Snel verdiend

Toen de ongeschoren man op de omafiets met een tas om zijn stuur vaart minderde en zich tot mij richtte, wist ik: ik ben de klos. Nog voordat hij sprak, wist ik dat ik hem geld zou geven. Niet een of twee euro uit mijn beursje, maar het verfrommelde vijfje dat los in mijn jaszak zat, en waarmee ik tijdens mijn avondlijke wandeling met mijn vingers had gespeeld. Het was dus louter formeel, dat ik zijn verhaal aanhoorde. Het zat goed in elkaar. Er was geen speld tussen te krijgen, vooral omdat hij geen stiltes liet vallen. Dat hij uit Irak kwam, dat zijn asiel was afgewezen – want ja, Irak is natuurlijk een heel veilig land om in te leven, dat weet iedereen – en dat hij leraar was, en dat hij naar Ter Apel moest, en dat hij, en dat hij en dat hij. Alles in feilloos Engels. Ik hoorde hem aanvankelijk aan vanaf de stoep, maar besloot dat dat van weinig hoffelijkheid getuigde, en zette daarom een stap dichterbij. Het was bijna middernacht, ik was bijna halverwege mijn avondwandeling, en ik wilde mijn vijfje overhandigen. Ik verlangde naar mijn bed. Hij verlangde naar mijn geld, maar hij had nog niet gebedeld. Zijn strategie bestond eruit het bedelmoment zo lang mogelijk uit te stellen. Een goede strategie. Midden in zijn verhaal nam ik het vijfje uit mijn zak en wilde het aan hem geven, maar hij had het niet zien aankomen, dus het viel in de goot. Hij boog voorover om het op te rapen, maar ik was hem voor, en legde het verfrommelde vijfje opnieuw in zijn hand. 'Good luck,' zei ik. Hij knikte. We vervolgden allebei onze weg. Ik dacht: snel verdiend. Misschien dacht hij dat ook.