Zug
Duitsland, of meer in het bijzonder: met de trein door Duitsland: het blijft een bijzondere ervaring, natuurlijk in de eerste plaats omdat we (ik) het zo weinig doen (doe). Meteen al na Venlo, in de richting van Duisburg, verandert niet zozeer het landschap (dat blijft nogal saai agrarisch en plat) maar wel de sfeer, de industrie, de architectuur. Opeens overal vuilgele, vuilwitte, bruine gestucte buitenmuren. Om te beginnen bij wat me bevalt: de troeperigheid. De slierten stad en dorp meteen naast het spoor vormen altijd een rafelig niemandsland, ontdaan van opsmuk, alsof het hier toch geen zin (meer) heeft om net te doen alsof, maar in Duitsland zie je ook nog regelrechte puin. Leegstaande fabrieken. Kapotte gebouwen. Half-affe huizen. De Hollandse opgeruimdheid grijpt me soms naar de keel, geeft me het gevoel in een kinderdagverblijf te wonen. Ook opvallend en interessant (nou, ja, vooral opvallend): de talrijke volkstuintjes. Is Nord Rhein Westfalen kampioen volkstuintjes? Dan toch samen met Nederland. Sinister, maar dat kan ingebeelde sinisterheid zijn, zijn de met prikkeldraad omheinde barakken die ik vanuit de trein meen te ontwaren in de bossen. Niet sinister, wel opmerkelijk, omdat ik die in Nederland nauwelijks meer zie: militairen in de trein, bepakt en bezakt. Op het station van Essen sjok ik achter een vrouwelijke militair aan, van ik denk de Bundeswehr, ook wel Heer genaamd. Ze draagt een pet. Op een of andere manier vind ik dat geruststellend.