De angst, na een wedstrijdje fluiten bij de mini's, te worden opgewacht door voetbalvaders en -moeders, die me een hoek verkopen zit diep.
Wegens corona mogen alleen coach, scheids, en 'handhaver' – die de ouders buiten het hek moeten houden – het veld op.
Ik kijk naar de grond terwijl ik de haag ouders passeer.
'Wat was dat scheids? Gaf je mijn zoon nou een berisping?'
'Hij trok aan het shirt van een medespeler.'
'Dat heet voetbal, idioot.'
Baf.
Of: 'Waarom heb je dat zevende doelpunt afgekeurd?'
'Ze begonnen te vroeg met spelen, ik had nog niet gefloten dat de partij weer door kon gaan.'
Baf.
'Wat zei mijn zoontje tegen jou in de tweede helft? Dat je de wedstrijd dood aan het fluiten was?'
'Nee, hij klaagde dat zijn veters loszaten. Ik heb hem doorverwezen naar de coach.'
'Ja ja.' Baf.
Nee, in werkelijkheid gaat het bij de denkende club waarvan mijn kinderen lid zijn beschaafd toe. De coach wilde me een fluitje geven aan het begin van de wedstrijd, ik zei hoeft niet, maar ja, hij had ze meegenomen, dus ja. Wie fluit heeft een fluitje nodig. En wie een fluitje heeft fluit erop. Maar waarvoor?
De grootste uitdaging van het fluiten, behalve onpartijdig fluiten, is het niet-coachen. Je wilt als scheids je eigen kind aanmoedigen, complimenteren, maar dat kan niet, mag niet, moet niet.
Bij het oefenen vooraf kreeg mijn dochter meteen een bal van een medespelertje in haar gezicht.
Huilen.
Mocht ik haar troosten? De wedstrijd was nog niet begonnen. Ik dwong een sorry af.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Wat fijn dat jullie er zijn