Afwijzingskunstenaar

Het is twaalf uur, weten we al wat we met de kinderen gaan doen? Niks, liefst, maar dat kan niet. 'Kinderen moet je uitlaten,' leg ik ongevraagd uit aan mijn gymnasiast. (Gymnasiasten ook trouwens.) Dus gaan we de straat op, want dat is toch vaak het aardigste – in Parijs en waar dan ook. Vooral hier in het tiende. Op Chateau d'Eau waan je je op een markt in Dakar. Bomvolle kapsalons en pruikenwinkels, en veel hangende mannen op straat, vrouwen nafluitend met oorhoepels zo groot als dvd's. Mijn blondjes blijven niet onopgemerkt. 'Nu zijn wij ook eens in de minderheid,' zegt lieftallige. Het voelt goed om in de minderheid te zijn.
'Waarom geven wij die geen geld?' wil de achtjarige weten, wijzend op een moeder met dochter en hond op de Rue du Faubourg Saint-Denis, uitgespreid op het trottoir, naast een jampot met munten. Wij geven alleen aan mensen die het hard nodig hebben, antwoorden wij, maar hoe weten wij wie het hard nodig heeft? De groepjes Syrische mannen die slapen in de parken? De sans papiers die hun tenten hebben opgeslagen langs Canal Saint Martin? De man in lompen die gisteravond in de regen voor ons huis zijn voorhoofd te rusten legde tegen de neus van een bestelbusje, alsof iemand hem in de rug geschoten had?
Sommigen bedelen uit gewoonte. Zoals die bebaarde vijftiger met vers ontstoken filtersigaret in de hand vandaag, die routineus de tafeltjes op het terras van ons café afgaat; in een andere context was hij columnist van Libération geweest. Her en der maakt hij met gedempte stem een praatje, dat steeds weer op hetzelfde uitdraait. Hij wordt beleefd aangehoord, maar hij krijgt niks. De afwijzing laat hem koud. Hij is een afwijzingskunstenaar. Soms zou ik willen dat ik een afwijzingskunstenaar was.