Geluk

Het culturele spammen gaat onverminderd door. Huis aan huis kan het in dit deel van de stad niet genoemd worden, omdat niet zelden een reeks huisnummers, of zelfs hele blokken met NEE/NEE moeten worden overgeslagen, en zoiets schiet niet op. Het lijkt op ijs verkopen aan eskimo's. Maar dan ineens, geluk. Een hofje, een heel hofje, een hofje waarvan ik het bestaan niet wist – een idyllisch hofje, met nauwelijks tot geen neeën, noch dat uitermate aanmatigende, en eigenlijk ronduit domme 'wij hebben alles al'. 'Wat een aardige mensen hier,' zei ik tegen een man die in zijn idyllische geveltuin wroette. 'Hoezo?' 'Nou, dat hier iedereen mijn foldertje wil.' Hij knikte op een manier van 'zo zijn wij'. Toen ik het hofje verliet, was mijn geluk nog niet op. Opnieuw een portiek met meer dan één nee-loze bus. 'Ah, eindelijk slachtoffers,' zei ik. Een vrouw, die net haar bus leegmaakte, en die me aan mijn moeder deed denken, keek me verwonderd aan. 'Hoezo slachtoffers?' Ik legde mijn probleem uit. 'Geef mij er maar één, want ik heb niet zo'n sticker... Mijn buurvrouw wel, maar die wil vast ook, dus geef maar aan mij mee.' Ik gaf haar twee exemplaren van de culturele verspreiding, waar ze oprecht blij mee leek te zijn. 'En in die andere bussen mag je hem niet gooien?' 'Nee.' 'Al dat gezeik ook,' riep ze ineens fel uit over de gracht, terwijl ze haar voordeur opende, 'wat kunnen mensen toch ongelooflijk dom doen!'