Dit is waarom ik in Amsterdam woon





Aan het eind van een doodgewone, maar blauwluchtige maandag, de sfeer is ernaar, word ik in mijn zoektocht naar een rustig leesbankje verjaagd van het terras van een kolossale, onpersoonlijk ogende, of anders verlaten woonboot die ik voor een AirBnB-hol houd, ik woon hier!, roept een man die als een sprinkhaan uit de deur tevoorschijn plopt, o ja? ja ja, nou sorry hoor, hij schiet me niet overhoop wat hij misschien zou doen als ik zwart en dit Texas was, ik haast me toch maar de weg op, langs de drukke brug, in de voetsporen van een zwerverstype, waar gaat die heen, hij daalt een trappetje af dat doodloopt in een stenen platje vol lege drankflessen, de ingang onder de brug is versperd; dan toch maar liever de andere kant op, laat ik mezelf nog een kans geven, naar de kalm ogende overzijde van de gracht, ik wist niet dat het zo lastig was om in dit deel van de stad een  leesbankje te vinden, misschien is dit beleid, niet te veel leesbanken want dat levert niets op, met lezers kun je zo’n stad niet onderhouden; ik passeer een nauwe steeg die ik niet ken, of die ik me, wegens mijn vermoedelijk door breinmist geplaagde geheugen, niet kan herinneren, en besluit de afslag te nemen, het is geen weelderige steeg, maar hij ligt er mooi bij in dit late, gouden uur; ik wandel hier voor het eerst in mijn leven, dat dit niet eerder is gebeurd zou kunnen komen door de aanwezigheid van ijzeren hekken die nu open staan; de rust is sereen, de achtergevels van de machtige panden die aan de steeg grenzen benadrukken nog eens hoe puissant rijk deze stad is, of ooit is geweest, of weer is; een man loopt mij tegemoet, komt waarschijnlijk terug van zijn werk, bij een bank of een advocatenkantoor of iets dergelijks, of iets in het vastgoed natuurlijk, want ja, alleen die kunnen zich dit veroorloven, ik moet hem dankbaar zijn voor het decor, hij vraagt zich mogelijk af wat ik hier doe, nou ja, ik loop deze steeg even door, meer niet, zou ik willen antwoorden, op zoek naar een leesbankje – ja ja, op zoek naar een opportunity zul je bedoelen, om ’s nachts terug te keren met een breekijzer – maar daar is het einde van de steeg alweer, hij komt uit op dezelfde kade als waar hij begint (het is een U-vormige steeg), en dan eindelijk, in de bocht van de kade, met uitzicht op het mooiste hotel, of in elk geval mooist gelegen hotel, van de stad, is hij (zij? hen?) daar dan eindelijk: het leesbankje, twee zelfs, ik neem plaats op de rechterbank, van de rug af gezien, nog geen tel later strijkt er een vrouw naast me neer, op het linkerbankje, ze heeft een boel tassen op haar vouwfiets en ook een overvolle rugzak op schoot, ze schenkt me een vlugge, nerveuze glimlach, die haar gele wezelachtige tanden ontbloot; ik negeer haar omdat ik wil profiteren van deze prima plek al zeg ik het zelf, maar dan spreekt zij mij natuurlijk toch aan, en niet zonder reden, ze wijst licht hysterisch op een drone boven het water, en juist dan, als we samen de drone gadeslaan, die nogal doelloos in de lucht hangt, als een luie UFO,  een UFO die niet goed weet wat hij wil, of hij wel wil kennisnemen van onze beschaving, wordt hij, de drone dus, aangevallen door een, twee, drie meeuwen, een The Birds-moment; de vrouw en ik halen onmiddellijk onze telefoons tevoorschijn om deze strijd tussen natuur en technologie te filmen, die zal het beslist goed doen op de socials, of anders bij het thuisfront, of ons latere zelf, bij gebrek aan thuisfront, maar we zijn te laat want het luchtgevecht is alweer voorbij, zonder Hitchcockiaans einde helaas, de drone keert terug naar zijn bestuurder, die zich, zien we nu, rechts naast het hotel bevindt, het incident heeft de weg vrijgemaakt voor de vrouw naast me om een boom over drones op te zetten, ze zag een drone-show op het Museumplein, courtesy Van Gogh-museum, nou dan weet je het wel, het museum met de gedegen marketingafdeling, die weet je telkens met een andere smoes naar binnen te lokken, maar mijn oog is inmiddels gevallen op de bruine bol met kaas die de vrouw in haar hand heeft, maar waaraan ze niet knaagt, – is dit haar enige eten schiet het door me heen – maar dan, hoera, komt er een black dude aanwandelen in een coole outfit met een Marshall-koptelefoon op en een ovale zonnebril op zijn neus, een IJ-wit in zijn hand en een joint tussen zijn vingers, hij vraagt of hij naast mij mag komen zitten blowen, en ik zeg natuurlijk ja, blow lekker jôh, sterker: blow in mijn gezicht, in mijn neusgaten graag, ik kan wel wat blow gebruiken, second hand desnoods, en voor ik het weet beland ik in een gesprek over de liefde, hij is negentwintig en nog ongebonden, hij vraagt zich af of dating-apps hem het grote geluk in de liefde gaan brengen, genoeg om te neuken daar niet van en iedereen is into polyamorie ook nog… ik zeg dat ik daar mijn twijfels over heb, over die Grote Liefde per app, maar ik ben een verstokte romanticus die gelooft in het fontein van de fenomenale ervaring, zoals wij die nu hebben, zeg ik, briesje in ons gezicht, blauwe lucht, dit harde bankje, einde dag, jij met IJwit waar ik ook wel een slok van zou willen hebben, joint enzovoorts, met onze ondefinieerbare gemoedstoestanden, geluk, zeker, maar steeds doordesemd met maandagavondmelancholie, de imperfectie van de spreektaal, die wordt aangevuld met de imperfectie van de lichaamstaal, toch vormen zij samen het hele pakket, hier zullen we het mee moeten doen, hoe we hier zitten, niet achter ons beeldscherm slimmigheidjes uitwisselen, maar de rafelige, rommelige realiteit, als ik hoor dat ik dit stokpaardje berijd, stap ik zelf alvast af; ondertussen geeft de vrouw links van mij het op, ze heeft haar halve bruine bol met kaas opgegeten, en ze pakt als een kleine pakezel alles weer op haar vouwfiets en fietst weg met de woorden, geniet van jullie brunch, wat een eigenaardige groet is, en niet alleen omdat het borreltijd is, maar inderdaad, het kan altijd brunchtijd zijn, meanwhile is mijn bankpartner al weer wat meer gedrogeerd geraakt, wat wil je ook, hij laat nu kleine lachjes ontsnappen van tussen zijn droge lippen, lachjes die wijzen op een bepaalde mate van stonedheid, een lachkick heeft hij goddank nog niet, goddank voor mij bedoel ik, ik hoef geen getuige te zijn van zijn lachkick, hoe aardig ik de 29-jarige, die trouwens, zo blijkt als we ons aan elkaar voorstellen, een naam heeft die verwijst naar een Amerikaanse president, een Republikein nog wel (zou hij dat weten? Zou het hem iets kunnen schelen?) ook vind; ik laat zien welk boek ik aan het lezen ben, een roman van de Senegalees-Franse, of Frans-Senegalese schrijver Mohammed Mboughar Sarr, een zwarte man dus (is dat de reden dat ik het laat zien? Mogelijk, maar wat is daar mis mee, want het is een weergaloze roman, jaloersmakend in zijn vertelkunst, culturele reikwijdte en filosofie, De diepst verborgen herinnering van de mens heet de roman, google maar als je zin hebt, als je wilt kun je hem in 1 minuut op je telefoon toveren), ik begin meteen dat boek te bespreken, maar hij zegt, onderuitgezakt glimlachend, ik ben geen lezer, ik ben meer visueel ingesteld, ik antwoord dan behoor je tot de meerderheid, ik heb eerlijk gezegd medelijden met die meerderheid die zichzelf het tragere, maar daardoor verder in je hersenwindsels doordringende genot van de literatuur ontzegt, enfin ik werk niet voor CPNB, nog niet, dus het gesprek gaat al snel over andere dingen, Omroep Zwart, nog niet veel soeps, vindt hij, maar je moet ze een kans geven, denk aan het Amerikaanse BET, dat is ook niet in één nacht onstaan, hij heeft ook tips voor mij, zoals de Black Archives, en J. Cole, een rapper die ik nog niet ken, ga ik uitchecken hoor ik mezelf zeggen, en hij noemt Café Dokter, ik versta hem niet goed, dagje ouder, het duurt even voordat ik begrijp dat hij het over een café heeft, met die eigenaardige, maar voor mij ook weer vertrouwde naam, het lijkt me dat je moet kiezen, of je hebt een dokterspraktijk of je runt een café, hoewel de combinatie ook wel weer een gat in de markt zou kunnen zijn, en trouwens, alcohol is ook medicatie, en ouwehoeren therapie, ik beloof hem dat ik daar nog eens heenga, als ik een klacht heb, of dorst, maar ik weet ook: heel waarschijnlijk is dat niet, ik ga alleen nog naar een achtergrondmuziekloze kroeg met mensen die ik allang ken, op een plek dus waar ik niet verwacht nieuwe mensen te zullen tegenkomen, behoorlijk voorspelbaar eigenlijk, in New York ging ik nog wel alleen naar de kroeg en raakte vrijwel altijd in gesprek, misschien niet het boeiendste gesprek, maar toch, de therapeutische werking ervan was onmiskenbaar, althans voor zolang het duurde, maar nu moet ik weg, ik sta op, het uur dat ik voor mezelf uit het ijsblok van de dag had gebeiteld om op een bankje te lezen is voorbij, gone, verschwunden om nooit meer terug te keren maar goed.


















Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Wat fijn dat jullie er zijn