Op zoek naar het kasteel

Nu ik eraan terugdenk bevatte mijn bezoek aan het kasteel toch wel enkele slapstick elementen.
'Kan ik mijn sandalen aanhouden naar het kasteel?' vroeg ik aan lieftallige voordat ik vertrok. Zij vond van wel. 'Het enige dat telt is dat je schone kleren draagt en niet stinkt.' Geur lijkt me iets subjectiefs, maar het linnen pak dat ik boven mijn sandalen droeg was vlekkeloos, of zo goed als vlekkeloos.
Het fysieke van het slapstick-achtige – zonder fysiek geen slapstick – bestond er uit dat ik met mijn auto keurig de route naar het kasteel volgde die Google aangaf, maar bij de oprijlaan was ik op mezelf aangewezen en raakte ik dus het spoor bijster. Ik reed een grindpad af dat  r o n d   het kasteel bleek te voeren, in plaats van ernaar  t o e . Ik zag, stapvoets, het kasteel ter rechterzijde in mijn blikveld opdoemen, maar ik zag het er ook weer langzaam uit verdwijnen. Ik stopte bij een wit hek waarop de naam van het kasteel prijkte. De artiesteningang? Ik parkeerde, klom over het hek en liep op een drafje door de tuinen, waar een robotje bezig was het gazon kort te houden, naar de voorzijde, de kasteelheer tegemoet. 'Je bent helemaal fout,' zei hij. 'Je moet bij de voordeur zijn.'
Ik holde terug naar mijn auto maar wist nog steeds niet hoe bij de voordeur te geraken. De kortste route, leek mij, was dwars door de landschapstuin, en dan over een paadje rechtsom naar de oprit van het kasteel. Dus dat deed ik. Toen ik het witte hek opende, kwam er net iemand uit de bossen aanlopen. Ik deed alsof ik precies wist waar ik mee bezig was.
Toen ik eindelijk de auto voor de voordeur had geparkeerd en aanbelde, werd er niet opengedaan, dus telefoneerde ik opnieuw de kasteelheer.
'Is die bel ook kapot?' zei hij niet heel, maar toch wel enigszins geïrriteerd door alle door mij meegebrachte onhandigheid.
Voor mij langs reikte hij nog eens naar de deurbel en drukte hem in.
Hij rinkelde.