Lekker snijden



In het kostelijke, van anekdotes uitpuilende, lekker onsmakelijke (veel pus en dergelijke), opmerkelijk vlot geschreven – voor een chirurg dan – Onder het mes, een alternatieve geschiedenis van de heelkunde*, behandelt Arnold van de Laar, helemaal aan het eind, bij de bespreking van de perianale fistel van Lodewijk de Veertiende, een aandoening die mij bekend voorkomt, ik wist alleen niet dat die zo heette: sinus pilonidalis , ook wel haarnetcyste genaamd.
Is het nodig op deze plek mijn medisch dossier door te nemen? Nee, maar pijnlijk was het destijds wel. Ik dacht dat het een steenpuist was, die bovenin mijn bilnaad zat en mij het zitten belemmerde. De chirurg van dienst, een beer van een man verbonden aan NYU Medical Center, legde uit dat mijn kwaal ook wel jeep disease wordt genoemd: een karbonkel op die plek kwam typisch voor bij soldaten die nogal lang in een Jeep zaten; door al dat gebonk op hun stuitje lag een ingegroeide haar met bijbehorende ontsteking op de loer.
Van de Laar meent dat zo'n buitengewoon onplezierige, onderhuidse ontsteking met pus juist daar voorkomt omdat op die plek van het menselijk lichaam eigenijk een staart had moeten zitten; de huid wordt er minder goed doorbloed. Se non è vero è ben trovato. Mijn New Yorkse chirurg groef hem bij mij uit onder plaatselijke verdoving. Ik heb niet via een monitor meegekeken, maar het voelde alsof hij een spade in mijn onderrug stak, om Het Ding met wortel en tak eruit te krijgen. Ik kon na afloop alleen maar dankbaar zijn. Wel moest ik de aldus ontstane kuil wekenlang wassen en spoelen om te voorkomen dat hij weer vol zou stromen met pus. Poepen ging zittend op een soort fietsband, kan ik me herinneren. Tot zover.
Als u smult van dit soort verhalen, maar dan bloederiger en over beroemde patiënten (de paus!), in wie nog veel dieper gesneden wordt en waaraan nog veel meer pus te pas komt, dan is Onder het mes iets voor u. In 2014 verscheen Van de Laars sappige geschiedenis voor het eerst bij Thomas Rap, maar bleef toentertijd vrijwel onopgemerkt; thans is het boek opnieuw uitgebracht en aan meerdere landen verkocht, wat niet elke Rap-auteur kan zeggen.

(Fop- en scherts)vuurwerk



'Ben je gelukkig?' vraag ik aan mijn tienjarige, die het vuurwerk dat we hebben gekocht keurig netjes voor zijn moeder en zichzelf heeft uitgestald op de zitbank.
Hij glimt. 'Ja.'
Ik herinner me dat geluk, nee: de extase. Ik raakte als kind ook in hogere sferen in de aanloop naar zalig uiteinde dankzij de unieke combinatie van laat opblijven, gevaar en (de belofte van) drank.
De zesjarige is ook extatisch. Meteen na aankoop heb ik ze beiden een doosje knalerwten gegeven om te oefenen. Die hadden wij vroeger niet, of we haalden er onze neus voor op: kleine bolletjes (een soort heroïnebolletjes maar dan zonder heroïne) die een knal geven als je ze op de grond gooit. Hoe harder je gooit hoe harder de knal, lijkt het. Fop- en schertsvuurwerk vermeldt de verpakking. Maar er is meer: honderd rotjes voor boven de zestien. De tienjarige heeft het pak in zijn hand alsof het een relikwie is, en dat is het ook, je moet je relikwieën ergens vandaan halen als de kerk in een restaurant veranderd is en het kerstverhaal een sprookje blijkt te zijn. Gisteravond hebben we stiekem twee rotjes afgestoken om te zien hoe hard ze gingen. Best hard. Aan de overzijde kwam net een politie-auto voorbij.
'Ik haat rotjes,' zegt de moeder.
Jongens niet, die zijn dol op destructie, oorlog – zelfs een zachtmoedige jongen, zoals mijn zoon.
Voor mijzelf en de moeder heb ik pijlen gekocht. Ze zien er veelbelovend uit. De belofte zal, zoals altijd, uiteenvallen in een teleurstellend son et lumière à la méthode chinoise.
Kosten van dit alles: €37,50. Ik heb slechtere tijden gekend.
Nu nog gratis vuurwerkbrillen halen bij de Pearl om te voorkomen wat naar verluid niet lang geleden gebeurde bij een man die, in kennelijke staat, boven zijn zojuist ontstoken vuurwerk hing om te zien waar het bleef. Het vloog recht in  b e i d e  ogen.

Prullaria



Mijn vader rommelt met zijn slanke, gekalknagelde duimen in een vintage blikken sigarettendoos (Gold Flake, doet $17,79 op eBay zie ik) gevuld met speldjes, medailles en andere prullaria. Af en toe houdt hij er eentje omhoog en zegt: 'En dit is...' Ik neem het kleinood van hem over, bekijk het met een loep en vul aan: 'Iets katholieks.' Of: 'Iets sportiefs.' Of: 'Iets meligs van de carnavalsvereniging.'
Als hij een piepklein, metalen beeldje van een ibis in de lucht houdt: 'Dit kreeg ik omdat ik het meisjesdispuut IBIS had geholpen bij de organisatie van een feest.'
Mijn ouders ruimen hun huis op. Wie wat bewaart die heeft wat inderdaad; daar staat tegenover dat wie niets heeft ook niets hoeft te bewaren. Puur het feit dat iets bewaard is, maakt het al iets waard – voor de bewaarder, dan.
'Krijg ik die liefdesbrieven van jou nog te zien?' vraag ik aan mijn moeder. Ze schudt haar hoofd. 'Even wachten... bekijk eerst dit maar eens.' Ze overhandigt me een tasje met mijn allereerste schrijfsels, rekensels, tekensels en andere fröbelarijen. Bijna verontschuldigend, zegt ze: 'Van jou heb ik alles bewaard.' Na drie zoons en een dochter – 'die kwamen zo'n beetje vanzelf' - wilde mijn moeder nog één keer gaan voor een meisje. Er zat dus weer een piemel aan, maar dat deed kennelijk weinig af aan mijn status als liefdesbaby. 'Voor het eerst genoot ik ervan.'
Marie Kondo, volgens wie al onze bezittingen vreugde moeten brengen, zou het tasje dumpen, vermoedelijk, en ik ook, vrees ik, afgezien van twee verhaaltjes, een getiteld 'Het laatste stuk kaas' en een flard bekentenislektuur, waarin de ik-persoon in slordig handschrift opschept over een paar biertjes die hij stiekem met vriendjes heeft gedronken. Twaalf moet ik zijn geweest en toen dus al in overtreding.

Brodsky




Op de snelweg naar Rotterdam, de skyline was al in zicht – altijd weer een stuk imposanter dan die van Amsterdam, dank gaat daarbij uit naar de bombardementen – keken we naar rechts en lazen, hoog op een gebouw: STEDEN SCHUILEN NIET WANNEER HET REGENT.
'Wat een stupide tekst,' zei ik, onnadenkend.
Lieftallige was het roerend, en even onnadenkend, met me eens.
Welk bedrijf probeert hier aandacht te trekken? Wat probeert iemand hier te verkopen? Het kan alles zijn, en het is allemaal even grote flauwekul, dachten wij.
Wij namen niet de tijd om na te denken.
Rotterdam heeft een traditie hoog te houden als poëzieverspreider via gebouwen, men denke aan Alles van waarde is weerloos (na Luceberts ontmaskering herdoopt in Alles van waarde is Wehrmacht), en natuurlijk de regel van Jules Deelder – God mocht willen dat Hij zijn ziel had –: De omgeving van de mens is de medemens.
Waarheden als koeien, die door Rotterdammers, en niet alleen door hen, elke dag opnieuw gelezen mogen worden.
Welke ware koe zat in de regel over de steden die niet schuilen wanneer het regent? Wel, het licht brak bij mij pas door toen ik diezelfde avond het enige zinnige kerstcadeau, mijn schoonvader aangeboden, onder ogen kreeg, Lees!, een bundel gedichten samengesteld door Ahmed Aboutaleb. Bovenstaande regel blijkt deel uit te maken van Rotterdams Dagboek van Joseph Brodsky. Een vertaling overigens, uit het Russisch en het Engels.
Cities –
not people and not hiding in the stairwell
during a downpour.
Bij Brodsky regent het bommen.





Broer

Image result for langspeelplaat kunst



Bij Concerto probeer ik op het allerlaatste moment nog een kerstcadeau te scoren voor mijn svigermor, mede om mijn reputatie als ideale schoonzoon niet (opnieuw) in gevaar te brengen. Een CD dus, een hopeloos ouderwets cadeau besef ik nu, eigenlijk nog ouderwetser dan een langspeelplaat. YT en Spotify hebben de CD om zeep gebracht – vooral ook als cadeau, maar dat terzijde.
'Heb jij een broer,' vraagt de vriendelijke verkoper, een man met een wat verwrongen gezicht en een Amsterdams accent vanachter de toonbank. Hij heeft me eerder geholpen. Je kunt jaren in een winkel geholpen worden door iemand wiens naam je niet weet.
Ik knik. 'Meerdere zelfs.' Meer dan me lief is denk ik wel eens, maar dat zeg ik er niet bij.
'Ik zeg dit omdat jij en hij ongeveer dezelfde muzieksmaak hebben. Jullie kunnen allebei erg enthousiast zijn over muziek.'
'O ja?'
'Ja, en jullie lijken ook op elkaar.'
'Oké.'
'Hij komt hier geregeld.'
'Werkelijk?'
'Ja. En hij werkt bij de bank.'
Ik heb geen broer die bij de bank werkt en ik stel van dit feit de verkoper op de hoogte, maar die laat zich niet zo makkelijk uit het veld slaan.
'Hij werkt in de financiële sector.'
Dat zou al iets beter kunnen, hoewel eigenlijk nog steeds: nee, maar ik wil de verkoper niet teleurstellen.
'Hoe heet jij?'
Ik vertel de Concerto-verkoper hoe ik heet. De verkoper ziet geen reden om zichzelf voor te stellen.
'Ik zal je broer, als hij er weer is, vragen of hij een broer heeft die zo heet.'
'Doe dat. Ik ben benieuwd.'
Zo heb ik weer een reden om binnenkort nog eens naar Concerto te gaan. Ik wil niet dat die winkel verdwijnt. Dat zou een ramp zijn voor mij. En mijn broer.

Wat kan ik DOEN?

Jean Baptiste Siméon Chardin

Na tweeënhalf uur in de ochtend te hebben gebuisd en met de belofte om later vandaag ook nog een 'k-film' te gaan bekijken, plus het vooruitzicht van een speelafspraak met haar vriendin, eist de zesjarige de iPad op, 'of anders je telefoon'.
Ik weiger. Over een kwartier stappen we op de fiets naar haar afspraak; die tijd zou ze zonder scherm moeten kunnen doorbrengen.
'Wat kan ik doen?' vraagt ze.
'Niks. Niksen. Niks mis mee. Het is maar voor vijftien minuten.'
Ze grist mijn telefoon van het tafeltje. Ik trek hem op tijd weer uit haar klauwtjes.
Ze begint te huilen, vrij hard zelfs voor haar doen.
'Wil je op je kamer gaan huilen, ik probeer een gesprek te voeren met je broer.'
Ze stampvoet, briest, maar ik houd voet bij stuk.
'Wat kan ik DOEN?' Ze klinkt wanhopig.
'Misschien wil je broer een spelletje met je doen.' Ik vlucht naar de keuken.
De informaticus blijkt bereid, aardig van hem, een potje met haar te kwartetten.
Krijgt ze toch weer haar zin; daar is ze goed in.
Als ik haar naar haar vriendinnen-afspraak fiets, vraag ik me af of die continue prikkelbehoefte iets is van haar leeftijd, iets van deze tijd of van de vakantietijd. Waarschijnlijk van alle drie iets.
Nietsen raakt uit de mode.
Een gemis.

Oorlog als waanzin



Toen ik in de zaal zat in afwachting van Apocalypse Now: Final Cut, verbaasde het me hoe weinig ik nog van het origineel afwist, dat ik in de jaren tachtig moet hebben gezien. Het enige wat ik me nog voor de geest kon halen, waren de helikopters, en dat was niet zo gek, de film is te beschouwen als een grote (gevechts)helikopter-commercial. Maar misschien doe ik de film onrecht. Apocalypse Now is de geschiedenis in gegaan als staaltje van oorlog als waanzin, waanzin als oorlog, of de waanzin van het geweld, maar in dit opzicht viel het me enigszins tegen. Natuurlijk, er is de scene waarbij Killgore (Dennis Hopper) verordonneert dat zijn soldaten surfen terwijl de gevechten 'vrolijk' verdergaan, er is de scene waarin bij een routine-controle van een vissersboot 'per ongeluk' de visser en zijn vrouw en werklui met mitrailleurs worden neergemaaid. De grote waanzin moet van Marlon Brando alias Walter Kurtz komen, die zich diep in de bossen op de grens met Cambodja heeft verschanst temidden van 'inboorlingen' (dat woord kan ook niet meer), en, – waanzinniger –, talrijke rondslingerende lijken en afgehakte koppen, een grand guignol dat me op bepaalde manier ook aan Italiaans carnaval deed denken. Kurtz, monsterachtig kaal, en sfeervol bijgelicht, slaat uiteraard filosofische en poëtische teksten uit, want dat doen gekken, teksten die mij helaas niet vermochten te imponeren, of, belangrijker: beangstigen. Nee, angstiger, en gekker, vond ik in dit genre de Russisch roulette scene uit The Deer Hunter, maar misschien valt die ook wel tegen, zoveel jaar na dato. We zijn aan dit soort waanzin gewend geraakt, vrees ik.

Autopsierapport



De rat, nat van de regen waarschijnlijk, lag op zijn rechterflank uitgeperst op de klinkers, parallel aan de goot. Het leek alsof hij in zijn vlucht was gepakt, en dat zal ook wel het geval zijn geweest, ik geloof niet dat ratten zich vrijwillig laten pletten, dat ze erom vragen te worden geplet, dat ze de aankomende auto's aanmoedigen: plet me, maar zijn vluchtrichting deugde niet, hij had 90 graden de andere kant op gemoeten om in het water of bij mijn voordeur te komen.
Zijn voorpoten waren verbrijzeld. Ze roerden in een zwarte soep van bloed. Uit zijn borstkas waren ingewanden gefloept; ook ingewanden moeten ergens heen als er opeens grote druk op ze wordt uitgeoefend, en meestal gaan ze dan naar buiten.
Zijn linkerwang was aangetast. De vacht ontbrak leek daar te ontbreken en kleurde rood.
De rat had zijn ogen open, maar je kon hem niet in de ogen kijken. Met zijn standpunt was zijn uitzicht gedaald en gekanteld.
De staart lag naar beneden gekromd, als een haak. Was hij gebroken? Het had er alle schijn van. Op meerdere plaatsen misschien zelfs.
De achterpoten waren ongeschonden gebleven en oogden schoon en wit.
Het bontje onder de staart oogde nog witter – sneeuwwit. Geen vuil te bekennen aan deze zijde, wat toch wel enigszins opmerkelijk mag worden genoemd.
Zijn bekje was halfopen, alsof hij naar lucht hapte, of alsof de rat op het laatste moment nog wat iets wilde zeggen, alsof hij een boodschap had voor mij.

Koloniale erfenis



In de grote kartonnen doos die ik redde van de zolder van mijn ouderlijk huis vind ik twee beenkappen die mijn grootvader gedragen moet hebben in Indië. Ik wist wel van het bestaan van die dingen, en ik herinner me ze ook nog uit het grootouderlijk huis aan de Amstel (een ingenieurswoning bij de Zuidergasfabriek, waar grootvader directeur was), maar ik ben verrast ze tussen mijn zooi aan te treffen.
Ik pel ze van elkaar en doe ze een voor een om. Dit gaat vlugger dan het aantrekken van de scheenbeschermers van mijn tienjarige, behalve dan dat het leren bandje, om de beenkap om de kuit te bevestigen, afbreekt als ik er aan trek. Hm. Hoe oud zullen die dingen zijn? Mijn grootvader was van 1901, hij ging in 1928 naar Indië, dus een jaar of tachtig zeker, denk ik, misschien negentig, of misschien wel honderd als hij ze op zijn beurt weer had overgenomen van zijn voorganger.
Waarvoor had hij ze nodig? Om zich zonder kleerscheuren en beenverwondingen door de rimboe een weg te banen, denkelijk, maar ik zou wat meer details kunnen gebruiken om me daarvan een beeld te vormen. Grootvader zat in de palmolie en in de suiker voor de Handelsvereniging van Amsterdam op Java en Sumatra. Hij was chemiker. Verder weet ik er weinig vanaf. Ik heb hem dertig jaar geleden, toen ik me voor kolonialisme begon te interesseren, nog wel wat vragen gesteld, maar uitgebreide antwoorden gaf hij niet. Grootvader vond niet dat hij koelies uitbuitte. Hij was van mening dat het kolonialisme in de Oost, dat een verbijsterende drieënhalve eeuw standhield, vooral ten bate kwam van de inlanders. Een tegenwoordig lastig vol te houden standpunt.
Heeft mijn grootvader die beenkappen mee het kamp in genomen? Dat moet haast wel, want verder is er uit die tijd niets bewaard gebleven. Een eigenaardig souvenir.

Voettastelijkheden




Ruprechts fetisj bestond eruit zo dicht achter iemand aan te zwemmen, dat zij, soms ook wel een hij, gedwongen was om hem in zijn kruis te trappen. Uit ervaring wist hij dat hij twee keer bij dezelfde zwemmer een 'pootje' kon halen, zoals hij dat noemde (met een flinke tussenpoos). Bij de derde keer kon het geen toeval meer zijn.
Hij zocht zijn slachtoffer, of dader, zorgvuldig uit. Met zijn zwembril-, -muts en -neusklem op leek hij een reguliere borstcrawler, die fanatiek zijn baantjes trok en daarbij onvermijdelijk af en toe in aanraking kwam met medebaantjestrekkers of -treksters, zoals gezegd was hij wat betreft geslacht van de trapper niet erg kieskeurig. Leeftijd evenmin.
De aanraking betekende voor getrapte meer dan voor de trapper.
De trapper verontschuldigde zich vrijwel altijd, zeker de tweede keer, voor de voettastelijkheid. 'Geeft niet,' zei Ruprecht dan. 'Niet erg.' Of: 'Ik heb het niet gemerkt.'
Elk pootje bracht hem dichter bij waar hij zijn wilde. Hij hield de klok in de gaten, vijftig minuten had hij nodig voor zijn onbewust geassisteerde, maar volmaakt geregisseerde spel.
In het beste geval liet hij zich door vijf zwemmers twee keer in zijn kruis trappen; als dat gebeurde, was hij gelukkig.
Een keer floepte zijn erectie op zijn kwetsbaarste moment uit zijn slip. Het ejaculaat zweefde als een kwalletje door het toch al troebele water.
Toen hij zich uit het water hees, had hij in de blikken van de badmeesters afkeuring gelezen.

Diskriminasi



Weinig sectoren worden gekenmerkt door zo'n ongebreidelde tentoonstelling van ijdelheid en, toegegeven: afgunst, als de vaderlandse letteren, of wat daar nog van over is. Een mooi bewijs vormde de groepsfoto van De Bezige Bij, afgelopen zaterdag paginagroot afgedrukt in NRC Handelsblad. Een student antropologie of psychologie zou een studie kunnen wijden aan de manier waarop deze schrijvers poseren, waar ze staan op de trappen, en welke literaire pikorde hierachter schuilgaat.
De ware schrijver wil nergens bij horen, maar niets menselijks is mij vreemd, dus toen ik werd uitgenodigd voor het 75-jarige verjaardagsfeest van de Bezige Bij, waarvan de fotoshoot in de bibliotheek van het Rijksmuseum de opmaat zou zijn, informeerde ik (publicerend bij Thomas Rap, een imprint van de Bij sinds 1999) voorzichtig bij mijn redacteur hoe laat ik mij diende te melden om verzekerd te zijn van een plek in de literaire erehemel.
'Ha Viktor. De foto is alleen voor auteurs die bij de Bij publiceren. We zien elkaar op de dansvloer.' Diskriminasi! mailde ik per ommegaande, maar goed, ik begreep ook wel dat er redenen zijn om te voorkomen dat mensen als Youp van 't Hek (dankzij wie Thomas Rap bestaat, maar die bezwaarlijk de nieuwe Emile Zola kan worden genoemd) en een horde voetbalschrijvers, die thans de bestsellerlijsten bestormen, het iconische groepsportret zouden domineren. Nee, daardoor zouden Jan Jaap Ferwerda, K.P. Brummen en Ulli Hung alleen maar in de verdrukking komen.
Wie schetst mijn verbazing, toen ik de krant opensloeg? Voornoemde redacteur alsmede mijn bloedeigen uitgever, stonden wèl keurig netjes op de foto – en niet achter een pilaar. Hebben zij wellicht een nauwelijks verhulde sleutelroman in de pen, te verschijnen bij de Bij, waarin verongelijkte, om aandacht smekende auteurs op de hak worden genomen?


De Taal der Manipulatie



Harvey Weinstein, zo blijkt uit de documentaire-aanklacht Untouchable, is een klassieke narcist. Maar is hij ook een monsterlijke verkrachter? In de film werd al meteen de toon gezet door een zeer recente foto te laten zien, waarop deze pokdalige, corpulente straatvechter en gevallen filmbons, er wel heel ongunstig uitkwam. Een zieke mafioso. Later kwamen oudere foto's en andere foto's in beeld, waarop hij er zowaar nog enigszins aantrekkelijk uitzag, soort van, voor wie van het genre houdt. Maar het ging niet om zijn uiterlijk, het ging om de tachtig vrouwen die hem hebben aangeklaagd wegens grensoverschrijdend gedrag gedurende de afgelopen dertig jaar; in januari staat hij in New York terecht wegens verkrachting. 'Waarom wil je hier naar kijken,' vroeg lieftallige, die meekeek over haar laptop-klep, 'je weet toch?' 'Ja, maar ik wil weten hoe.' Het is fascinerend om te zien (behalve voor de slachtoffers) wat dit seksuele roofdier uit de kast trok, hoe zijn manipulaties hun beslag kregen. Macht is overal, en kan dus in theorie overal worden geruild tegen seks en andere gunsten, maar nergens was die ruil zo expliciet als in het filmwereldje rond Miramax. Soms verliep de ruil wat moeizaam. Uit niets blijkt dat Harvey vrouwen tegen de grond heeft gedrukt, met messen bedreigd, gedrogeerd heeft (zoals Bill Cosby kennelijk wel), opgesloten of op andere wijze fysiek zijn wil heeft opgelegd. Hij deed het met taal. Dreigende taal, verleidende taal, chanterende taal, psychopathologische taal. Als hij ging schreeuwen wist je, en hijzelf denklijk ook, dat hij verloren had. Vrouwen die met naar bed gingen, hoewel ze van hem walgden, zoals Paz de la Huertas getuigt in de film, hadden al eerder verloren, maar er is nog wel een klein dingetje zoals individuele verantwoordelijkheid. Er bestaan geen relaties zonder quid pro quo.

Nostalgie



Ik rijd naar het ouderlijk huis om mijn laatste troep op te halen. Mijn ouders verhuizen binnenkort naar een appartement in de stad. Ze gaan op kamers.
In de hal van het 'op toplocatie gelegen goed onderhouden, vrijstaand woonhuis met grote inpandige garage', zoals de makelaar het ouderlijk huis heeft omschreven, zit mijn vader met zijn jas aan op zijn rollator. Hij had iemand anders verwacht, iemand die hem naar zijn praatclub brengt.
'Ik kan maar een uur blijven want die schöne Führerin heeft de auto nodig om een duurzame boom op te halen in Laren,' verklaar ik maar meteen, om de klokken gelijk te zetten.
Als ik in een mum van tijd mijn troep (een grote doos, t.w. mijn archief, 'een schrijver zonder archief is geen knip voor de neus waard') in de auto heb gepropt, zitten mijn moeder en ik aan de thee in de living. Onwerkelijk idee dat over een maand, na zoveel jaar, geen Frölkes meer in deze living zullen zitten. Er is een cesuur nodig om nostalgie in opperste hevigheid te doen oplaaien.
Ze moet weg, een vriendin naar het vliegveld brengen. Uber zou een uitkomst zijn voor mijn moeder en haar vriendinnen, maar ze willen er niet aan.
Als ik alleen ben, keert bij mij kortstondig het gevoel terug van jaren geleden. Het gevoel van het rijk alleen. Die mix van opwinding en vrijheid en onrust, omdat je niet goed weet wat met die vrijheid te doen.
Ik banjer wat door het huis, neus in de ijskast in de bijkeuken. Basic lasagna van de Albert Heijn. Twee plakken bloedworst à € 0,99. Een doosje spekdobbeltjes.
Terug aan de eettafel zit ik wat voor me uit te kijken. Ineens staat ze weer voor me. 'Heb je niet in dat mapje gekeken?' 'Welk mapje?' 'Nou, dit mapje.' Ze pakt een bruin plastic mapje van tafel. Ik sla het open, mijn oog valt op een keurig getypt vel met als aanhef: 'Allerliefste schat.' Een liefdesbrief uit 1958. Die wil ik wel lezen.
Ze trekt het mapje uit mijn handen. 'Ik wil het eerst zelf lezen.'
Ik wist niet dat deze brieven er nog waren. Ik dacht dat alle liefdesbrieven waren verbrand. 'Beloof me dat je deze niet verbrandt.'
Dat belooft ze.

Gehaakt



Maarten had zijn koptelefoon opgezet; dat had hij beter niet kunnen doen. Woensdag, aan het begin van de avond, zo rond zessen, het was al pikdonker, was hij Hugo en zijn vriendje gaan ophalen van de voetbalclub. Ze hadden nog staan hannessen met verlichting, omdat Maarten zich had voorgenomen om dat nu eens goed te regelen voor zijn zoon. Hij had zijn eigen lichtjes aan Hugo gegeven, omdat die van hem het niet deden (daar voelde hij zich al wat schuldig over), maar die lichtjes waren nogal zwak geweest, vooral het witte voorlichtje was op sterven na dood, maar daar had hij verder niet bij stilgestaan. Wie bekommerde zich om licht in zijn tijd?
Het vriendje, Timon, had goede verlichting, zijn vader lette kennelijk wel op de kleintjes, maar goed, Timon fietste aan de binnenkant, en het ging nu juist om de buitenkant. De buitenkant was de kwetsbare kant.
Hij was goed geluimd, Maarten, en de jongens ook. Het was koud, maar het was aangenaam koud, Hugo en Timon hadden zoals altijd lekker gevoetbald, Hugo had zelfs gescoord, wat ook niet vaak voorkwam, en de verlichte huizen aan de overkant, de nieuwe zelfbouwvilla's hadden hun kerstbomen al hadden tentoongesteld achter hun gigantische gordijnloze ramen.
Maarten luisterde naar Hou je bek en bef me van Merol op zijn koptelefoon, had hij later gereconstrueerd (uit nieuwsgierigheid trouwens, maar het bleef gênant). Want twintig, dertig meter achter hem bleef Hugo haken aan de spiegel van een tegemoetkomende scooter, zo'n veel te hard rijdende scooter, die ook nog zigzaggend over het tweebaansfietsbad langs de Weespertrekvaart zeilde, onder zijn helm ongetwijfeld keiharde hiphop of iets anders geestdodends, maar dat viel niet meer te achterhalen.
Maarten wist pas dat er iets was bij het stoplicht. Timon tikte hem op de schouder, trekken was het meer eigenlijk. Hij was buiten adem, hij had hem proberen in te halen. 'U moet nu met mij meekomen, er is iets vreselijks gebeurd.'

Kopen kopen kopen, niet kijken

Floris Tilanus' illustratie uit De vertellingen van duizend-en-één-nacht

N. en ik zijn nog niet aangeschoven voor de lunch bij Luxembourg, of Jan Mulder loopt langs over straat, in zijn jasje, met zijn bril op, en stapt het grand café binnen. Jan Mulder is zich bewust van zijn Jan Mulderschap, Jan Mulder is de hele dag Jan Mulder, zou hij niet ook eens af en toe niet Jan Mulder willen zijn? Dat kan ik me zo voorstellen. Jan Mulder snelt naar de leestafel en slaat een krant open en na die even te hebben doorgekeken verdwijnt hij weer, Jan Mulder.
Als het droog is, banen N. en ik ons een weg over het hopeloos overhoopgehaalde Spui om bij Atheneum te komen, N.'s favoriete winkel. Hoewel N.'s rollator grote voorwielen heeft, die dus makkelijk stoepen en dergelijke zouden moeten kunnen nemen, help ik haar de obstakels over. Bij het Nieuwscentrum aangekomen, bedenk ik dat het aardig zou zijn een Corriere della Sera te kopen, dan kan N. haar Italiaans oefenen. De eerste de beste krant uit de schappen blijkt van vandaag te zijn. Hoe is dat mogelijk? Corriere della Sera is toch een avondkrant? Hoe kan die dan al 's ochtends in Amsterdam verkrijgbaar zijn?
Even verderop, bij de boekhandel, vragen we naar een boek van een Georgische schrijfster dat recent is vertaald, met in de titel iets met peren erin. Meer wist N. niet. De verkoper haalt moeiteloos het boek tevoorschijn. Goede boekverkopers outsmarten google. Daarna valt mijn oog op Arabische sprookjes geïllustreerd door Floris Tilanus. Zo wil ik ook wel kunnen tekenen. Kopen. En, omdat ik dat al heel lang van plan was, de verzamelde verhalen van Platonov uit de Russische Bibliotheek van Van Oorschot. Ik wou dat ik het me kon veroorloven.

Een soort dingetjes. Une réduction de Jasper Blom

Bronmateriaal hier.

Koop die man zijn CD's, u zult er geen spijt van hebben.

Vernissage

A hotelroom with Hugo, Sylvia and Olympia laying on her belly


Ik overtref mezelf – geloof me, dit gebeurt niet vaak – vind ik, door naar de vernissage te gaan van Mariecke van der Linden, die me, achteloos, op het schoolplein een uitnodiging in de hand had gedrukt voor haar show in een galerie aan de Veemkade. Toch twintig minuten fietsen door harde wind en pisregen. Maar als ik op de fiets zit met Nick Drake op mijn koptelefoon, bedenk ik dat alleen al de fietstocht de moeite waard was.
'Glaasje champagne?' vraagt een jongeman.
Het blijkt om crémant te gaan maar van een goed merk dus mij hoor je niet klagen.
De kunstenares straalt in haar zwarte, interessant uitgesneden, jurk. Ik wil al meteen een kritische noot kraken over haar werk, maar besef op tijd dat dit not done is. Niet op een vernissage. Niet tegen de kunstenares zelve. Dat is zoiets als op een boekpresentatie de auteur feliciteren met: weet je wat  o o k  goed is?
Nadat ik in gesprek raak met Justine van Lawick, een ervaren gezinspsycholoog over wat te doen bij geen of slechte omgang met je ex, en vervolgens met saxofonist en – weer iets geleerd – beeldhouwer Yuri Honing over compromisloosheid, knalt er tot overmaat van gezelligheid een fles rode wijn tegen de vlakte. Ik kan met gerust hart de terugtocht aanvaarden.
Vrijwel altijd is het beter om niets te doen. Soms kan een klein besluit om toch iets te doen onvermoede gevolgen hebben.

Surprise surprise-avond

Muizenhuis
De eerste surprise-avond met het samengesteld gezin was een geslaagd experiment. Eigenlijk werd er in de voorafgaande stress nauwelijks gehuild; ik herinner me alleen een gilpartij van de tienjarige toen de zesjarige zijn (begin van een) surprise had gezien (in een muizenhuis is het lastig geheime operaties uit te voeren), en een zenuwachtige snik van dezelfde tienjarige toen hij vreesde zijn surprise niet af te krijgen (laat staan zijn gedicht), maar toen hij zag hoe de negentienjarige dezelfde avond nog zijn surprise in elkaar timmerde, ontspande hij.
Ik had de zesjarige getrokken. Wat te maken? Geld in een doosje? Werd 'm niet. Ik kneedde een stuk klei in de vorm van een iPad (haar verslaving), plakte er een spiegeltje tegenaan en noemde deze in mijn gedicht (dat ze deels zelf voorlas, lang leve het basisonderwijs als er niet wordt gestaakt) 'model selfie'. Niet helemaal gender-neutraal, dit, besefte ik pas later, maar goed. Ze sloeg mijn surprise niet meteen op mijn hoofd stuk.
Het succes van onze eerste gezinssurprise-avond werd onherroepelijk toen de tienjarige in een deuk lag terwijl zijn surprise de negentienjarige eerst vieze vingers liet maken in een pizzadoos, en toen middels piepkleine briefjes van hot naar her stuurde op zoek naar zijn cadeautje. Werkt zelfs in een muizenhuis.
En o ja, lieftallige had mij tuk. Ze dicht ze helemaal niet slecht – voor een fotograaf.

Guilty pleasure



Toen N. en ik ons weer eens voor de lunch in Morlang hadden geïnstalleerd, bij het raam, en ik op weg naar de wc daar in de catacomben van dat prachtige grachtenpand een stapel spelletjes zag liggen, trok ik die oude vertrouwde rode doos uit de stapel, nam hem mee naar ons tafeltje en zei: 'We gaan scrabbelen.'
'Leuk!' zei N.
Ik schoof onze glazen witte wijn aan de kant, klapte het bord open, gaf haar en mezelf een balkje en zeven letters uit het zakje (waarbij ik oplette niet alleen E's te trekken), en KLABANG, daar gingen we.
'Ik geloof niet dat ik dit ooit heb gedaan,' zei N., met haar licht gekromde vingers spelend met haar blokjes.
'Wat, nog nooit gescrabbeld? Daar zie ik van op.'
'Bij ons werd nogal neergekeken op spelletjes. Ik voel me nog steeds schuldig als ik de scrypto, de crypto en de weet ik hoe die puzzels heten uit de krant zit te maken.'
'Een guilty pleasure.'
'Ja. En ik ben natuurlijk dyslectisch.'
Dat is een nogal vreemd iets, dat zelfverklaarde dyslecticisme van haar, want ze verslindt boeken, een van de redenen dat ik zo op haar gesteld ben geraakt.
Ze legt een P op het middelste roze vakje van het bord, dan een U op het vakje daar schuin onder (twee keer letterwaarde), en dan een T op het vakje daar weer schuin onder (drie keer letterwaarde), vervolgens T (2 x woordwaarde) en E (idem) en N (idem). Bij elkaar opgeteld 63 punten. Stralend kijkt ze me aan.
Ik neem een slok wijn. 'Sorry, diagonaal mag niet. Alleen horizontaal en verticaal.'
Ze is enigszins verbaasd, maar goed, oké. Later probeert ze nog haar X kwijt te raken door NIX te leggen, en hoewel dat mijn voorkeursspelling is, mag ook dat niet. SH en daarna SHE zie ik door de vingers.
Ik laat haar uiteraard winnen, zo zijn de kaarten geschud, maar kan niet de verleiding weerstaan om VANGNET te leggen op een plek waar dit veel punten oplevert.
Volgens mij hebben we een nieuwe hobby.