Deo

Aluminiumchloride (werkzame stof uit deo) onder de microscoop

Meteen na het eten vlucht ik naar mijn kantoor om mij aan het gezin te onttrekken, ik bedoel, te buigen over Lacans probleem van de man in de cel – een man zit in een cel, zonder ramen of spiegels, met een kruis of een rondje op zijn voorhoofd; kruis betekent dat hij dood is, rondje dat hij leeft, hoe komt hij erachter hoe het met hem is gesteld? – maar het duurt niet lang voor ik word gestoord door mijn achtjarige, die zich in zijn oversized fleece ochtendjas naar binnen werkt, zijn arm omhoog steekt en zegt: 'Moet je mijn deo eens ruiken.'
Ik steek mijn neus in zijn gladde jongensoksel. Het was mij ook al eens opgevallen dat sommige van zijn kleren sporen droegen van werkende zweetklieren, maar ik vond het nog niet zo erg dat tot de aanschaf van lichaamverzorgende produkten moest worden overgegaan. Hij, en zijn moeder, dachten daar anders over. Sterker, het was een project van die twee, met bijna samenzweerderige eigenschappen (een daarvan was bijvoorbeeld dat ik onder geen beding de deo mocht kopen, maar dat was ik ook geenszins van plan, omdat ik zulke lichaamsverzorging bij een pre-puber zoals hij dus totaal prematuur en bovendien onnodig vind, want wat is er mis met een beetje lichaamsgeur?).
'Lekker.'
Hij glom.