Op weg naar depot spot ik Hotpants, drukdoende in de hitte. Hij heeft – uiteraard – hotpants aan; daarboven niks. Ik stop mijn fiets en bewonder zijn torso, dat ik nog niet eerder in volle glorie bewonderen mocht. Alleen de navelpiercing kende ik, omdat die navel dikwijls onbedekt blijft. Op zijn borst valt onmiddellijk de ster op (of de zon, maar de zon is ook een ster), die hij rondom zijn linkertepel heeft laten tattoeëren. In zijn rechterhand houdt hij een rood, afgescheurd lapje stof, ter grootte van een geel doekje. Pas als hij het aantrekt begrijp ik dat het een topje is.
Hij is met boeken bezig, H.P., boeken die in zijn fietstassen zitten en die hij op straat heeft gevonden. Hij laat me een Hemingway zien. Ik zeg dat ik die wel wil hebben. Ik krijg de Hemingway.
Als ik hem vertel over mijn boek (daar wist hij niets van af), en mijn schrijversschap (idem) en hem uitnodig voor de boekpresentatie, zeg ik nog, – je moet sommige dingen tijdig in de week leggen –: 'Ik heb iedereen andere namen gegeven, maar ik denk dat je jezelf wel gaat herkennen.'
Hij kijkt me verbaasd aan door zijn rechthoekige bril. 'Wat? Ik? Maar ik ben toch een heel grijs iemand?'