De mantel der liefde (kerstverhaal)




1.

Stak ik mijn neus in mademoiselle’s nek, bijvoorbeeld als ik haar in haar jas hielp, dan rook ik iets van komijn. Het parfum dat ze al jaren gebruikte was het niet, het moest de combinatie zijn met haar lichaamsgeur. Ik raakte er aan gehecht, maar misschien waste ze zich toch minder dan ik dacht.

Nooit ging ze onopgemaakt de deur uit. Zwierige jurken, maar soms ook hippe, wijde broeken, boven felgekleurde sneakers, plus haar uilenbril maakten haar aan mijn arm tot een verschijning. Ze hield van kleine provocaties. Bij haar vaste restaurant riep ze tegen de ober: ‘Garçon! Eén vlieg, in mijn soep!’ Als de ober aan haar tafel stond zei ze: ‘Hij was exquis. Hebt u er nog eentje voor mij?’

Mademoiselle mr. Michelle Michaud was eenennegentig, vlijmscherp en astmatisch. Op twintigjarige leeftijd van Parijs naar Den Haag gestuurd als au pair, was ze dankzij haar geadopteerde familie rechten gaan studeren in Leiden. In de jaren zeventig werd mr. Michaud benoemd tot de eerste vrouwelijke president van de Amsterdamse rechtbank. Kinderen had ze niet. Ze wenste geen offer te brengen aan het recht, zoals ze zelf zei. Daarenboven was ze nog nooit iemand tegengekomen met wie ze het langer dan een dagdeel uithield. Niet dat ze immuun was voor romantische waanzin. Toen ik haar vertelde hoe Will mij had geschaakt, door me op te pakken bij een bushokje in Edinburgh en me over zijn schouder te gooien, –  hij zweerde dat we voor elkaar waren bestemd –, was ze geroerd. ‘Maar ik had hem aangegeven wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving.’

Soms dacht ik dat haar solitaire bestaan ook iets met haar luie oog te maken had. Met haar parelmoeren oogschaduw op, deed ze soms denken aan de dood.

Mademoiselle – haar aanspreektitel – bewoonde een droometage aan de Weesperzijde. Het contrast met het hol waarin Will en ik leefden kon niet groter zijn. In de meters hoge living met kunst aan de muur en tot aan het plafond reikende boekenkasten, viel het zonlicht met bakken naar binnen. Op de concertvleugel mocht Will graag zijn songs uitproberen als ik mademoiselle meenam naar de dokter.

In de keuken stond een tafel waar met acht mensen kon worden gedineerd; alleen was dit volgens mij nog nooit gebeurd. Het souterrain functioneerde als master bedroom. In haar spartaanse, kostschoolachtige bedje lag ze te lezen. ‘Slapen,’ zei ze, ‘ik snap niet hoe mensen het kunnen.’ ’s Nachts bestudeerde ze, paarse leesbril op de neus, Het tijdschrift voor rechtspraak en straftoemeting, de Charlie Hebdo (voor de gemene tekeningetjes) en The New York Review of Books en onderstreepte wat ze belangrijk vond – een ontroerende beroepsdeformatie. 

2.

De woning die Will en ik huurden bij het Oosterpark werd slecht onderhouden (de huisbaas was permanent onbereikbaar), de muizen waren onuitroeibaar en nu het kouder werd leek het of de wind er dwars doorheen woei. Niet zelden bleven we in bed liggen kibbelen omdat de verwarming het niet deed. 

Ik had hem ook niet in huis moeten nemen. Maar tegen alle voorspellingen in hielden we nog steeds van elkaar. Dat kwam goed uit, want ik was in verwachting.

‘Wil je gauw komen,’ hijgde mademoiselle aan de telefoon. Ze zat in ademnood, dat gebeurde de laatste tijd vaker, maar als ik dan op de fiets sprong was er weinig aan de hand.

Michaud was graag aan het woord. Viel er een stilte waarin ik iets te berde zou kunnen brengen, dan pakte ze met bewonderenswaardige vindingrijkheid de draad van haar verhaal weer op. Van bijna alle zaken waarin ze recht had gesproken wist ze de details, zoals de Thaise rugzakmoord. In een rugzak die in het Vondelpark door een hond was gevonden zaten de overblijfselen van een Thaise prostituée. Dankzij speurwerk van de politie kon de rugzak via de zoon worden getraceerd naar een vijftigjarige accountant uit Landsmeer. Tijdens Michauds ondervraging brak de man en legde een volledige bekentenis af. ‘Een goede rechter maakt de aanklager, de advocaat, en in veel gevallen ook de straf overbodig,’ luidde haar stokpaardje.

3.

Toen mademoiselle op een schaduwloze herfstdag bij de groene thee, die ze uit de Marais liet aanrukken, vertelde dat ze haar vermogen zou nalaten aan Juges sans Frontières, een organisatie die rechters invloog naar alle delen van de wereld, gleed ik van de bank af en porde in de open haard. ‘Weet u dat wel zeker?’

Ik was teleurgesteld dat ze mij niet wat naliet. Ze was toch zo op mij gesteld? Ze wist hoe goed Will en ik het konden gebruiken. Ik zorgde al zeven jaar voor haar. Eerst via uitzendbureau TakeCare, maar al snel één-op-één. Ze betaalde me royaal. Ik hoefde er weinig voor te doen. Wel verwachtte ze dat ik alle dagen van het jaar acte de présence gaf, al was het maar om haar nagels te lakken. ‘Niet uitschieten!’ gilde ze dan. Elk veegje moest zorgvuldig worden verwijderd. Soms kregen we de slappe lach.

Volgens Will was ik de dochter die Michaud nooit had gehad.

Maar was zij dan mijn moeder?

‘Nee, chérie, ik weet niets zeker. Waarschijnlijk is het weggegooid geld.’ Met haar trillende, bijna doorschijnende klauwtjes omklemde ze haar theekopje. ‘Waarom zou ik me bekreunen over mijn nalatenschap?’ (Bekreunen was haar lievelingswoord.)

Ze liet me een mapje uit haar secretaire halen met het testament dat ze tien jaar geleden had opgesteld maar nog altijd niet bij de notaris laten vastleggen. L’Institut Michaud zou worden opgericht ter bevordering van de rechtspraak in francofoon Afrika, onder andere door vrouwelijke rechters op te leiden in Burkina Faso.

Heeft u een euthanasieverklaring?’ flapte ik eruit.

Ze kantelde haar hoofd en staarde me aan met haar luie oog. ‘Dat is nonsens, chérie. Goedbedoelde nonsens, maar toch.’

De bomen stonden als skeletten voor de hoge ramen. De open haard brandde behaaglijk, al had het nieuws dat je er kanker van kreeg iets van de behaaglijkheid weggenomen.

Haar longen piepten. ‘Wie helder is, wil niet dood, en wie niet helder is, kan niet over zijn leven beslissen – uitzonderingen daargelaten, natuurlijk.’

Ik drapeerde een oude deken over haar schoudertjes. ‘Wilt u worden begraven of gecremeerd?’

‘Gevriesdroogd. Stukken bewaren in de vriezer graag… Nee, cremeren, cherie. As in de Amstel. Maar laten we het over mijn uitvaart hebben. Ik wil geen uitvaart. Wat heb ik aan een uitvaart als ik toch naar de gallemiezen ben?’ (Gallemiezen was haar andere lievelingswoord.)

Wat ze dan wel wilde stond op een handgeschreven A-viertje getiteld ‘Ma Liste de Rêves’. Er stonden drie items op. Ze wilde, hoewel ze vegetariër was, een rookworst eten bij de Hema. Varen in een gondel door de Canal Grande.  En ze droomde ervan te trouwen.

‘Trouwen? Met wie dan?’

‘Met mijzelf, met wie anders? De geschikte kandidaten liggen allang onder de zoden. Bovendien, ik ben een beetje lesbisch.’

In de weken daarna leek ze nieuwe zin te hebben in het leven, maar ik maakte me zorgen over haar gezondheid. De griepprik weigerde ze. ‘Als ik griep krijg,’ zei ze, ‘dan heeft de grote griepgever dat gewild.’

Op een vrijdag in november, toen de maan als een Xenos-lamp in de heiige lucht hing, wandelden Will en ik door de natte sneeuw in het Oosterpark. In de buitenlucht had ik minder last van misselijkheid. Niet voor het eerst vroeg ik me hardop af hoe ’t verder moest, straks, met ons.

‘Zal ik met haar trouwen?’ zei Will.

Ik duwde zijn hand van mijn buik. ‘Ben je gek geworden?’

Mijn idee was om mademoiselle te verrassen met een kerstdiner dat ik met haar creditcard zou betalen. Ik gokte erop dat ze eerst wat huiverig zou zijn, om er uiteindelijk toch in mee te gaan.

Of ze ontsloeg me op staande voet, dat kon ook.

4.

De stad werd gegeseld door hagelbuien, maar het vijfgangen-kerstdiner zou doorgaan. In de amuse zat Hema-worst, maar voor de rest was alles vegetarisch. Aan tafel zaten Michauds bovenburen, twee KLM-pursers die bij uitzondering thuis waren; de Filippijnse schoonmaakster die zich bleef verontschuldigen; en, als eregast, studievriendin mr. Jikke Rijpkema-de Jou, die ik uit een adresboekje had opgeduikeld. Aan het hoofd zat ze te knikkebollen op één glas port.

Toen het tot Michaud doordrong wat we hadden aangericht en wat het zou kosten, reageerde ze gepikeerd, totdat Will zijn entree maakte in zijn fluwelen pak, als een Schotse troubadour, en haar een handkus gaf. Ze lachte haar tanden bloot, iets wat ik haar nog nooit had zien doen (ik begreep nu trouwens ook waarom).

Will ontkurkte de crémant, schonk iedereen in en hief, vanaf de andere kant van de tafel, zijn glas naar de gastvrouw. ‘Ik ben hier niet goed in, maar… welkom op de trouwerij van… mademoiselle….’ Ze keek hem aan met één opgetrokken wenkbrauw. ‘L’amour est un oiseau rebelle… Neemt gij, Michelle Michaud, Michelle Michaud tot uw echtgenote – en omgekeerd?’

‘Volgaarne!’ kraaide ze van plezier.

‘Ja of nee. Anders is het niet geldig.’

‘Ja.’

Uit zijn binnenzak haalde Will een ringetje dat mij niet meer paste. De losse huid op haar pink rolde op als een kleedje.

‘Dan verklaar ik u nu tot madame.’ Ze straalde. De KLM-pursers klapten. ‘Volgens mij mag u nu…,’ sprak de ene, ‘uzelf kussen,’ vulde de ander aan.

Michaud keek liefkozend naar beringde pink en drukte er haar mummelende lippen op. Misschien had ze nog nooit iemand of iets zo innig gekust. Ik was de eerste om haar te feliciteren.

Iedereen joelde, behalve de wakker geschrokken Rijpkema-de Jou, die met grote ogen om zich heen keek.

Will speelde Neil Youngs Harvest Moon op de vleugel. Toen niemand aanstalten maakte om te dansen, troonde ik madame mee naar de dansvloer voor de wild flakkerende open haard. Haar broze lijfje schurkte tegen mijn harde buik.

Rond een uur of tien tikte Michaud met het lepeltje waarmee we de fragilité (koffiemousse met krokante amandelwafel) hadden opgepeuzeld, tegen haar glas. Ik hielp haar met opstaan, maar ze wilde niet worden ondersteund. Haar krijtstreep-broekpak had opeens iets van een pyjama.

‘Chers amis.’ Haar ademhaling floot door de ruimte. ‘Ik weet niet hoe ik moet zeggen… L’enfant…’ Ze nam een slokje dessertwijn. ‘Ik ben mijn leven lang… Als iemand…’

Will roffelde op de tafelrand. Madame wierp een furieuze blik mijn kant op. Mijn hart klopte in mijn keel. Toen liet ze haar kopje hangen. Nog voor de druppel aan haar neus op de grond viel, stortte ze zelf neer. Als een lege boodschappentas zeeg ze voor onze ogen in elkaar.

5.

Zes maanden later, we werden in beslag genomen door ons baby-dochtertje, leek alles een vage, gekleurde herinnering. Het verrassingsdiner, de uitvaart die geen uitvaart mocht zijn maar waar wel als aasgieren neven en nichten uit Frankrijk op af waren gekomen, de as-uitstrooiing vanaf de Magere Brug, de urn die het water in kukelde.

We hadden nergens meer op gerekend. Zowaar leek Will eindelijk enig succes te boeken met een solo-cd op Spotify.

Misschien was ik labiel, ik kwam net uit het park, ik had de draagzak nog om, maar ik barstte in huilen uit bij de brief van de notaris. Het had mr. Michaud behaagd haar vermogen aan Juges sans Frontières na te laten, maar haar hypotheekvrije appartement was voor ons. Nee, dat zeg ik verkeerd, ze had het aan ons kind nagelaten. Wij mochten, zolang nodig, het daar opvoeden. In een begeleidend krabbeltje had ze mij op het hart gedrukt snel op zoek te gaan naar een baan.

Twee keer met de bakfiets en we waren verhuisd. Nooit trok ik zo voldaan de stroeve deur van ons krotje dicht.

De sleutels van de Weesperzijde, die maanden, jaren, als een tantaluskwelling aan het haakje in de gang hingen, deden het nog.

Dankbaarheid kon je overdrijven, maar het minste wat we konden doen was onze dochter op een of andere manier naar haar te vernoemen.

‘Wil je weten wat ik in de fragilité had gedaan?’ vroeg Will de eerste avond in onze nieuwe huis.

Ik keek hem sprakeloos aan.

Hij snoof kort achter zijn vrouwelijke hand.

3 opmerkingen:

  1. En dan de opluchting, Het Parool van maandag 24 december openslaand. Vier pagina's, uitgebreid geïllustreerd. Het leven heeft weer zin.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ik vond het een heel leuk verhaal. Was in de war omdat de verteller een vrouw is... ik hoop dat het waar is en jullie nu prachtig op de Weesperzijde ( dat was het geloof ik, of weteringschans? Ik kan hier niet checken) wonen. Ik heb jarenlang in Amsterdam gewoond en ben nu dolgelukkig in midden Portugal. Fijne feestdagen en gelukkig nieuwjaar. Hanneke Rijkelijkhuizen

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Hanneke, dank. Er is geen reden om in de war te zijn. Ik ben gevleid door je idee dat het waar is. Veel geluk in Portugal.

    BeantwoordenVerwijderen

Wat fijn dat jullie er zijn