Pijlen zette je niet in een fles, maar hield je in je hand. De vingers schermde je af met een deel van de mouw van je jas. Dan richten op een vriendje. Psjieuw! Die dan op zijn beurt een pijl op jou afvuurde. Pfgoeh, pang! Meestal miste zo'n pijl, maar ik heb er wel eens een tegen mijn bovenbeen gekregen. En een tegen mijn voorhoofd. Dat was even schrikken.
'Wat doe je, idioot?'
'Sorry.'
Meestal bleef het bij een blauwe plek, een schaafwondje of een lichte brandwond.
Wacht even, ik heb aan al dat geknal wel een scheurtje in mijn trommelvlies overgehouden en bijbehorende levenslange gehoorbeschadiging – maar goed, je moet wat voor je lol overhebben.
Gelukkig droeg ik een bril. Er ging een verhaal over een jongen die twee fonteinen tegelijk had aangestoken, niet begreep waarom ze niet wilden opstarten en er met zijn gezicht boven ging hangen om te kijken wat er aan de hand was – en toen begonnen ze te spuiten natuurlijk. In ieder oog één.
Tja.
B. schepte er aardigheid in om bij villa's strijkers in de brievenbus te gooien – zo'n donkergroene, hardplastic bak met een klep erop. Die stonden in die tijd aan de straat om postbodes de lange tocht naar de voordeur te besparen. Dit 'bommetje posten' gaf een gedempte knal. Een sonoor geluid, buitengewoon bevredigend. Als het bommetje sterk genoeg was, vloog de deksel van de brievenbus.
Dit was voordat villabewoners op het idee kwamen om een paar dagen voor oudjaar hun brievenbussen van de paal waaraan ze bevestigd waren af te halen en in de garage te zetten.
De PTT had al wel in de gaten dat ook hun rode brievenbussen kwetsbaar waren, maar pas jaren later maakten ze het met speciaal geplaatste metalen strips onmogelijk om vuurwerk door de gleuven naar binnen te duwen en op die manier de zwarte tanden waar de post doorheen gleed eruit te knallen en eventuele post die erin zat in de as te leggen.
Putten gaven een diepere sensatie. Niet alleen klonk de knal als de slag op een grote trom, maar trilde bij voldoende kracht de stoep ook een beetje mee – althans, voor ons gevoel.
Explosies in de gracht mislukten niet zelden omdat het moment van detonatie zo nauw luisterde. Maar het was mooi om uit het niets een soort woedende vis omhoog te zien spatten.
Voor wie de wereld iets is om op te blazen zijn de mogelijkheden talrijk. Een vermolmde boomstronk. De knalpijp (sic) van een auto. Hondenpoep.
Hogere vuurwerkkunst was het plaatsen van een bazoeka in de keel (of voor gevorderden: cloaca) van een kikker, die dan, angstig uit zijn ogen kijkend alsof hij wist wat er stond te gebeuren, uit elkaar spatte, als een levende fragmentatiebom.
Dit was voor de Partij voor de Dieren.
Van Brabants roulette was sprake als B. met zijn sigaret de lont van een kanonsslag aanstak, en die dan aan mij gaf. Ik gaf hem dan weer aan H. en H. gaf hem weer aan B., die hem weer aan mij gaf. Wie de kanonsslag op de grond liet vallen ging de geschiedenis in als lafaard, mietje, homo.
Dat deed je niet met hele zware kanonsslagen, anders lag je hand eraf. Nu had je hooguit een bloedblaar op je duim.
Dit was voor de Je bent een rund als je met vuurwerk stunt-campagnes.
Dat kwam allemaal later.
Ik kan me herinneren dat toen ik een jaar of zestien was, mijn knalvuurwerk niet op kreeg voordat ik naar de kroeg ging. Dus dat propte ik in mijn broekzakken. Iedereen rookte in die tijd. Dat ik zelf nooit ontploft ben mag een wonder heten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Wat fijn dat jullie er zijn