Frölken (ww.)

Uit betrouwbare bron heb ik vernomen dat in sommige gelederen van PostNL, met name in Utrecht en omstreken, frölken tot een staande uitdrukking is uitgegroeid. Als in: 'Waar is De Wit?'
'Die is effe frölken.'
Of: 'Zeg Zijlstra, kom je vanmiddag ook naar het werkoverleg?'
'Dacht 't niet. Ik moet frölken.'
Of:  'Walt, hoe was het gisteren op het Hoofdkantoor?'
'O, we hebben prima gefrölkt.'
'Niemand ontslagen?'
'Niet dat ik weet.'
'Wat een weelde!'
Frölken, zoals het binnen PostNL wordt gebezigd, ligt ergens tussen fröbelen en frunniken in, en gedraagt zich als een overgankelijk werkwoord niet ongelijk fietsen. Vervoegen hoeft dus niet ingewikkeld te zijn, voor wie weet waar de umlaut-toets zit. Ik frölk, jij frölkt, wij frölken. Ik frölkte, jij frölkte, wij frölkten. Ik heb gefrölkt. Frölk!
Je hebt schrijvers die uitgroeien tot standbeeld (Multatuli), straat (Bredero e.v.a.), brug (Nescio) of in wiens naam een prijs wordt vernoemd (Biesheuvel). Dan heb je natuurlijk, hors concours, nog Reve, die het revisme uitvond, maar die tuchtige/ontuchtige levenswijze drong nooit helemaal door tot de huisvrouwen voor wie deze volksschrijver voorgaf te schrijven.
Nee, in de strijd om de eeuwigheid kan men maar beter een werkwoord zijn.