Leonard Tsuguharo Foujita |
Tijdens de judoles worden de ouders/verzorgers geacht in de belendende kleedkamers te wachten, alwaar geen ramen, achter een gesloten deur. Dat vond mijn vierjarige aanvankelijk spannend, en ik ook wel een beetje, qua Robert M., Benno L., en Hans V. , maar alles went en we have nothing to fear but fear itself, haven't we?
Vanmiddag hoorden de ouders/verzorgers een onbedaarlijke huilbui uit de sportzaal komen. We lieten die even voortduren, totdat we elkaar vragend aankeken. 'Die van jou? Ik geloof niet dat die van mij is.' Nee, deze huil kon niemand thuisbrengen. Laten huilen dan maar. We keerden terug naar onze tijddoding.
Maar het gehuil hield aan. We hoorden nu sussende woorden van Meester Judo, maar die leken niet te helpen. Het kind riep om zijn moeder.
'Meester Judo weet daar wel raad mee,' sprak een mede-ouder geruststellend.
Inderdaad weet Meester Judo bijzonder goed raad met kinderen die om wat voor reden dan ook niet mee-judoën, maar wat als een kind pijn heeft?
Toen hoorden we – of in elk geval: hoorde ik – hijggeluiden die ik niet kon plaatsen. Het gehijg leek het gehuil te overstemmen.
Soms zit mijn verbeelding mij in de weg.
'Nou, ga maar naar je moeder dan,' klonk Meester Judo door de deur heen, verslagen. Het gehuil stierf weg.
Toen de vierjarigen na afloop juichend de kleedkamers binnenstormden aangezien hun verplichte nummer er weer op zat, vroeg ik aan die van mij wat er aan de hand was geweest met het huilende kind.
'Huilend kind? Ik heb niets gehoord!'