Mijn chauffeursdiensten ten behoeve van de micro-tournee van mijn gesprekspartner sinds ’83, tevens veelgevraagd rietblazer, hebben me gisteren naar de wonderlijke plaats van Geraardsbergen gebracht, waar de gastsolist schitterde bij een optreden van de bigband in The Preacher.
Ik was nooit in Geraardsbergen. Mij was verteld Brussel, maar het was dus deze eeuwenoude plaats in, naar bleek, de Vlaamse Ardennen. Een glooiend stadje – dat nam me voor haar in. Ik wandelde meteen door het park met de oorlogsmonumenten naar het hoogste punt, waar een monstrueus, afgebladderd gouden beeld stond van de heilige maagd, en zag, met haar, uit over de eveneens monstrueuze (maar nu om zijn afmetingen) St. Bartolomeuskerk op de Markt, en het daarachter gelegen lieflijke dal.
Waarheen? Nergens heen: rondbanjeren, over de kasseien door de eeuwenoude steegjes. Her en der stuitte ik op pogingen tot poëzie, onder andere van ‘Wivina Steenput’, die me deed denken aan Gumbâh en zijn catalogus van nooit verschenen boeken, maar ook van Victor Vroomkoning, waarin hij zijn oude ouders wachtend op de bus vergelijkt met volle vuilniszakken aan de straat.
Op de Markt werd ik getroffen door een eenzaam gepositioneerde pasta automaat (hoe vers zou de tagliatelle zijn?) als ook door een mysterieuze hand in een gevel, die mij leek te lokken – of was het tegenhouden?
Moest ik eindelijk de Europese vrijheid van vestiging serieus nemen en neerstrijken in Geraardsbergen waar ik, voor dezelfde huur als waarvoor ik in Amsterdam een krappe etage bewoon, een heel huis zou kunnen bewonen met twee woonkamers en twee slaapkamers, een badkamer, een keuken en een zolder plus tuin?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Wat fijn dat jullie er zijn