Ik was weer op straat – ik ben een straatwerker – maar nu in de avond; denkende dat straatwerk in de avond minder heet is dan straatwerk overdag. Nu ik dit opschrijf valt dat nog te bezien, maar ik heb me niet misdragen, ook al was het volle maan op maandag, en wekte ik de indruk, in mijn korte broek, overal voor in te zijn.
Het vrijelijk rondfolderen voor het culturele doel, zo bleek weer, brengt nieuwe vormen van vernedering met zich mee. Zoals: een bewoonster die gezellig haar voortuintje staat te verzorgen, ik maak er een complimenteuze opmerking over; zij knikt, maar steekt haar hand op in de zin van STOP als ik wil bezorgen. 'Het gaat over een culturele instelling bij u in de buurt.' 'Weet ik.' 'Wilt u niet weten wat daar te doen is?' 'Ik weet al wat daar te doen is.'
Of: mooie jongen op geveltrap naar twee NEE/NEE-stickerloze voordeuren zit uitgebreid te bellen. Schudt driftig nee als ik betreffende trap wil bestijgen. 'Die deuren zijn allebei van mij,' voegt hij mij toe. Als ik sip kijk, zegt hij: 'Geef me er dan toch maar een.' Om vervolgens mijn prachtfolder gevoelloos naast zich neer te leggen.
Ik ben een handelsreiziger in overbodigheden. Gratis overbodigheden weliswaar, maar dat maakt die overbodigheden er voor de meesten niet aantrekkelijker op. Daarom duwde ik de folder stilletjes bij velen toch door de bus, ook al leken zij er niet van gediend.
'Het houdt je wel bescheiden,' zei ik toen ik thuiskwam tegen lieftallige. 'Geen enkele keer denk je tijdens dit werk: ik ben king of the world.'
Dat was geen nieuws voor haar.