Een keer per jaar op zijn minst word ik teruggefloten door de natuur.
Gisteren was de context aldus: ik was alleen thuis (hierover geen klachten). A. gaf me telefonisch een opdracht door. Volgens het principe eat that frog vervul ik iedere taak die mij stoort in mijn bezigheden onmiddellijk. Ik haastte mij naar buiten en zocht in het parkje naar lege pet-flessen (waar die lege pet-flessen voor nodig waren laat ik achterwege, dit leidt af van waar het me om gaat: de val). Toen ik klaar was werd mijn weg versperd door een hekje. Moet ik erbij zeggen dat het motregende? Dat ik dat hekje wel vaker heb genomen? Ik kan me niet meer herinneren dat ik een aanloop nam. Hoe dan ook, de spierkracht bleek ontoereikend, te lui, te efficiënt zo je wilt, bovendien had ik mijn handen niet vrij (vanwege de petflessen) waardoor mijn bovenlijf begon aan een baan naar de overkant van het hekje, zonder mijn onderlijf, omdat mijn schoenpunt bleef haken. Toen ik me realiseerde dat ik niet meer op tijd zou zijn om op de geëigende wijze te landen, toen ik wist dat ik ging vallen met andere woorden, vertrok in mijn hoofd een trein van gedachten. Zo direct ga ik pijn voelen. Wat voor pijn, waar, hoeveel? Stel dat ik niet meer kan bewegen? Ik moet op mijn rug op de stoep vallen, en niet op mijn schouder, want daar heb ik al weken last; nota bene: hoofd omhoog houden. Wat me vooral bijstaat is dat ik tijdens de val kalm was, geen paniek voelde. Of het was de kalmte die in elke paniek verpakt zit, het fatalisme.
Ik viel op mijn rug, krabbelde op en ging verder met mijn bezigheden. Zolang je kunt functioneren is er niets aan de hand. In nood wordt elk mens een utilist.
Toen ik het verhaal aan de buurtkinderen vertelde, heb ik, als een soort rondreizen circus, veel succes gehad met de schaafwond op mijn arm.
Vanochtend overal pijn. 'Mag ik medelijden hebben met mijn lichaam,' vroeg ik aan A.
Dat mocht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Wat fijn dat jullie er zijn