Bericht van de cramping III: Visite

Omdat we logés hebben, of eigenlijk: omdat wij onszelf als logés hebben aangeboden, slapen we iets krapper dan normaal in het tenthuisje. Ik lig op het hoogste bedje in de kinderkamer. Als ik op mijn rug lig, prikken mijn tenen in het dak, als ik iets te enthousiast op mijn zij draai, stort ik bovenop vrouw en kinderen. Maar krapte of vertigo is niet de belangrijkste reden dat ik niet kan slapen. Achter de wand in de grote mensenslaapkamer ligt de gastheer slash logé, eerst zachtjes, één kant op, maar allengs harder, twee kanten op: in- en uitademend dus, te snurken. Ik vind het moeilijk om na het overdadige maal van eerder die avond, niet aan een varken te denken. Als ik er iets van zeg tegen mijn één verdieping lager gelegen echtgenote, fluistert ze: 'Wat wil je dàn?' Goede vraag. Maar zie, de echtgenote van de snurker heeft mijn klacht ook opgevangen, dat moet wel, want niet veel later – ik weet niet wat ze heeft moeten doen maar het lukt, zelfs zonder hapering of protest – is het stil. Net als ik me nog eens omdraai en me verkneukel over de geheel tot rust gekomen cramping, hoor ik uit de verte een groep nachtbrakers aankomen. Zul je net zien. Pinksterweekend; ja, dan zijn er natuurlijk evenementen, voor jong en oud, de goegemeente moet bezig gehouden worden, ntuurlijk, wat wil je, drank erbij, en dan krijg je dit. Ze komen dichterbij, ik voel bij mijzelf een klaagzang opkomen, de neiging zelfs om er iets van te gaan zeggen, iets door het tentzeil heen te roepen, en dan ineens besef ik: ze zijn boven me, ze vliegen over me heen, naar andere oorden.