eerst wat huiverig zou zijn, om er uiteindelijk toch in mee te gaan.

Of ze ontsloeg me op staande voet, dat kon ook.

4.

De stad werd gegeseld door hagelbuien, maar het vijfgangen-kerstdiner zou doorgaan. In de amuse zat Hema-worst, maar voor de rest was alles vegetarisch. Aan tafel zaten Michauds bovenburen, twee KLM-pursers die bij uitzondering thuis waren; de Filippijnse schoonmaakster die zich bleef verontschuldigen; en, als eregast, studievriendin mr. Jikke Rijpkema-de Jou, die ik uit een adresboekje had opgeduikeld. Aan het hoofd zat ze te knikkebollen op één glas port.

Toen het tot Michaud doordrong wat we hadden aangericht en wat het zou kosten, reageerde ze gepikeerd, totdat Will zijn entree maakte in zijn fluwelen pak, als een Schotse troubadour, en haar een handkus gaf. Ze lachte haar tanden bloot, iets wat ik haar nog nooit had zien doen (ik begreep nu trouwens ook waarom).

Will ontkurkte de crémant, schonk iedereen in en hief, vanaf de andere kant van de tafel, zijn glas naar de gastvrouw. ‘Ik ben hier niet goed in, maar… welkom op de trouwerij van… mademoiselle….’ Ze keek hem aan met één opgetrokken wenkbrauw. ‘L’amour est un oiseau rebelle… Neemt gij, Michelle Michaud, Michelle Michaud tot uw echtgenote – en omgekeerd?’

‘Volgaarne!’ kraaide ze van plezier.

‘Ja of nee. Anders is het niet geldig.’

‘Ja.’

Uit zijn binnenzak haalde Will een ringetje dat mij niet meer paste. De losse huid op haar pink rolde op als een kleedje.

‘Dan verklaar ik u nu tot madame.’ Ze straalde. De KLM-pursers klapten. ‘Volgens mij mag u nu…,’ sprak de ene, ‘uzelf kussen,’ vulde de ander aan.

Michaud keek liefkozend naar beringde pink en drukte er haar mummelende lippen op. Misschien had ze nog nooit iemand of iets zo innig gekust. Ik was de eerste om haar te feliciteren.

Iedereen joelde, behalve de wakker geschrokken Rijpkema-de Jou, die met grote ogen om zich heen keek.

Will speelde Neil Youngs Harvest Moon op de vleugel. Toen niemand aanstalten maakte om te dansen, troonde ik madame mee naar de dansvloer voor de wild flakkerende open haard. Haar broze lijfje schurkte tegen mijn harde buik.

Rond een uur of tien tikte Michaud met het lepeltje waarmee we de fragilité (koffiemousse met krokante amandelwafel) hadden opgepeuzeld, tegen haar glas. Ik hielp haar met opstaan, maar ze wilde niet worden ondersteund. Haar krijtstreep-broekpak had opeens iets van een pyjama.

‘Chers amis.’ Haar ademhaling floot door de ruimte. ‘Ik weet niet hoe ik moet zeggen… L’enfant…’ Ze nam een slokje dessertwijn. ‘Ik ben mijn leven lang… Als iemand…’

Will roffelde op de tafelrand. Madame wierp een furieuze blik mijn kant op. Mijn hart klopte in mijn keel. Toen liet ze haar kopje hangen. Nog voor de druppel aan haar neus op de grond viel, stortte ze zelf neer. Als een lege boodschappentas zeeg ze voor onze ogen in elkaar.

5.

Zes maanden later, we werden in beslag genomen door ons baby-dochtertje, leek alles een vage, gekleurde herinnering. Het verrassingsdiner, de uitvaart die geen uitvaart mocht zijn maar waar wel als aasgieren neven en nichten uit Frankrijk op af waren gekomen, de as-uitstrooiing vanaf de Magere Brug, de urn die het water in kukelde.

We hadden nergens meer op gerekend. Zowaar leek Will eindelijk enig succes te boeken met een solo-cd op Spotify.

Misschien was ik labiel, ik kwam net uit het park, ik had de draagzak nog om, maar ik barstte in huilen uit bij de brief van de notaris. Het had mr. Michaud behaagd haar vermogen aan Juges sans Frontières na te laten, maar haar hypotheekvrije appartement was voor ons. Nee, dat zeg ik verkeerd, ze had het aan ons kind nagelaten. Wij mochten, zolang nodig, het daar opvoeden. In een begeleidend krabbeltje had ze mij op het hart gedrukt snel op zoek te gaan naar een baan.

Twee keer met de bakfiets en we waren verhuisd. Nooit trok ik zo voldaan de stroeve deur van ons krotje dicht.

De sleutels van de Weesperzijde, die maanden, jaren, als een tantaluskwelling aan het haakje in de gang hingen, deden het nog.

Dankbaarheid kon je overdrijven, maar het minste wat we konden doen was onze dochter op een of andere manier naar haar te vernoemen.

‘Wil je weten wat ik in de fragilité had gedaan?’ vroeg Will de eerste avond in onze nieuwe huis.

Ik keek hem sprakeloos aan.

Hij snoof kort achter zijn vrouwelijke hand.

Deceptie. Sof. Domper.

Pornograaf van het eerste uur Peter Muller en een van zijn creaties.

Deceptie, dat veelkoppige monster, overviel mij vanochtend. Ik sloeg de krant open, bladerde hem tot het eind door, en daar stond zij: deceptie. Sof. Domper. Waar iets had moeten zijn, was niets. Waar mijn kerstverhaal, De mantel der liefde, dat ik tot mijn eigen bejubeling aan Het Parool had verkocht, me had moeten toelachen, grimlachte de grote leegte. Een verklaring was er niet, alleen een teleurstelling. Wat te doen? Woede een kans geven? Jawel, maar niet voor lang. Want uit woede wordt zelden poëzie geboren, die verteerbaar is. Vinnige, venijnige, vlijmscherpe emails componeren en afvuren naar de aanbrengers van mijn deceptie, eisende een verklaring? Zinloos. Douchen leek me nog het beste. Daarna wandelen. Dan koekjes bakken. Dan werken, met de handen liefst. Bezig zijn, de gedachten dwingen de andere kant op te gaan. Alles om maar niet terug te keren naar de bron van de deceptie, het tobben over mogelijke verklaringen, het aantrekken van het boetekleed, de zelfhaat, de zelfkleinering. Allemaal onnodig, en zelfs destructief voor een Scheppend Kunstenaar. Het geloof in de vooruitgang van het scheppen, in de zin van het scheppen, in het scheppen an sich, mag niet worden aangetast, anders wankelt het Project, het levensplan, thans pakweg vijftien jaar oud, en 'kunnen we wel ophouden'. Onder de toonbank. Pornografie en erotica in de Nederlanden, in de kerstuitverkoop aangeschaft bij Van Oorschot, onder het genot van dunne snert met wors: ja, daar kan ik wel wat mee. Als iets troost, dan porno.

Infatuation

Greg Minah

In the refreshingly empty surroundings of Marqt at Ceintuurbaan, I bumped into an infatuation from 24 years ago. That is to say, I didn't bump into her, I saw her striding through the aisles, in a fashionable vintage coat, her formerly blonde, now ashblonde-greyish hair still long, and – my god, was she in a good shape (afterwards, she would actually show off her good shape to me, opening her jacket like an exhibitionist, which was overdoing it a bit). I knew she was a mother, dividing her time between New York and Amsterdam, and well, trying to have a life (like all of us). Anyway, the reason I am recounting all this, is that yes, I thought of our infatuation back then, before all of us made decisions and got stuck etcetera. What a wonderful word. Maybe I was only infatuated with her so that I could use the word. Anyway, nothing happened, and, of course, nothing will ever happen. The opportunity passed, like a train in the night, and that train is never coming back; it got off the rails and was turned into scrap metal. I don't feel sorry about this. I was looking at her while she was bragging about her kids, her house, her everything. I looked straight into her big brown eyes. While I was looking at her, and admiring her shape, – she must have noticed that –, I thought about the awkward way she just greeted me. She took me by the arms, my face was approaching hers, but suddenly I found myself peering over her shoulder into the shelves with overpriced glutenfree products while my lips were searching for something like a fish out of water. I was being air hugged. Why? Was she afraid of germs? Was she afraid of a kiss, on the lips, a french kiss perhaps? I hadn't been planning on one.

Greg Minah's satisfying paint porn.

Muts



Meedoen of niet meedoen, dat is de vraag. Wie meedoet geeft zijn zwaarbevochten vrijheid op, waarvoor hij hartverwarmend samenzijn terugkrijgt. Dat is de trade off. Maar ik heb moeite met dat opgeven van die vrijheid. Niet omdat ik me beter voel. Niet omdat ik niet mee wil doen, want ik doe wel mee. Maar omdat het gezicht me niet bevalt, het gezicht van een eenvormig gezelschap, een groep meedoeners, sorry: deelnemers, een groep mensen die zijn vrijheid en, daar kom je niet onderuit, kritisch vermogen heeft geofferd.
Wie een gezin sticht doet per definitie mee. En daaruit volgt een hele keten van meedaden, deelnemingen, waaraan je/ik je/me niet zo 1,2,3 of 4,5,6 kunt/kan onttrekken. Zo had ik ja gezegd tegen een kerstkoortje op het schoolplein van mijn kinderen. Ik vraag me af of W.F. Hermans, die ook vader was, mee had gedaan aan een kerstkoortje op het schoolplein, of dat hij toch liever achter de gymzaal een kogel door zijn slaap had gejaagd.
In dat koor kon je ook weer meedoen. Met zingen bijvoorbeeld. Dat deed ik, want lid zijn van een koor en niet willen zingen is zoiets als neuken en niet willen klaarkomen. (Of wel willen klaarkomen maar niet kreunen; nu ja, vul zelf in.) Maar was het ook noodzakelijk om een muts op te zetten? Nee, noodzakelijk was dat niet, maar voor dat ik het wist had iedereen een muts op en werd mijn tegenargument dat ik geen muts had vermorzeld door een kerstkoorlid dat mij, tijdens de laatste repetitie, een muts in mijn maat in de hand duwde.
Ik heb een gevoel dat vrouwen beter kunnen en willen meedoen dan mannen, maar het is gevaarlijk om op dit punt te generaliseren. Het zijn toch mannen geweest die zich Hitler's Willing Executioners hebben betoond. En aan vrouwelijke verzetshelden geen gebrek (zoals Tante Truus bijvoorbeeld, over wie ik pas kortgeleden hoorde).
Gisteravond, tijdens de uitvoering, zat ik ook een beetje in het naoorlogs verzet door te zingen zonder muts.
Die was ik zogenaamd vergeten.
Een kleine overwinning op het conformisme, of ordinaire ijdelheid.

Packaged entertainment

Het etiket was mooier dan de smaak

Laat op de avond nog even een biertje met Nieuwe Vriend P., jawel, natuurlijk, geen probleem, leuk zelfs, maar als we bij biercafé (welk café is heden ten dage geen biercafé) Gollem aankomen is het daar poepdruk want: pubquiz, daar was ik al bang voor, er is altijd iets, mensen kunnen zich niet meer gewoon vermaken, wat oudehoeren onder het genot van een gerstenat of twee, nee, zij moeten omringd door duizend biersoorten worden verleukt met door een onzichtbare quizmaster via de geluidsversterker gestelde vragen als 'Op welk continent ligt het Victoriameer?' (een vraag waarop ik het antwoord trouwens wel wist), 'Hoe noemt men een test waarbij de vorm van inktvlekken moeten worden geïnterpreteerd?' (idem) en 'Juist of niet juist: in de derde aflevering van het vierde seizoen van Game of Thrones geeft Banisbor aan juffrouw Julenati geen oorvijg maar een klysma' (geen idee) en 'Hoeveel blokken heeft een Minecraft-speler minimaal nodig om een jacuzzi te bouwen voor een geamputeerde lama' (idem). Packaged entertainment. Tijdens ons geoudehoer werden we aldus gestoord door een vraag, die onmogelijk viel te negeren. Een pubquiz-vraag negeren is als proberen niet aan een blauwe olifant te denken. Team 'Morele winnaars', een kluitje lieverds van studenten naast ons, wonnen nipt de quiz en waren uitzinnig. Wij waren ook wel een beetje trots omdat we ze een en ander hadden ingefluisterd (ook, naar later bleek, foute antwoorden). Toen de te raden muziekfragmenten klonken, uitgevoerd op draaiorgel dan wel valse blokfluit, riep Nieuwe Vriend P.: 'Dit is toch allemaal hartstikke leuk?' Leuk, inderdaad. Maar veel leuker dan dit moet het niet worden.

Een gruwelijke vergissing

Max Ernst: Oedipe Rex

Je – ik – wil nog wel eens vergeten dat Oedipus  p e r   o n g e l u k  zijn vader vermoordde en zijn moeder huwde (zijn ogen stak hij dan weer  w e l  opzettelijk en bij volle bewustzijn, mogen we aannemen, uit; aan de andere kant, wellicht was hij toen van de ratten bezeken. Goed.). Dit oerdrama berust dus op een verschrikkelijke vergissing. Is het mogelijk je zo gruwelijk te vergissen? Tot twee keer toe? De moord op de vader lijkt er in de diverse varianten op de mythe met de haren bijgesleept: een zwak plotpunt. Ter opfrissing van het geheugen: Oedidpus komt per ongeluk een grijsaard tegen in een koets en krijgt het met hem aan de stok, hetgeen dus tot de abusievelijke vadermoord leidt. Een vorm van road rage avant la lettre, maar niet erg geloofwaardig. Als hij dan de troon bestijgt, die van zijn vader, zonder dat zijn moeder, de weduwe, weet dat O. haar zoon is, denk je opnieuw: dat kan beter. De persoonsverwisseling, de incognito verschijning, de dubbele identiteit, het zijn narratieve stoplappen (hoewel ik die ook heb gebruikt in FAKE). Toch blijft de vadermoord en het moederhuwelijk tot de verbeelding spreken, misschien omdat ze, nou ja, dat had Freud natuurlijk goed gezien, zij het om de verkeerde redenen, een terugkerend patroon laten zien. We kennen allemaal mannen die met hun 'moeder' zijn getrouwd (ik ben er zo een, en als u eerlijk bent, u ook), maar dan zit je nog met die vadermoord. De zoon moet definitief breken met de vader, door, ja, wat ook alweer te doen? De familienaam te schande maken?

Pap

Image result for porridge painting
Jacob Jordaens: De pap eter

Wat, if anything, moet een mens ontbijten, elke ochtend opnieuw? En wat moet een ouder bijgevolg zijn kindmens voorzetten? Onder tijdstress, ook nog, want in het weekend is er geen centje pijn, dan wordt ontbijten een nieuwe religie. Na tijdenlang yoghurt met fruit en muesli te hebben gemaakt voor de leden van mijn gezin, hoorde ik van de Zaligmaker, net terug uit Noorwegen, dat ze wel eens pap wilde proberen.
Pap.
Ik heb er geen traumatische herinneringen aan en ik sta overal voor open. Om het papverhaal in de ochtend wat, nou ja, verteerbaarder (lees: makkelijker) te maken, had ik kant en klare pap gekocht van de firma Campina. In twee smaken: havermoutpap en rijstepap. Ik dacht daarmee mijn gezinsleden een keuze te geven en daardoor meer vrijheid en geluk.
'Getverdemme, dit is geen pap!' riep de Zaligmaker. 'Dit is lijm!' Ze gooide het lepeltje erbij neer. De kinderen, die nog moedig een of twee happen door hun strotjes hadden laten glijden, moesten toegeven dat het inderdaad heel erg vies was. Fijn om dat eindelijk eens straffeloos te mogen uitroepen, las ik op het gezicht van de vijfjarige.
Zeker, het was mij bij de bereiding al opgevallen dat de substantie in de pakken een zekere overkomst vertoonde met kots, maar schijn kan bedriegen, bedroog ik mezelf en stak mijn vinger in het pannetje waarin ik een en ander probeerde op te warmen en proefde... niets. Dat wil zeggen: geen havermout in het geval van de havermoutpap en geen rijst bij de rijstepap.
Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat het ook niet naar kots smaakte.
Minder zuur.
Enigszins beledigd stapte ik onder de douche. 'Maak jij maar ontbijt dan als je het zo goed weet!'
Later zag ik dat ze de ontbijtkommen een voor een had leeggekieperd. Eten weggooien, het blijft een van de grootste zonden in dit – maak daarvan: in mijn – huishouden, maar nu gooide ik met een perverse goesting de halfvolle Campina-pakken erachteraan.

Pret



'Sneeuw!'
De vijfjarige is extatisch, heeft naar dit moment, aangemoedigd door haar vader, Bing Crosby c.s. dagen, weken verlangd.
Snel naar buiten!
De negenjarige is niet bij de tizie weg te branden.
Ik ben nog niet aangekleed, dus ik zeg: 'Ga jij maar alvast.'
De vijfjarige wordt ingepakt en gaat de straat op.
'Stel dat we haar nooit meer terugzien,' zegt mijn vrouw bij de koffie.
Verdwijnen is het ergste. Erger dan kika, dode hoek, rape & murder misschien nog wel.
Misschien.
Het is 09.19. Precies een kwartier later eist ze dat ik haar sneeuwpret kom organiseren, vormgeven, begeleiden, invullen.
Ik gehoorzaam en ik moet opschieten, dat begrijp ik. Sneeuw is en blijft magie, maar in Holland duurt magie nooit lang. Magie mag niet. Magie moet zo snel mogelijk omgezet in modder.
Ik neem een dienblad mee, bind daaraan een stuk touw en verzoek mijn dochter om plaats te nemen. Niet ongelijk een paard een koets in Central Park, trek ik haar een paar rondjes door het park. Nadat we wat halfslachtige sneeuwpoppogingen hebben ondernomen, ik ben een slechte poppenbouwer, en alles is vastgelegd voor de digitale couch potatoes, willen we weer naar binnen.
De sneeuwpret heeft alles bij elkaar een uur geduurd. Een uur van de wakkere zestien die er doorgaans in een dag zitten.
De sneeuw begint te smelten.
Ik verlang naar een borrel.


Scheef



Bij de kerstbomenverkoop kom ik mijn pianostemmer tegen. 'Ik heb een probleem met mijn piano, een van de toetsen zit vast en hij moet hoognodig gestemd worden.'
Hij gaat kijken of hij tijd heeft. Hij vertelt dat zijn vriendin in januari is overleden aan alvleesklierkanker. 'Het wordt mijn eerste, nou ja...' begint hij.
'Alenige?'
'Ja, eh... kerst.'
Ondertussen wordt voor mijn ogen het kruis onder de boom getimmerd. Scheef, naar mijn idee, maar ik ben te afgeleid, en te lui, om er een punt van te maken.
Thuisgekomen zet ik de boom neer. Scheef. Niet zomaar scheef, Pisa-scheef. Ik trek aan de ene kant, duw aan de andere, plaats diverse objecten onder het kruis, maar nog steeds: scheef. Deze scheefte vereist grovere maatregelen. Ik kantel de boom en begin de stam een eindje hoger door te zagen, voorbij de scheefte, totdat ik op iets hards, iets ondoordringbaars stuit in het hart van de boomstam: de spijker. Als ik het kruis eraf probeer te hameren, sla ik het tot moes.
Ik heb nu een scheve, half doorgezaagde boom en een kapot kruis.
Ik haat de kerst nu al, en hij is nog niet eens begonnen. Maar: wat te doen? Die spijker krijg ik er niet uit. Bovendien heb ik dan nog steeds een nieuw kruis nodig en dat zagen viel me ook zwaar.
Met hangende pootjes keer ik terug naar de kerstboomverkoper en plemp de gemaltraiteerde boom, die al helemaal nergens om gevraagd heeft, voor zijn voeten. 'Sorry maar ik weet het even niet meer.'
Hij trapt zijn peuk uit. 'So, daar saan we dan moai kloar meej, hè.' Hij zaagt het ding kaarsrecht af en slaat er een nieuw kruis onder.
'Wat krijg je van me?'
'Nee jôh, is goed so.'
Op de terugweg, met de boom in mijn nek, vraag ik me af of ik mijn pianostemmer had moeten uitnodigen voor kerst.



Vulsel



Vulsel was ik gevraagd te zijn op een werf-receptie voor een kunstzuster. Het vulsel was nodig om de mecenassen de indruk te geven dat er Interessante Lieden op haar kunst afkwamen, Lieden van Divers Pluimage. Niet bejaard ook, vooral.
Aan in elk geval de laatste voorwaarde voldeed ik.
Ik heb altijd al vulsel willen zijn. Ik voel me vaak vulsel bij sociale gelegenheden, maar dan wordt er toch weer iets van me verwacht. Verwachtingen: je zou ze graag willen uitzetten. Verwachtingen zijn de vijand van het vulsel.
Toen ik op de receptie aankwam, stuitte ik op een heerschap van wie ik vermoedde dat hij mecenas was, omdat hij die vanzelfsprekende macht uitstraalde die bij het mecenaat hoort, maar het was niet de mecenas die gemasseerd diende te worden. Ik was niet gevraagd om te masseren, alleen om te vullen, dus ik hield mijn mond. Ik was bang voor hem. Ik was bang dat hij mij zou verpulveren. Ik kwam hem tegen bij de toiletten. Dus zo ziet macht eruit, dacht ik. Ik was het vergeten. Ik verkeer zelden in machtige kringen. Machtige kringen vragen mij nooit om te vullen. De machtigen vullen zichzelf.
De massage verliep ondertussen naar wens.
Ik maakte een praatje met een slavist, die, vermoedde ik, ook als vulsel diende. Gevraagd naar een leestip uit de modernere Russische literatuur, raadde hij mij Kankerpaviljoen aan van Solzjenitsyn.
Dat heb ik gelezen toen ik denk ik zestien was of zeventien. Ik begreep er niets van. Nog maar eens proberen dus.


Engelse ponden



'Viktor, ik heb Engelse ponden nodig, wil jij die voor mij halen bij het grenswisselkantoor?'
M., de glamourbejaarde, aan de telefoon.
Natuurlijk wil ik dat, maar waarom heeft ze in vredesnaam Engelse ponden nodig? Ik was niet lang geleden in Engeland en ik heb niet één keer Engelse ponden nodig gehad. Ik heb er niet eens Engelse ponden gezien. Alles ging contactloos, en ja, dat was bijzonder handig, maar ook een beetje, nou ja, jammer.
'Het is een kerstcadeautje voor mijn dochter in Londen. Ik vind het leuk om haar wat geld toe te stoppen.'
Ikke begrijpe, maar ikke ook posjtbode gewees, en wete dat posjtbodes wel eens geld uit enveloppe grisse. Voor hun eigen kerstgratificatie zeg maar, want met die van PostNL komen ze de winter niet door.
Ook dit bezwaar pareert ze moeiteloos. 'Viktor ik doe dit al jaren. Met een zilverpapiertje aan beide kanten van het biljet gaat het prima. Er is nog nooit iets mis gegaan.'
Ik spring op de fiets voor die ponden. Amstelstation: daar was in mijn herinnering een GWK, en ook nog steeds volgens GoogleMaps, maar als ik aankom, blijkt dat kantoortje te zijn opgeheven. Wel staan er twee GWK-pinautomaten voor euro's, maar dat is net zoiets als naar Scheveningen fietsen voor een frietje.
De ING op de Rijnstraat heeft, zie ik, alleen nog adviseurs, die staan te niksen achter modieuze bureaumeubels. Aan Engelse ponden kunnen ze me al helemaal niet helpen.
En zo verder. Misschien dat het ergens in het centrum lukt, maar welke huisvader durft zich heden ten dage nog in het centrum te vertonen?
De telefoon gaat. 'Viktor, laat maar zitten. Ik stuur euro's. Ze gaat naar Ierland op vakantie, en daar Juist.
'Als je de brief nog even op de bus doet voor me, dan is hij hopelijk net op tijd.'

To omkom i brann

Edvard Munch: Snølandskap

De Grote Vreugdebrenger had bij thuiskomst een verhaal. Ik houd van verhalen, hoewel het geen vrolijk verhaal was. De aanleiding was wel vrolijk. Ze stond met haar moeder en tante in de besneeuwde tuin foto's te maken, toen haar moeder in de verte, op pakweg 500 meter, een rookpluim ontwaarde. Hé, zei ze, een rookpluim. De anderen keken en moesten beamen dat daar verderop, inderdaad, rook was. Maar al iets meer dan alleen rook nu, zei mijn vrouw, er likt een vlam vanuit de zijkant van het huis.
De huizen zijn van hout, of grotendeels van hout, want ja, aan hout geen gebrek in Noorwegen. Dat, en een traditie van adventskaarsen en allerlei andere met kerst verband houdende kaarsen en lichtjes en wat dies meer zij, is, nou ja, een licht ontvlambare combinatie.
Zullen we dan maar weer verder gaan met de foto's? vroeg een van de drie vrouwen, daar buiten, in dat besneeuwde landschap.
Misschien moeten we de brandweer bellen, zei mijn vrouw.
Ja, dat is misschien wel een goed idee, zeiden de twee anderen.
Een nicht van mijn vrouw, die dichterbij het brandende huis woont, meldde desgevraagd dat zij nog niets had gezien, maar dat zij ook de brandweer zou bellen.
De brandweer arriveerde nogal laat.
Het huis werd compleet in de as gelegd.
Er vielen twee doden.
Een kortje in de krant.

Bijna dood ervaring

Image result for heart beating artist
Lonac

Ik heb een nieuwe vriendin. Glamourbejaarde M. (90) heeft langzaam maar zeker de plaats ingenomen van de oud-bibliothecaresse. Twee factoren hebben daartoe bijgedragen: M. woont bij mij om de hoek en ik heb per abuis tegen haar gezegd: je kunt me altijd bellen. Misschien nog een derde factor is dat M. als geen ander mij voor haar karretje weet te spannen.
Ongeveer twee keer daags word ik gebeld met mededelingen als: 'Viktor, ik lig te verschrompelen.' Of: 'Gisteren was weer heel erg. Ik dacht dat ik dood ging.' Als ik lang bij haar op bezoek ben in haar flatje, zegt ze: 'Ik zou maar naar huis gaan, anders wordt je vrouw jaloers.'
Eergisteren, als ik haar goed begrepen heb en mag geloven, ging ze echt bijna dood. Aan een soort hartaanval. Ik zeg soort, want het was niet een hart dat stilviel, maar juist compleet op hol sloeg. Ik wist dat ze een slecht, dat wil zeggen onregelmatig hart had – hartritmestoornissen, pacemaker, enzovoorts – maar niet dat dit dodelijk was, of zou kunnen zijn. Ze vertelt dat haar hartslag totaal de bocht uitvloog, om dan af te nemen tot bijna nul, en tenslotte weer de hemel in te schieten. Ze kon niet ademen. Het deed vreselijke pijn. 'Viktor, het deed zo'n pijn!' kermt ze. M. maakt graag cynische grapjes over haar naderende einde, maar als het al te dichtbij komt, is ze bang als een kind. Zou ik ook zijn, en ik wil haar graag bijstaan, maar ik was niet thuis op het moment suprême.
In paniek belde ze 112. Maar het was zaterdagavond, en 'de ambulance kan niet over het verkeer heen vliegen, mevrouw' (dat kan die natuurlijk wel, in de vorm van een heli, maar die werd niet ingezet). Eindelijk stond de ambulance voor haar deur, maar toen was het niet meer nodig.

Verse sneeuw

Anne Reinke

Ik ben jaloers op de verse sneeuw van mijn vrouw. Ze zit in Oppland, Noorwegen, waar het eigenlijk al in oktober had moeten sneeuwen, maar door het opschuiven der temperaturen, is hij pas gevallen de dag voordat zij aankwam. Een flink pak, wel. Sneeuwschuiven, -kettingen, de hele rataplan. Maagdelijke sneeuw is het meest poëtisch, al was het maar omdat je er in kunt dichten. De foto hierboven, die ze me opstuurde, is een still uit een film die ik wil maken. Een film waarin sneeuw valt, in dikke watten van vlokken, op de wimpers van een jongen die in grote stappen door de sneeuw loopt zonder te weten waarheen. Zijn handen zijn bevroren. De sneeuw kraakt, maar hij plakt niet. De sneeuw is te nat, te koud of te droog. De jongen kijkt naar de grijszwarte hemel, steekt zijn tong uit, vangt vlokken op, slikt ze door. De sneeuw smaakt naar ijzer. Het is windstil, de vlokken vallen kaarsrecht naar beneden, als in een computerspel vallen ze het gezicht van de jongen aan. Ze worden geboren uit het zwart, reizen door het grijs en landen in het wit. De jongen is helemaal alleen in het doodstille landschap. Als hij nu door een sneeuwmonster wordt verzwolgen merkt niemand het. Dat idee windt hem op. Hij schuift een berg bij elkaar en graaft er een tunnel in, maakt een kamer voor zichzelf. Hij gaat op zijn rug in zijn sneeuwkamer liggen, met zijn handen onder zijn hoofd, slaat zijn ene been of het andere en sluit zijn ogen. Net voordat hij stilvalt, kijkt een meisje, dat niet kan slapen, uit haar raam en ziet hem liggen.

Grenzen aan de thigmofilie

Andreas Hetfeld

Als de moeder van huis is, dansen de kinderen in bed. Ik ben een van die kinderen. Ik lig in het bed van de vijfjarige, die in het grote bed ligt. Ik heb haar tot drie keer toe getracht terug te laten keren na haar eigen bed, nadat ze zich bij mij rond vijf uur had gemeld, tot drie keer toe, maar uiteindelijk ben ik gezwicht. Ze hees zich bovenop me. Zo kan ik niet slapen, zei ik. Met een ruwheid die mij verbaasde wierp ik mijn dochter van me af. Ze zocht opnieuw toenadering, nu met haar teen. Ik ga in jouw bed liggen, zei ik, eerst als dreigement, maar dat dreigement maakte geen indruk. Toen heb ik het toch maar gedaan. Ik pas niet in het bed van mijn dochter. Alleen in foetushouding, en de foetushouding is niet mijn ideale houding. Aanvankelijk troost ik me nog met Midas Dekkers' idee van thigmofilie, maar uiteindelijk overheerst de krapte-last en moet ik terug naar mijn eigen bed. De vijfjarige ligt pontificaal in het grote bed, zie ik, maar ze slaapt. Voorzichtig verplaats ik haar naar mijn kant, en ga ik op moeders plekje liggen. Misschien dat ik hier nog een uur of wat mijn ogen dicht kan doen.

Mijn vervanger


Ernst Ludwig Kirchner: Selbstbildnis doppelbild 

Het was op een grijze, schaduwloze middag dat er werd gebeld en mijn vervanger voor de deur stond.
Ik had hem verwacht, alleen had niemand mij verteld wanneer hij precies zou komen.
Hij zag er vriendelijk uit, vriendelijk als een toevallige passant, als iemand die niets hoeft te verkopen, er alleen maar is.
We groetten elkaar geluidloos. Hij werkte zich langs mij naar binnen. Ik wilde zijn jas aannemen, maar hij gebaarde dat dat niet hoefde.
Even stonden we elkaar ongemakkelijk op te nemen, ik was eigenlijk wel verguld met hoe hij eruit zag, laat ik het zo zeggen: het had slechter gekund, tot ik voorstelde om wat te drinken te halen. Zonder zijn antwoord af te wachten, ging ik naar de keuken en haalde twee glazen water.
Door een stoel naar achter te trekken, nodigde ik hem uit aan tafel te komen zitten, maar hij bleef graag staan; daarom bleef ik ook maar staan.
Hoe gaat het? wilde ik weten, hoewel ik het niet wilde weten. Mijn vervanger voelde mijn desinteresse feilloos aan, want hij glimlachte alleen maar.
Zo stonden we daar, in mijn huis, met ieder een glas water, zonder iets te zeggen of te doen.
Formulieren, dacht ik ineens. We moeten formulieren invullen. Waar zijn de formulieren?
Mijn vervanger keek me vragend aan. Formulieren waren overbodig. Misschien vormden formulieren zelfs een obstakel.
Kon je me makkelijk vinden? De vraag hing als een klein spinnetje in de lucht, een spinnetje dat langzaam omlaag zakte.
Wat deed het ertoe of hij me makkelijk kon vinden? Het enige wat er toe deed was dat hij me had gevonden. Kennelijk was mijn tijd aangebroken om gevonden te worden.
Ergens piepte mijn telefoon twee maal kort achter elkaar, maar ik kon het ding niet vinden. De piep herkende ik uit duizenden, maar waar was hij? Met toenemende frustratie zocht ik mijn zakken af, de tafel, de bank, de oplader.
Ik keek naar mijn vervanger.
Hij duimde een bericht.

Kusjes

Annie Laurence Malleron: Nemesis

Nietsvermoedend parkeert de huisvader zijn met vrouw en kindertjes en pakjes gevulde familiewagen in een rustieke straat in de provinciale hoofdstad, alwaar de Grand Wizard zijn opwachting zal maken in de vorm van een van te voren geprogrammeerde en gepersonifieerde website op een laptop bij vrienden, als er plotseling, vrij driftig, op het raam wordt geklopt.
'Wie Zal Dat Zijn?' zingen wij in koor.
Door de openstaande portier ontwaar ik het borstelhaar van een inwoonster cq. autobezitster die mij had zien inparkeren (de Amsterdamse methode, dus kusje voor, kusje achter, klaar) en ziedend is over het bijhorende contact.
'Ik noteer je nummerbord!' gilt ze.
Mijn vrouw stapt rustig uit: 'Prima, dan noteren we jouw nummerbord ook.'
Tikhakkend verdwijnt de autobezitster, om even later weer terug te keren en in haar auto die achter de mijne is geparkeerd te rommelen. Nu krijgen we het, denk ik, de pakjes uitladend uit de achterbak: ze geeft mij keihard een kusje om me een lesje te leren. Maar nee. (Deze escalatie, inclusief beenamputatie, moet verder uitgewerkt in een Hermansiaans, dan wel Roald Dahlesk kort verhaal.)
Leuke buren, zeg ik tegen het familiehoofd in zijn ruime woning.
Hij knikt. 'Welke waren het?'
Aan het eind van de avond, bij het inladen van de pakjes (nu uitgepakt), bespied ik onwillekeurig de zitkamer van mijn nemesis, en sla de achterklep dicht. Meteen zit ze rechtop in de bank.


Vraagje



Onder de inzenders van het goede antwoord wordt een gepersonifieerde walnoot verloot.
PS: lutulent betekent modderig

Voorspelen



Tijdens de voorspeelavond van de negenjarige op de plaatselijke muziekschool fluister ik de Grote Vreugdebrenger, zonder wie er geen voorspeelavond of wat dan ook zou zijn geweest, iets in het oor, waarop zij antwoordt: 'Je stinkt, misschien moet je een mintje nemen.'
Ik sla meteen mijn hand voor mijn mond. Wat moet ik anders? Ik heb geen mintje. Ik heb in Schotland nogal veel vlees gegeten en resten van dat vlees zullen ofwel in mijn maag reacties zijn aangegaan met de daar aanwezige maagsappen, reacties die gassen hebben veroorzaakt die zich een weg zoeken via een waarschijnlijk enigszins lekkende maagklep; anders vleesresten die tussen mijn tanden zijn gaan zitten en die ik verzuimd heb weg te tandenstoken en/of flossen, en als dat het allemaal niet is, zou het ook nog die bacterie op je tong kunnen zijn die je er af kunt poetsen, maar dat heb ik ook al niet gedaan en ik heb ook geen borstel bij me, dus voorlopig zal ik blijven stinken. Een naar idee. Als de hele zaal gevuld met trotse ouders sinterklaasliedjes meezingen met de voorspelende kindertjes, houd ik mijn mond, terwijl ik normaal gesproken onder het motto een mens moet iets meebrul.
Ik wil geen stank verspreiden.
Dan komt het befaamde moeder en zoon koppel, die zijn elk jaar weer van de partij. Moeder heeft het op zichzelf sympathieke idee opgevat om met haar zoon op muziekles te gaan, maar de mate waarin zoonlief haar voorbijsnelt in virtuositeit, muzikaliteit en nou ja, alles wat met het bespelen van een instrument te maken heeft, is schrijnend. Plaatsvervangende schaamte is het niet die ik voel, ik wil roepen STOP! Maar de GVB vindt dat ik me er niet mee moet bemoeien; ik ken de dynamiek niet tussen die moeder en die zoon, etc.. En nu roep ik helemaal niets, want ik stink.
Het koppel speelt twee liedjes samen (de moeder schudt haar hoofd bij alle fouten die ze maakt), maar dan mag de zoon eindelijk alleen.
Hij triomfeert.
Titel van het liedje? Schatje, je stinkt.

The wonders of ex loving friendship

Garry Harper: The lookouts

When visiting an ex lover that you haven't seen in a while, it is hard not to imagine what if. What if you stayed together? What if that thing that broke you up, didn't happen? I'm looking at the teenage daughter of my ex in Scotland and I am thinking: that could have been my daughter. Could have, should have, would have – whatever. It didn't happen. That daughter is not mine, I have my own daughter.
The second phase of the oh so instructive reacquaintace with the significant ex is the recognition, or the realization, of the reason why it probably wasn't that good an idea to couple back then. Yes, you are very fond of each other, you know each other very well, you even remember the tiniest things of way back then, a thing you said, a certain behavioral particularity, you seemed to be a combination made in heaven, but then: maybe not. Perhaps it was a healthy thing, for both of you, to end the relationship.
Then again, a lot of it is happenstance, contingency, blind fate. In most cases, there is no reason why we do things, or at best, the reason is a story we tell ourselves (and the other, if interested) afterward, to maintain the illusion that we lead a meaningful life.
The third and last phase of going back to the ex is the most comforting part: the mutual allowance of friendship. Who could be a better friend than an ex-lover from long ago, if that ex-lover is not vindictive, resentful, acrimonious or spiteful – synonyms that I found in an online dictionary?
What a relief, when there is no need for sex and you can interact honestly and freely. There is no need to do anything. Just being together, without an agenda, feeling deeply connected just the same.

Vrijheid van verhuizing



'Bizar idee, je ziet elkaar een hele tijd niet, jaren achtereen leid je een leven dat zich totaal elders afspeelt, hooguit ben je je van de ander bewust in de periferie van je bewustzijn, en dan opeens sta je er midden in,' mijmer ik tegen mijn ex-geliefde uit 1992 aan haar eikenhouten keukentafel. 'Ik ben in jouw leven aan het spioneren. Niet zo onopvallend inderdaad, maar toch.'
Ze knikt. 'De volgende keer kom ik bij jou spioneren.'
'You're more than welcome.'
Wat beweegt een Nederlandse om aan de rand van Europa te wonen, in een onooglijk dorpje aan de kust?
De natuur, inderdaad, de natuur is hier overweldigend. Hier komt eerst de natuur, en dan pas komen de mensen. Maar als je binnen aan de keukentafel van een huis zit, kun je die natuur makkelijk wegdenken. Maakt het dan nog wat uit waar je bent, gegeven de huidige staat, om met Chriet Titulaer te spreken, der micro-elektronica? Ik denk het. Met andere woorden: waar je woont is dus toch wel een soort van keuze, met name als het niet in de buurt is van waar je bent opgegroeid, waar je hebt gestudeerd, etcetera.
Mijn ex-geliefde is haar toenmalige geliefde gevolgd, maar die leeft niet meer. Toen heeft ze een nieuwe geliefde gevonden en heeft een huis in zijn buurt gekocht.
Opvallend hoe weinig mensen in het rijke deel van de wereld gebruik maken van de vrijheid van vestiging. Logisch, aan de ene kant; als je rijk bent ga je niet vrijwillig naar een armer deel verhuizen, een deel waar dingen mogelijk slechter zijn geregeld, waar je kinderen mogelijk een lagere levensverwachting hebben, en jij ook, trouwens.
Maar dan nog valt er in Europa best wat te schuiven met woonplaatsen, maar bijna niemand die ik ken doet het. Daarom blijft volgens mij de EU een wassen neus. Of laat ik het zo zeggen: EU maakt internationale handel een stuk makkelijker en dat is fijn voor de mensen die internationale handel drijven, en het is fijn dat je tegenwoordig overal tegen normale tarieven met je telefoon kunt spelen, maar wij zijn geen Europeaan, zolang we niet vrijelijk door Europa heen verhuizen, anders dan voor vakantie, tijdelijk voor werk of studie. Misschien moeten we dan ook maar stoppen de schijn op te houden.

Schappelijke Schotten



Mijn herberg ligt letterlijk in the middle of nowhere, of nee, dat zeg ik verkeerd, temidden van de green pastures, de schapen en de bosschages. Een klein landweggetje voert er naar toe. Ik verwacht complete desertie, maar tot mijn verbazing is de parkeerplaats goed gevuld, en zit de coffeeshop van de B&B redelijk vol met tamelijk luidruchtige Schotten. Gail, de herbergier, had me van te voren al gewaarschuwd, bij het boeken, dat er festiviteiten zouden zijn, waar ik ook meteen voor was uitgenodigd. Aardig.
De kleine, O-benige vrouw kijkt me wat zorgelijk aan, als ik binnenkom, met mijn in Edinburgh aangeschafte vrijheidshoed, en brengt me naar mijn kamer. Geen paspoortgedoe, geen registratie-onzin. Ze vraagt of ik op vakantie ben. 'Sort of,' antwoord ik. Ik ben research aan het doen voor een roman. 'Okay darling. I'll get you some milk.'
Dit is de eerste keer in mijn hotelcarrière, om zo te zeggen, dat ik verse melk op mijn kamer krijg. Voor in de thee, natuurlijk.
Ik heb geen bereik met mijn telefoon, maar uit de douche komt warm water, dat is een meevaller.
Ik wil mijn computer inpluggen. Lukt niet. De Britten hebben 'natuurlijk' een eigen stekker. Net zoals ze natuurlijk eigen muntjes hebben, links rijden van de weg (ik grijp steeds met rechts in de lucht naar de versnellingspook) en natuurlijk niet meedoen met dat toch echt wel handige metrische systeem. Maar hun excentriciteit maakt ze juist zo aantrekkelijk. Ze trekken zich nergens iets van aan. Schotten zijn de Friezen van Engeland, maar ik heb nog geen Schotten gezien die voor blokkeerschotten zouden door kunnen gaan. Schotten lijkt me een uiterst schappelijk volkje, maar ook schappelijke mensen kunnen knappen.
Misschien als ze teveel hebben gedronken.
Dan gaat mijn kop eraf, waarschijnlijk.

Stukslaan


Ik zit in een onooglijk cafeetje, nee, een koffiecorner heet zoiets geloof ik, bij D12 in de loser's pier van Schiphol, omdat ik een uur stuk moet slaan wegens vertraging van mijn vlucht naar Edinburgh. Een vertraging veroorzaakt bij mij dikwijls een lichte existentiële crisis. Waarom moet ik eigenlijk ook weer zo nodig naar Edinburgh, wat denk ik te vinden in Edinburgh wat ik niet ook in Amsterdam zou kunnen vinden, en ook: waar was dat gehaast goed voor; reizen, hetgeen toch als een soort verhevigd leven is op te vatten, komt me nog zinlozer voor dan normaal. Maar goed, gezeten aan een straftafeltje, met een cappuccino in de hand, grappenmakend verzorgd door een guitige jongen met geblondeerd haar die mijn zoon had kunnen zijn, valt het allemaal alweer reuze mee, zo'n vertraging; sterker, je gaat het als een voordeel zien. Winst. Zo onchristelijk vroeg als die vlucht ging, was ook onzin, ik was me al aan het afvragen hoe ik twee uur in Edinburgh kon stukslaan aangezien ik me ook niet te vroeg bij mijn afspraak wil melden. Te vroeg heeft iets wanhopigs, en ik ben geloof ik niet wanhopig. Ik hou er bij nader inzien erg van om uren stuk te slaan, zolang ik maar over lees- cq. schrijfmateriaal beschik. Uren stukslaan ontslaat je van welke andere activiteit dan ook, je stelt je in staat de wereld in al zijn glorie te aanschouwen zoals die is, in plaats van als een doorgangsplaats. Ik meld me weer bij de guitige jongen achter de koffiecorner, die het niet heel druk heeft (maar wat wil je ook met die prijzen, en in deze uithoek van de luchthaven). 'Moet ik nog iets bestellen, wat vind jij? Heb ik alweer een zoetigheid verdiend?'
'Als ik verstandig zou zijn, zou ik een appel nemen.' Hij knikt naar het koelvak met de appels. 'Maar uiteindelijk zou ik toch kiezen voor de muffin.'

Luilakken aller landen, verenigt u



Voor de eerste keer in mijn 27-jarige bestaan als alumnus wijsbegeerte bezoek ik een lezing georganiseerd door de alumni-kring Wijsbegeerte. Het gaat over het basisinkomen, en de lector in kwestie, Gijs van Donselaar, gaat een argument daartegen aanvoeren. Dit alles heeft mijn interesse. Ikzelf geloof dat over vijftig jaar het basisinkomen algemeen is, robots het meeste hand- en denkwerk doen en er voor de mens alleen nog hier en daar 'leuk' vrijwilligerswerk overblijft. Maar Van Donselaar heeft niks met zulke empirische voorspellingen, het gaat hem om de redenering achter het idee. Dat idee, overigens, stamt niet van Rutger Bregman, maar van Philippe van Parijs, een filosoof aan de Universiteit van Leuven. Die probeerde, dertig jaar geleden, een middenweg te vinden tussen libertair en socialistisch, (tussen vrijheid en gelijkheid, in wezen), dat recht deed aan zijn gevoel dat zelfs iemand die van alle arbeid afziet, nog steeds recht heeft op inkomen (zijn baanbrekende artikel dat hij schreef voor een lezing aan Harvard is niet ongeestig getiteld, Why surfers should be fed.) Maar Van Donselaar is het hartgrondig met Van Parijs oneens en toonde vrij overtuigend aan dat Van Parijs' argumentatie logisch gezien spaak loopt. Ik dacht: dat komt omdat Van Parijs teveel verwacht van het UBI (universal basic income), namelijk 'real freedom for all'. Dat lijkt me teveel van het goede. Ik zou zeggen: het basisinkomen koppelt inkomen los van arbeid. Dat alleen al is een afscheid van de diepgewortelde christelijke arbeidsmoraal onder welks juk wij nog altijd zwichten maar die we voor het eerst in de geschiedenis, dankzij onze ongekende welvaart, bij het grofvuil zouden kunnen zetten. Het is mij een raadsel waarom de SP dit idee niet omarmt. Het zou Liliane Marijnissen, die er trouwens uitziet alsof ze wel een basisinkomen kan gebruiken, een enorm USP (unique selling point) geven ten opzichte van de andere linkse (en rechtse) partijen, maar ik heb er geen verstand van. Arbeid is alleen zaligmakend als het zaligmakende arbeid is.

Strepen

Jiskefet deed het corps beter dan het corps het corps deed.

Vanmiddag liet ik me voor het karretje spannen van de Volkskrant. De audiovisuele afdeling van deze krant wilde het diepte-interview van een jaar geleden, Van Corpsbal naar Knor, nog eens dunnetjes overdoen, maar dan met bewegend beeld. Tizie dus. Let wel: geen gewone tizie, want Vk zit volgens mij niet op de kabel, maar weptizie. Hoewel, wie weet nog wat tizie is? Ik heb overal ja op gezegd want ik heb een boek te verkopen. Een schrijver is geen hoer, maar een boer; hij denkt altijd aan aardappels. Gotta move product. Enfin, vandaag was het dan zo ver. De Opnames. Die vonden niet plaats op de soos van het ASC, want die waren niet zo geamuseerd door mijn roman (leid ik af uit hun passief agressieve gedrag), maar op die van de SSRA, zeg maar het kleine broertje of zusje van ASC, aan de Leidsegracht. Alles is kleiner aan de SSRA, behalve hun studentikoziteit en drankzucht (leid ik af aan de lucht die ik er aantrof). Maar ze zijn ook een beetje hippie, en dan heb je bij mij een streepje voor. Twee leden schudde ik de hand. Eentje deed de bar, de ander was praeses. Die de bar deed was een lieverd, met rommelig haar en een kettinkje om. De praeses deed vooral zijn best corporaal over te komen en slaagde daar ook wel in. Hij leerde me wat strepen is. Strepen is een bierglas waar nog een laatste restje in zit, leeg gooien op iemand anders, van een afstandje. Het bodempje eruit schieten, als het ware. De praeses deed het voor – droog. Ik begreep het. Zie hier de corporale vernieuwing in dertig jaar. Toen ik mijn boek cadeau deed, zei de praeses, die temidden van een teringbende achter een mini-laptopje zat: 'Dank je. Die gaat in de archiefkast.'

What's in a naambakje?



Omdat ik een half uur moet stukslaan op een Montessorischool terwijl de negenjarige boven wordt beziggehouden door een logopediste, verschans ik mij op een krukje temidden van balsturige naschoolse opvangpeuters en -kleuters, met op schoot Asymmetrie, Lisa Halliday's gehypte debuutroman, die Medische Broer mij even daarvoor tijdens de lunch in handen duwde omdat hij er zelf niet doorheen kwam. Het valt mij, meteen al op de eerste pagina' s, zwaar om niet te denken: 'ouwe snoeperd' en 'arm schaap' ten aanzien van respectievelijk de 'beroemde schrijver' in wie je in ongeveer 1 nanoseconde Philip Roth herkent en 'Alice', in wie je in een 1/1000ste nanoseconde de debuterende autrice herkent.
Het is altijd leerzaam om te lezen over andermans veroveringstactieken, maar ik kan Medische Broer nog niet beloven dat ik wel door dit meesterwerk heen kom. Ik had het boek van hem aangenomen zeggende: 'Dat is iets voor de Grote Gelukbrenger,' maar toen keek hij zo teleurgesteld, dat ik eraan toevoegde, 'maar ik wil het ook lezen'.
Tijdens het lezen word ik afgeleid door een roedel drie-,vierjarigen die tegen de kaft aantikken, de bladzijden ombuigen of het boek uit mijn handen proberen te rukken. De vermaning 'hou 's op' blijkt weinig effect te hebben. Waarom? Dit zijn Franse kindertjes, dat wil zeggen kindertjes van Franse expats, die niet schaars zijn in dit deel van de stad.
Nu begrijp ik de 'Victoire' op een van de naam-bakjes. Geen veelvoorkomende naam. In Nederland ken ik maar één persoon die zo heet, maar die ken ik dan wel vrij goed: mijn moeder.
'Qui s'appelle Victoire?' vraag ik aan de roedel.
'Moi,' zegt een blond jongetje, dezelfde die het boek uit mijn handen probeert te rukken, maar de anderen schudden van nee, hij liegt.
Een meisje, geen verlegen meisje, met donkere haren een eindje verderop luistert wel naar die naam. Is het sentimenteel van mij om in haar mijn moeder te willen zien, op die leeftijd?

Letter to the editor



Dankzij IDFA documentaires gebingewatched de afgelopen tijd, en ze waren allemaal te lang. Wat is dat met documentaires, dat ze de neiging hebben te lang te zijn? Natuurlijk, alles is te lang, als je eenmaal ergens aan begint wil je dat het zo snel mogelijk voorbij is, verheug je je op het einde, de pauze, de terugtocht, het afscheid, slapen. Maar bij de documentaires die ik zag, de korte niet uitgezonderd, overviel me, veel vaker dan zoiets me bij fictiefilms overvalt, het gevoel dat de editor had zitten slapen.
The Ambassador's Wife bijvoorbeeld, een korte documentaire schets van de Franse ambassadeursvrouw in Burkina Faso, die haar dagen vult met zwemmen, zingen en zitten, bevatte een aantal mooie scenes, maar de mooite van die scenes werd ernstig ondermijnd door hun lengte. Zo zien we Madame l'Ambassadeur baantjes trekken in het zwembad in haar weelderige tuin, terwijl een eindje verderop zwarte arbeiders de oude tennisbaan wegbeitelen om een nieuwe aan te kunnen leggen. Een heerlijke scene. Maar hij had de helft korter gemoeten, om een 'ja-nu-weten-we-het-wel' te voorkomen.
Ander voorbeeld, uit, alweer een commentaarloze 'slice of life'-film, The Potato Eaters, met dit keer de focus op een arme familie op het Russische platteland. Soms leek het alsof de documentairemaakster de camera had opgesteld in de leefruimte van deze aardappeleters, hem uren, zo niet dagen had laten draaien, om er daarna de beste stukjes uit te knippen.
De digitale revolutie heeft het mogelijk en betaalbaar gemaakt om op die manier te werk te gaan, en het levert ook prima beelden op. Het maakt niet uit waar je je camera op richt, als je hem maar lang genoeg aan laat staan, krijg je vanzelf prima beelden.
Een andere overweging lijkt te zijn bij met name Nederlandse documentaires die in een ver land te zijn gemaakt: 'We zijn er nou toch, dus laten we maar zoveel mogelijk schieten, en daar zo veel mogelijk van gebruiken, anders is het zonde.'
Cut!

Kreeft

Maria Kraakman door Pablo Delfos

Als de NRC schrijft dat je een dief bent van je eigen geluk als je Het jaar van de kreeft links laat liggen, het stuk van Luc Perceval naar Hugo Claus' jaren zeventig-roman, dan ben je op zijn minst een dief van je eigen nieuwsgierigheid als je niet even gaat kijken.
Ik las Claus toen ik een jaar of zestien, zeventien was – rijkelijk jong inderdaad. Mij staat eigenlijk alleen nog bij dat een groep mensen dronken en lachten en grofheden bezigden en vrijden, al naar gelang het uitkwam. Van plot, karakters of verdere eigenaardigheden uit die roman kan ik me niets herinneren.
Het toneelstuk is teruggebracht tot de onmogelijke liefde tussen een man (over wie we verder niets te weten komen) en een getrouwde moeder met klein kind, gespeeld door Gijs Scholten van Aschat en Maria Kraakman, begeleid door repetitieve solo-piano, en temidden van een driedimensionaal gordijn van opblaaspoppen (met erectie). Het enige dat ik vooraf wist was dat het fysiek theater zou zijn. Dit klopt. De lichamelijkheid maakt de meeste indruk in het stuk. Kraakman die onder Scholten van Aschats benen door piept ondersteboven hangend achter zijn rug (don't try this at home, tenzij u in de porno-industrie werkzaam bent), en hoe zij met kleine pasjes over het hele toneel bij hem weg danst: een heerlijke scène. Vechten en vrijen verbeelden ze – wijselijk – alleen symbolisch. De liefde is al vermoeiend genoeg.
Na afloop voelde ik dat dit stuk gedateerd was, maar waar ligt dit nu aan? Volgens de vrouwen in mijn gezelschap ligt het aan het beeld van de vrouw als hysterica. Volgens mij ligt het aan dat van de man als eeuwig geile bok. Misschien hebben we allebei gelijk.
Het sterkste aan het script is de manier waarop dialoog en voice over in elkaar overlopen. De acteurs schakelen naadloos over van verteller naar speler en terug. Alles kan, en het is merkwaardig dat niet veel meer (toneel)schrijvers van die vrijheid gebruik maken.

Verwende krengen



Vanochtend mochten ze hun schoen zetten en de Grote Vreugdebrenger had weer haar uiterste best gedaan om, zelfs op de vierkante centimeter, ieder op zijn wenken te bedienen. En dat in ruil voor een uitgedroogde wortel.
'Hé.'
'Zit er wat in?' vragen wij, vanuit bed.
'Ja!'
'Pak maar uit dan.'
'Een kettinkje!' Trots komt de vijfjarige haar buit laten zien. Ik zie onmiddellijk gevaren, bijvoorbeeld dat ze met dat kettinkje ergens achter blijft hangen, auto-strangulatie enzovoorts, maar ik heb niets in te brengen, want ik doe de inkopen niet.
De negenjarige blijft tactisch achter, maar komt nu toch ook zijn nest uit om te kijken wat de Grand Wizard in zijn schoen heeft gestopt. Een katapultje. Met balletjes om te schieten. Leuk. Hij is niet teleurgesteld. Nee, hij is blij, geloof ik, begint een oorlogje. Wij zoeken dekking.
De vijfjarige kijkt sip. 'Stom kettinkje.'
'Sorry maar dat is toch wel een beetje verwend, hoor,' mompel ik, terwijl ik me uit bed hijs voor nog een, nou ja, dag.
'Stomme pappa.'
'Zeg, hou 's op. Anders mag je je schoen helemaal niet meer zetten.'
De negenjarige laat nu ook een klaagzang horen. Wat nu weer? Hij is een balletje kwijt. 'Moet je beter opletten als je schiet. Gewoon even zoeken.'
Ik snap niet waarop ik hier nog woorden aan vuilmaak. Even later pluk ik het balletje onder de centrale verwarming vandaan. Hij blij, ik blij en de vijfjarige ziet inmiddels ook weer wat in haar kettinkje.
'Weet je wat wij in onze schoen vonden, als er al iets in zat?' probeert de opa in mij de discussie bij het ontbijt breder te trekken.
Wacht even, weet ik zelf het antwoord nog wel? O ja, toch wel.
Weet iemand wat taai-taai is?'
De negenjarige: 'Dat is toch van dat eten met rijst en hete pepers?'

Dear Maarten Biesheuvel,



Gecondoleerd met uw vrouw, die ik, dankzij Verhalen uit het gekkenhuis, ook een beetje heb leren kennen.
Het verlies van een geliefde geeft de grootste pijn, maar als een geliefde, zoals in uw geval – en als ik heel eerlijk ben, ook in het mijne – van cruciaal belang is om te kunnen functioneren in wat men wel noemt de maatschappij, dan is het ook een regelrechte ramp.
Laat ik meteen terzake komen: ik wil u bij deze graag een safe haven bieden, in elk geval voor de winter, in mijn kantoor in de tuin. Wij zijn niet ruim behuisd, maar wij geloven in knusheid. Als ik het goed begrijp leest u klassiekers en schrijft u tussen de bedrijven ook nog eens wat. U moet uw medicijnen innemen. Misschien moet u af en toe een wandelingetje maken. Dit alles lijkt me heel wel te combineren met onze agenda.
Misschien haalt u enige levensvreugde uit de nabijheid van mijn kleine kinderen, die zeker af en toe op uw deur zullen komen kloppen. (De deur kan op slot. In de ochtend zullen we ze bij u vandaan houden.)
Mijn kantoor in de tuin heeft weliswaar geen stromend water, wel valt het daglicht via het glazen dak naar binnen, hetgeen een heilzaam effect heeft op de gemoedstoestand (en op het animo om te schrijven, trouwens). Geen mens is immuun voor lichttherapie, als we Philips mogen geloven. U zult nog plezier beleven, en wellicht een kort verhaal willen wijden, aan de strapatsen van Tommy, onze poes, die niet alleen graag jongleert met al dan niet in terminale fase verkerende muizen, maar ook van tak tot tak vliegt om duiven te grazen te nemen (doorgaans zonder succes). Op voornoemd glazen dak klimt hij niet zelden, om te kijken wat je aan het doen bent. Ik beloof dat dit de enige inbreuk zal zijn op uw privacy.
Indien gewenst zal ik 's avonds voor u een mopje piano spelen.
De Grote Roerganger kennende, denk ik dat zij u er nog wel bij kan hebben, tegen een kleine vergoeding, uiteraard, want in de literatuur kun je niet wonen en voor niets gaat zelfs de zon tegenwoordig niet meer op.

Hartelijks, nogmaals sterkte, en hopende van u te horen,

Viktor Frölke, schrijver en ex-gek


Verkeerde boodschap



De Grote Roerganger deed een beroep op mij: onderzoeken of HifiKlubben een bescheiden tizie van onder de vijfhonderd euro in zijn assortiment had. Dat onderzoek mocht telefonisch, maar ik had goesting om het huis te ontvluchten dus rapporteerde dat ik helemaal naar buiten zou gaan en naar de winkel zou fietsen en daar zou gaan kijken hoe of wat.
Prima, zei ze, maar nog niets kopen. Alleen onderzoeken.
Ik was nog nooit bij HifiKlubben geweest. Zoals elke man heb ik een zwak voor apparatuur. De Freudiaan in mij heeft hiervoor een theorie, maar die zal ik u besparen. WELCOME LISTENERS stond er bij de ingang. Ik dacht, ik kom niet om te luisteren, maar om te kijken, maar gelukkig, zag ik vanuit mijn ooghoek, verkochten ze ook tizies.
De showroom was helverlicht en helemaal verlaten.
Hebben jullie misschien een kleine tizie van onder de vijfhonderd euro? riep ik tegen niemand in het bijzonder.
Jazeker, antwoordde een genadeloos opgewekte vijftiger met een grijze kuif, die op mij toesnelde. Hij bracht me naar de tizie. Er was niets aan gelogen, sterker: het was precies wat ik – herstel: de Grote Roerganger – zocht.
U treft het, want vandaag gaat er vijftig euro van de prijs af. Dus 429 in plaats van 479.
Ik moet even bellen met de Grote Roerganger.
De verkoper knikte begrijpend. Ik belde en bracht verslag uit. Zal ik hem kopen?
Nee! Absoluut niet! Dat heb ik je toch gezegd!
Ze hing op.
Als u hem nu koopt, zei de verkoper, die het telefoongesprek hoofdschuddend had aangezien, kunt u hem morgen weer terugbrengen. Geen centje pijn.
Ik kocht de tizie, denkende: als De GR hem niet wil hebben, hou ik hem voor mezelf.
Door de storm fietste ik terug met de tizie onder mijn arm. De GR zag me komen, opende de voordeur en beet me toe: Wat had ik nou gezegd? Ga maar weer terugbrengen. Wat ben je nou voor iemand? Ik zei, onderzoeken, niet kopen!
Ze sloeg de deur in mijn gezicht dicht.
Ik zocht een verklaring in de sterren, maar er waren geen sterren.
Toen ik de tizie in de gang had gezet, kwam de vijfjarige me troosten. Ik vind jou wel lief, hoor pappie.