Starker truths

David Goodsell: Coronavirus


For the virus, we are the virus. No, let me put that differently: we are the hosts. 'Host' even sounds like too much honor. Hosting sounds important. We are not. We are completely interchangeable. If I am not hosting the virus, you will. If you won't host it, he or she will. The virus doesn't care. The virus behaves like a completely 'art of not giving a fuck' spoiled AirB&B-guest traveling with Uber, leaving no tip, not taking her eyes off her screen.
I was walking down the empty streets of the empty city and wondering what was I missing. Nothing? What if war broke out and nobody showed up? We don't need shops. We don't need restaurants. We don't need offices. We don't need trams, we don't need busses filled with tourists. We don't need museums. We don't need galleries. We don't need publishing houses, we don't need books, we don't need writers.
Food and shelter, you will argue. We will need some of that. Medicine, if necessary (even if there isn't any). Hospitals, probably.
Company. Comfort. Distraction.
Exercise. Motion.
Time.
Work. Always work. Without work, well, lethargy, idleness and, in the end, destruction.
Perhaps. What we need, depends on, well, our needs.
Most of us survive, but, then again, some of us don't. Most of the people who don't survive wouldn't have survived anyway.
This has always been true, but the truth seems starker now.
Some of us, with mild symptoms or no symptoms at all, – like me, I am led to believe –, will be super spreaders.
The virus is looking for super spreaders. Super spreaders are the virus' influencers, bestselling authors. I don't feel like a super spreader, but the virus has no patience for feeling.

Saturday Night At The Movies




It was 9.30 PM. Just when my wife had gone to bed, my ten year old son slipped out of his room to join me on the couch. It was as if he smelled that I was going to try out our new beamer. My wife bought this gadget in order to help us get through the Corona Crisis. Every night we look forward to watching a movie on the big screen, but we're exhausted.
But now it was Saturday night. I played a YouTube compilation of T. Rex scenes from Jurassic Park (with the sound off, as not to disturb my wife). Soon enough the jaw of a huge greenish creature is chomping away in our living room. It is raining hard. Two kids are upside down in a car spinning on its roof. T. Rex comes closer, attacks. The adults in the other car do nothing. T. Rex chews on the tires of the car, one by one he is biting them off. Finally, one kid manages to wrestle himself out from under the flattened roof. The other kid is stuck.
'Dad, can we watch something else?' my son said. 'This is boring.'
I wondered what I would have said to my dad when we saw Hitchcock's Psycho together. (We never did.)
Fortunately, I stumbled upon a live feed from the International Space Station, with a breathtaking view of the planet.
No response from my son. 'Listen, do you understand what this is? We're moving at an altitude of 400 kilometers, at 27.000 kilometers per hour. We're now right above the Indian Ocean.'
He was not impressed.
My last hope: a nature documentary. We've watched nature documentaries together in the past, on a regular screen, and we talked about what we saw, which was nice. This thing on YouTube was something like the best of Planet Earth. Ten minutes. Viewed by millions of people. And indeed, it is spectacular: mountain tops, icebergs, clouds blowing through valleys at high speed.
Meanwhile, my home movie theater companion yawned. I sent him to bed.
This morning, when we are having breakfast, my son tells me he had a nightmare.
'Really?'
'Yeah, it was about you and me running from monsters. They almost got you, dad. But I saved you.'
What a relief.

Gevecht met de apparaten



Teerbeminde heeft €5 betaald om online een concert bij te wonen in de Noorderkerk, maar ze kan niet inloggen via Facebook.
Ik had een Vimeo-app gedownload om Re:Born te kunnen bekijken, een dansfilm van Annemijn Rijk,  ik verheugde me erop die op groot scherm te zien (de boekenkast is verdwenen ten gunste van de huisbioscoop) voor €1, maar mijn beamer wil niet communiceren met Apple TV.
Eindelijk krijgen we de beloofde piano-recital van Martin Oei live op de telefoon. Aansluiten op het bluetooth boxje dat ik bij Mediamarkt had gescoord? De telefoon herkent het boxje niet.
Als de corona-crisis iets heeft ontketend in mijn huishouden, is het een gevecht met de apparaten. Ik struikel over de voedingsdraden van geleende laptops voor de kinderen. Diezelfde kinderen schreeuwen moord en brand als de iPads die nacht per ongeluk niet zijn opgeladen. En sinds ik braaf de corona-check-app van de OLVG heb gedownload, ben ik oprecht teleurgesteld als ik een dag eens niet word opgeroepen om toch vooral mijn 'waarden' door te geven.
Aan het begin van de quarantaine werd lollig bericht dat de vraag naar seksspeeltjes was toegenomen en dat er een baby boom werd verwacht over negen maanden. Ik geloof daar nix van. We zijn veel te veel met onze apparaten bezig in plaats van met elkaar. We verwachten allerlei heil van onze apparaten, maar die heil is eindig en dikwijls gemankeerd.
Nu geldt dat uiteraard ook voor de bevrediging der lusten, maar als het goed is zit daar nog iets meer bij.
Het zin maken lukt even niet meer.
Ik verwacht pas een orgie als het einde in zicht is, een beetje zoals bij de bevrijding.

Feiten en fantasie

Jorge Luis Borges

Toen ik de eerste paar pagina's uit de dummy van mijn nieuwe roman had voorgelezen – ik zag het gezicht van mijn moeder steeds verder betrekken – riep ze uit: 'Vermoeiend hoor! Ik vind het nogal veel allemaal. Ik moet het even verwerken.' Ze nam een slok witte wijn.
Mijn vader nam ook een slok witte wijn.
Ik klapte de dummy dicht en nipte aan mijn witte wijn. Ik weet niet precies wat er zo komisch aan was maar het lukte mij niet een lach te onderdrukken.
Mijn vader zei vanuit zijn vaste stoel in de hoek van de kamer (op tenminste drie meter afstand): 'Ik heb geen fantasie. Dat zat niet in mijn opvoeding.'
Het is een terugkerend thema in zijn reactie op mijn werk: waar ik het toch allemaal vandaan haal. En: dat hij dat nooit zou kunnen. (Terwijl ik vind dat hij heel aardig schrijft. Mijn pogingen om mijn vader aan het schrijven te krijgen blijven evenwel vruchteloos.)
'Dat is wel waar,' zei mijn moeder, 'fantasie kun je niet leren. Die heb je of heb je niet.'
'Onzin,' zei ik. 'Iedereen heeft fantasie. Je kunt leren om die te gebruiken. Kwestie van oefening.'
'Dat komt door mijn opvoeding,' herhaalde mijn vader.
'Er is durf voor nodig om je fantasie te gebruiken. Het is veel veiliger om bij de feiten te blijven. En guess wat, hierin lijk je op de meeste mannen. De meeste mannen zoeken hun heil bij feiten. Terwijl ik geloof dat een belangrijk deel van de troost van verhalen juist ligt bij de fantasiewereld die ze oproepen. Feiten troosten ook, zeker, maar fantasie troost op een andere manier. Fantasie neemt je mee naar een andere wereld, verleidt je, betovert je... als het goed is. Maar dat gevoel moet je toelaten. Vrouwen laten het over het algemeen makkelijker toe dan mannen.'
Ik was weer lekker op dreef. Misschien kwam het door de wijn.
'Wij hadden in het kamp alleen maar feiten,' zei mijn vader. 'Er was geen plaats voor fantasie.'
Ik keek naar mijn vader, inderdaad de grootste rationalist die ik ken.
'Ik hou ook van feiten,' zei ik. 'Feiten zijn heel belangrijk, maar fantasie biedt uiteindelijk meer troost, denk ik.'
'Ligt eraan,' zei mijn vader.

In The Paris Review een interessant interview met Borges. Volgens Borges is fantasie een intentie.


Risico managen

Sandro Boticcelli: Sint Sebastiaan, een van de zes pestheiligen


Het is officieel: ik ben één handdruk verwijderd van een corona-dode. Statistieken zijn een ding, individuele gevallen een ander. Statistieken verspreiden een angst die ik abstract zou willen noemen, een dodelijk slachtoffer in mijn kennissenkring doet me daadwerkelijk sidderen.
Heel even.
Moet ik me nu meer zorgen maken? Nee, omdat de handdruk alweer van lang geleden dateert, en ik, daar zijn de statistieken weer, niet ziek ben (over mijn geest hebben we het niet) en niet tot de risicogroep behoor. Ik schat mijn kans om te overlijden bij besmetting op 1 procent. Dat is niet weinig, maar het is ook niet, nou ja, veel. Toch wil ik nog niet dood. Zo ben ik dan ook wel weer.
Was het verstandig om vandaag mijn ouders te bezoeken om, zoals beloofd, hen aan te sluiten op de wondere wereld die Netflix heet zodat ook zij Marriage Story kunnen bekijken, de nieuwe film van de nieuwe Woody Allen, Noah Baumbach?
Nee en ja. Nee, omdat de overheid elke onnodige verplaatsing van mensen afraadt, zeker niet door brandhaard Brabant, en mijn ouders wel degelijk tot de risicogroep behoren. Anderzijds heb ik geprobeerd zo veel mogelijk bij mijn ouders uit de buurt te blijven (probeer dat maar eens bij mijn moeder) en mijn handen veel te wassen en hen te bewegen hetzelfde te doen. Schrijf ik dit stukje om mijn angst dat ik mijn ouders heb besmet en wellicht vroegtijdig de IC en daarna de EJ (eeuwige jachtvelden) in heb gestuurd uit te smeren over mijn lezers? Ja en nee. Ik geloof dat er een kans is dat ik mijn ouders onvrijwillig heb geëuthanaseerd, maar tegelijk geloof ik dat die kans klein is. Heel klein.
Leven is het managen van risico's. Wat dat betreft zijn we allemaal day traders. We proberen iets uit onder onvolledige informatie, zonder alle mogelijke uitkomsten te weten, en hopen er het beste van. Toch kun je de goden ook tarten. Dat hoop ik in dit geval niet te hebben gedaan. Ik zal me voor de zekerheid tot de zes pestheiligen wenden en een schietgebed doen.

Amuse in Febo-bakje



Patronizing a store is een mooi concept dat ik me uit Amerika herinner; volgens mij is er geen goede Nederlandse vertaling voor. Ondersteunen, beschermen, bevoogden klinkt toch anders. Schever. Patronizing is meer zoiets als vriendschap sluiten met een winkel. Waarom zou je zoiets doen? Wel, omdat je die winkel sympathiek vindt bijvoorbeeld. Waarom zou een winkel sympathiek zijn? Omdat de winkel goede spullen heeft en mensen je op een prettige manier helpen.
Een vriend of kennis hebben met een winkel vergemakkelijkt het patronizen. Zo bestelden we gisteren twee drie gangen maaltijden bij Kaagman & Kortekaas (wij kennen Kortekaas).
Toen ik om 8 uur 's avonds het restaurant aan de Sint Nicolaassteeg binnenliep, herinnerde weinig aan de sfeervolle tent van vroeger. Een oorlogsopstelling: het personeel achter dubbele tafels, en een kleine wachtruimte voor de clientèle.
Wie bij de Febo een frikandel bestelt en die mede naar huis vervoert, kan verwachten dat die frikandel ongeveer in oorspronkelijke (hooguit iets afgekoelde) staat arriveert, maar bij K&K, dat in een ander segment opereert, leek mij het afhalen wat spannender.
De papieren tassen met de maaltijden wogen weinig vergeleken bij Indiaas, of zelfs Japans: een goed teken.
Toen we aan tafel gingen bleek het voorgerecht (biet, burata en witte voorjaarstruffel) zich op te houden in een hoek van de container. Kwestie van herschikken. We vonden ook nog een heerlijk soepje (dat nog warm was) en een amuse, inderdaad, in een febo-bakje. Een amuse in een febo-bakje is zoiets als een trouwring in een luciferdoos, maar in tijden van oorlog moet je niet zeuren.
Het toetje, eclair met schorseneren en lambada aardbeien en ricard, was wat soggy geworden, misschien was het geheel wat door elkaar geschud tijdens de rit naar huis, maar het smaakte nog steeds verrukkelijk. Nee: verrukkelijker. De jonge god(in) die doorgaans bij K&K serveert, moesten we er bij denken.

Statusrapport N.



Hoe het met N. gaat? Naar omstandigheden goed, zou ik willen zeggen, maar dan lieg ik. Het is namelijk nog nooit beter met haar gegaan. Dat ze nog niet eens zo lang geleden in het ziekenhuis lag met NIET REANIMEREN op haar voorhoofd geschreven; dat ze kwakkelde, wankelde en viel; het lijkt tot een ver, boosaardig verleden te behoren. Als ik haar zo zie aanliggen op de bank in haar bibliotheek – zo valt haar etage aan de gracht toch het best te omschrijven –, met La Peste van Camus op schoot (een F-N woordenboek zei ze niet nodig te hebben maar had ik voor de zekerheid toch maar binnen handbereik gelegd), vraag ik me af wat er in vredesnaam nog aan dit plaatje te verbeteren valt. De zon valt met bakken naar binnen. We lunchen genoeglijk aan haar bureau, keuvelend over zaken als:
* Het matige retorische talent der Nederlandse politici (volgens N. was Den Uyl een goede, maar zijn rede tot de natie logenstraft dit; Joop klinkt nog het meest als een oom die maar blijft doorzagen over hetzelfde onderwerp, jaha oom, zou je naar het scherm willen roepen, jaahaa. Zoals bij Rutte en W.A. vraag je je af: waar is het Grote Verhaal, waar is de verbeelding?);
* De kliniek in Scheveningen waar N. is geboren;
* De dochter in Londen met tips over hoe je het uit moet houden met zijn tweeën in quarantaine ('haal er een derde bij en geef die de schuld van alles');
* Of het toegestaan is, auteursrechtelijk en anderszins, dat Wessel te Gussinklo de titel van zijn roman De hoogstapelaar zo overduidelijk ontleende aan Bekentnisse des Hochstaplers Felix Krull van Thomas Mann (antwoord: uitgever noch auteur hoeven zich iets te verwijten);
* Onze spontane uitvinding: hoepelrok met een straal van 1.5 meter. Verplicht te dragen wanneer men de straat op gaat. Te ontwerpen door Viktor... & Rolf, verkrijgbaar bij Lidl. Niet dat N. die gaat dragen, want ze heeft geen  e n k e l e  behoefte om naar buiten te gaan. Waarom zou ze?

Me time



Net heb ik mij geïnstalleerd in de trein op Den Haag Centraal, – ik klap mijn laptop open, verheug me om eindelijk weer eens wat te werken – of er stapt een luidruchtige dronkenlap in.
'Godverdomme waar is iedereen?' zegt de man in plat Haags. Hij heeft een muts op, een shaggie in zijn mond en hij zwaait met een fles witte wijn in het rond. Hij gooit zijn rugzak op de bank en gaat aan de andere kant van het gangpad zitten, zoveel beschaving heeft hij dan nog wel. 'Zit je lekker achter je computer? Je hebt toch geen last van me? Hé, heb je een probleem of zo?'
Ik probeer hem te negeren. Dat lukt vrij aardig. Hij pakt zijn rugzak en gaat achter me in de eerste klas zitten, op de rode bankjes.
Ik concentreer op me op mijn tekst, maar ik heb geen inspiratie. Een conducteur komt de trein binnen en bemoeit zich onmiddellijk met de man op de rode bankjes.
'Meneer, mag ik uw vervoersbewijs zien? U zit in de eerste klas.'
Onverstaanbaar protest. Tierend komt de conducteur de eerste klas-coupé weer uit. 'En haal je gore rotpoten van de bank af zwijn!'
Ik had me deze me time anders voorgesteld.
De man zeilt mijn coupé weer in. Nadat hij me een dodelijke blik heeft toegeworpen met die ongeschoren tronie van hem, stort hij neer bij een jong stelletje, dat bij binnenkomst ook al had geprobeerd grappig te zijn; hij althans, met de dead pan vraag, aan mij gesteld (er was niemand anders): 'Gaat deze naar de Efteling?'
Het meisje voert een gesprek met de dronkelap. Ik wil er niet naar luisteren, maar er zit niets anders op. De man is dakloos. Wilde bij zijn vriendin intrekken, maar die doet de deur niet meer voor hem open. Zijn moeder, zegt hij, heeft nooit van hem gehouden. En nu is hij op weg naar 'destination unknown'. Goed verhaal.

Wat je zou willen



Je zou willen dat je problemen werden weggevaagd, dat je zorgen zouden verdampen, dat je moeilijkheden met de Grote Moeilijkheid in een klap verdwenen. Je zou willen dat nu alles anders werd. Niet alleen hygiënisch, epidemiologisch, quarantaine-technisch, maar je hele leven, dat je hele leven in een ander licht zou komen te staan, dat je nu eindelijk aan dat nieuwe hoofdstuk zou kunnen beginnen, omdat de urgentie nog nooit zo hoog is geweest. Je zou wensen dat de handelingen die eerst zinloos leken, nu langzamerhand betekenis kregen. Je zou hopen dat het Grote Drama jouw eigen Kleine Drama gunstig beïnvloedde. Je zou hopen dat omdat iedereen in de shit zit, jij wat minder in de shit zit, omdat je al in de shit zat. Je zou verwachten dat als iedereen in paniek is, jij helemaal niet in paniek bent, omdat je al in paniek was over iets anders, iets dat je aan niemand durft te vertellen. Je zou denken dat jouw eenzaamheid minder werd omdat je onderdeel bent geworden van een grotere eenzaamheid, weliswaar een naargeestige eenzaamheid, geen melancholische, maar toch. Lotgenoten heb je plotseling overal en nergens, je zou hopen dat dat een band schiep, dat dat je saamhorig maakte, maar niet alleen dat, dat die saamhorigheid je zou afleiden van je onderliggende noodlot, dat je al jaren, misschien wel decennia, achtervolgt. Je zou hopen dat jouw lot werd afgeleid door het grote lot dat iedereen treft; dat jouw lot zichzelf eventjes in de wacht zou zetten, zichzelf misschien wel zou deleten. Je zou hopen dat als alles relatief is, dit nieuwe paradigma ook voor nieuwe relativiteiten zou zorgen, voor nieuwe verhoudingen, veranderingen van kansen, mogelijkheden. Je zou willen dat als dit alles voorbij is, jouw wereld er anders uitzag.

Borrelen zonder besmetting



Vrijdagmiddagborrel nieuwe stijl. Ik heb mijn telefoon op een statief gezet en proost naar Nieuwe Vriend P. op het schermpje. 'Ik geloof niet dat ik ooit in mijn leven geproost heb naar iemand op een telefoon,' zeg ik. Hij ook niet. Hij vertelt dat hij voor het eerst beeldgebeld (gebeeldbeld?) heeft met zijn moeder. Ze wist nauwelijks dat het mogelijk was maar ze vond het erg leuk.
Als ik mijn eigen moeder voorstel om te facetimen, skypen of wat er verder nog voor middelen zijn om elkaars gezichten tevoorschijn te toveren, zegt ze: 'Dat vind ik niks. En ik word er onrustig van. Ik weet toch al hoe je eruit ziet?' 'Dus je wilt dat als ik ooit nog een keer bij je langskom achter een scherm ga zitten?'
Het online in real time ouwehoeren met Nieuwe Vriend P. loopt gesmeerd totdat het beeld vastloopt om daarna in hoog tempo de verloren tijd in te halen. Ik wou dat tête à têtes ook zo werkten. Maar wacht, zo werken ze ook, in mijn hoofd...
Daar is ie alweer, P., en nu loopt hij synchroon. Hij heeft altijd verhalen, daarom houd ik van hem. Zoals het verhaal over de Chinees die de autoriteiten belde met corona-achtige klachten. Een half uur later hoort hij hoe zijn huis van buiten wordt dicht gelast. Oké, dat was misschien fictie. Geen fictie: de vriendin die het allerlaatste vliegtuig naar Marokko had genomen, met de waarschuwing: misschien wordt het lastig om terug te vliegen. Die waarschuwing had de vriendin in de wind geslagen. Nu zit ze in het aller-allerlaatste vliegtuig terug naar Nederland. Mazzel. Ik stel me zo voor dat er mensen aan de vleugels hangen van dat vliegtuig, zichzelf hebben verpakt in een koffer...
Nieuwe Vriend P. zijn Nieuwe Vriendin komt er ook bij zitten, – gezellig –; lieftallige maakt plaats voor haar jongere versie: de Keizerin van Kusland, die trots vertelt over haar vorderingen op blokfluit (sic).
Vlak voordat de verbinding wordt verbroken, maakt P. nog een grimmige vergelijking die eigenlijk helemaal niet zo vergezocht is: deportatie.
We zitten met zijn allen op onze deportatie te wachten.

Geschiedenis van het beeldbellen. Die droom bestond al lang.

Wat te voelen?



Ik weet niet waar ik bang voor moet zijn. Ik wil graag bang zijn, dan weet ik tenminste wat ik moet voelen, maar tot nog toe is dit een volslagen abstracte natuurramp voor mij. The only thing we have to fear is fear itself, of soortgelijke cliché's: leuk bedacht, maar hij werkt niet voor degene die de scherpe loop van een pistool in zijn nek voelt. Maar het kan ook een kleerhanger zijn, dat is het probleem. Alarm! Plan Rutte faalt! We lopen hopeloos achter de feiten aan! of woorden van gelijke strekking bereiken mij van mensen die ik hoog acht, en die trouwens niet meer met mij of mijn gezin willen afspreken. Een ander voegde raadselachtig toe: slik alleen paracetamol, geen ibuprofen, naproxen of diclofenac. Ik had nog niet aan pijnstillers gedacht behalve in de zin van overdoses, genomen door mensen (gezinnen?) die de onzekerheid niet meer aankunnen of tenonder gaan aan hun eigen doemscenario. Zijn de eerste corona-suïcides al geregistreerd? En what about murder by corona? De virale mogelijkheden zijn eindeloos en voor wie bekend is met HIV oud nieuws. Wat is het nieuwe nieuws? Is er nieuw nieuws? Als je bedenkt, zegt een andere goedgeïnformeerde, dat bij de griepgolf van twee jaar geleden 9000 mensen overleden, alleen al in Nederland... Als ze toen met een tellertje op de tizie hadden laten zien hoe snel het ging was iedereen panisch en kneiterdepri (in die volgorde) geweest... nu zitten we nog niet eens op 100 voor NL alleen. Niks doen dan maar? Vanochtend werd ik wakker met de vraag: what's cooking in India? Wat is de strategie van het ministerie van volksgezondheid in Delhi? Wat die strategie ook moge zijn, ik ben blij dat ik haar niet tot uitvoer hoef te brengen. Soms grijpt de angst me naar de keel dat ik mijn oudertjes niet meer live te zien krijg, laat staan zij mijn hoestende gezinsleden. Dus ben ik van plan om ze op te zoeken, per lege trein, een leuk uitje voor de kindertjes... Ben je helemaal gek geworden, dat is het  d o m s t e  wat je kan doen! gilt mijn mede-gequarantaineerde. Ja maar, probeer ik nog, ik stel mezelf achter het raam op en zwaai. Een liedje zingen misschien. Wij voeren met een zucht... Ik zie ons al staan. Zou mijn vader, die met zijn longklachten en hoge leeftijd het meeste risico loopt van ons allemaal, opkijken van zijn middagpuzzel?

Goede speech trouwens van FDR, op het dieptepunt van de depressie. Beter dan die van Rutte, laatst.

Taafopood



Kleine Leeuw is in tranen. Als Kleine Leeuw huilt, is dat met goede reden, maar het is niet altijd even makkelijk om die reden te achterhalen. Hij zit naast me aan tafel, met zijn rekenboek voor zich. Grote getallen vermenigvuldigen. Net heeft hij nog vrolijk een Google Classroom bijgewoond, grappen gemaakt met zijn medeleerlingen (kletsen en gekke bekken trekken blijkt online niet alleen mogelijk maar zelfs veel gemakkelijker; standaard zitten ze te brawlen terwijl de meester, toch geen digibeet, denkt dat ze luisteren), nu biggelen de dikke tranen over zijn prachtige gezicht. Af en toe ontsnapt er een kreun uit zijn verkrampte mond. Quarantaine stress. Zijn school is een beetje aan het overcompenseren met huiswerk. Ze gaan in de overdrive, denk ik, om vooral elkaar en de ouders de indruk te geven dat ze de boel niet laten versloffen door een beetje pandemie.
Ik zou zeggen rustig aan maar niemand luistert.
De Keizerin van Kusland kijkt de emotionele meltdown van haar broer vanaf de bank met een zekere wellust aan. Ha. Ik ben lekker klaar. Een volstrekt onterechte zelf-felicitatie. Vanochtend ben ik nog uitgemaakt voor rotte vis omdat ik iets te vaak aandrong op stilte en concentratie en omdat ik niet onverwijld inging op haar pogingen mij om te kopen.
Taafopood heeft ze geschreven toen ik tafelpoot dicteerde, en als ik alle fouten die ze in dat woord heeft gemaakt voor haar opsom, rent ze woedend van taafo. Ik grijp haar bij haar arm en zet haar, achteraf misschien met iets te veel kracht, terug. Even later geef ik haar weer kusjes omdat ze, nou ja, zo kissable is. Helemaal fout pedagogisch gezien, maar wat kun je doen?
'Alle basisschooldocenten onmiddellijk twee keer zoveel salaris!' roep ik tegen mijn mede leerkracht-schooldirecteur bij het koffieapparaat. 'Dit is fokking zwaar werk!'

Op zoek naar alternatieven



Het volwassenenonderwijs – ik tracht op eigen wijze enige enthousiastelingen de verhaalkunst bij te brengen – onder het Corona-regime kent weer andere 'uitdagingen'. Zaterdagochtend stuurde ik een link naar mijn studentjes om in te loggen op Zoom, opdat we elkaar via steriele computerschermen konden bewonderen, maar ik was in mijn eentje online. Aangekleed, dat wel. De Zoom-klas bleef leeg. Ik mocht mijzelve lesgeven. Nu doe ik dat graag, en ik steek er heus wel wat van op, maar op een of andere manier voelde het alsof ik niet aan mijn verplichtingen had voldaan.
Het andere klasje kwam gisteravond samen bij H., een van mijn meest schrijfgrage cursisten, een 68-jarige met een opmerkelijk meisjesachtige uitstraling en een arbeidsethos waar je u tegen zegt (denk: middernachtelijke emails, boeken- en tv-tips, etc). Mij leek het wel gezellig, zo'n les aan huis bij H., maar gezelligheid is sinds kort verdacht.
Misschien was gezelligheid altijd al verdacht, zeker in leerling-meester verband.
Van de zes cursisten viel er een af omdat die te druk was met zijn barrister-opleiding, een andere omdat zij de Ardennen in wilde vluchten; weer een ander mocht niet van zijn vrouw. Eén cursist had een valide reden: ze was ziek. Uiteindelijk zouden we met zijn drieën zijn, maar toen cursist nummer 2 verdwaalde, wilde H. – terecht – de boel afblazen, maar ik was al onderweg. Dat wil zeggen, dit excuus om aan mijn quarantaine te ontsnappen liet ik me niet zo makkelijk afpakken. Bovendien wilde ik H. trakteren op De grote wil van Mizee.
De privéles was genoeglijk. Toen we aan de Duvel zaten begon H. te hoesten – en niet in haar elleboog, I might add. Ik had haar geen hand gegeven bij binnenkomst, en nam mij voor haar ook niet te kussen bij afscheid, maar toen ik in de deuropening stond greep ze me vast aan mijn wuivende hand. Ik heb op de terugweg geprobeerd niet aan mijn neus en mond te zitten of in mijn oog te wrijven, maar ik weet niet of dat gelukt is. Bij thuiskomst handen wassen. Je bent paranoïde of je bent paranoïde. Niet paranoïde schrijvers hoef ik niet te lezen.

Thuisscholing, dag 1



'Hou je mond, idioot!' En: 'Blijf nou eens van mijn oplaadsnoertje af! Gebruik je eigen oplaadsnoertje!' Ook: 'Wat sluit jij je op in je kantoor? We moeten erbij blijven om vragen te beantwoorden!'
De eerste dag thuisscholing was geen onverdeeld genoegen voor deze leerkracht/schooldirecteur. Ik dacht dat alles vanzelf ging, maar niets gaat vanzelf, en al helemaal het onderwijs niet, zelfs niet als je je kinderen achter zelfredzame takenboekjes zet. Waar is Maria Montessori als je haar nodig hebt?
Het begon al toen ik opperde met de klas eerst een ommetje te maken, en daarna pas aan het werk te gaan. 'Meteen beginnen!' brulde mijn mede-leerkracht/schooldirecteur. 'Nee,' zei ik, 'eerst een frisse neus, we doen net alsof we naar school gaan door een rondje te lopen.' Woedend stapte mijn mede-leerkracht/schooldirecteur onder de douche, en ik met de klas de deur uit. 'Mag ik mijn camera meenemen?' vroeg de zesjarige. Tuurlijk. 'Mag ik mijn step meenemen?' Ook goed.
De zon scheen. Whatever.
Om 10 uur, toen de schooldag eindelijk van start was gegaan, en de pupillen met de tong tussen de lippen bezig waren, bleef de tienjarige steken in zijn verhaalsom. De lichaamstemperaturen van Joost, Evert en Marie moesten in een grafiek worden gezet, en daarna in een staafdiagram. Evert heeft vermoedelijk Covid-19 onder de leden, wilde ik zeggen, maar ik hield me in.
Na driekwartier verklaarde mijn leerkracht/mede-directeur eenzijdig de lessen voor beëindigd, stelde de twee zelfs al ijsjes in het vooruitzicht, terwijl ik dacht dat er nog wel een uurtje stilte bij kon.
Waar kan ik demonstreren voor een lagere werkdruk?


Suriname



Een van de onwaarschijnlijkste bioscoopbezoeken die ik me kan heugen bracht ik gisteravond bij Pathé de Munt. Ik kwam iets te vroeg aan en las op het poster van de film die ik zou gaan zien met mijn exgenote en de informaticus, die uit ons is voortgesproten: We zijn allemaal voorbestemd om te sterven.
Gezellig.
We gingen naar binnen: niemand. We waren ongeveer de enigen.
Eerst de reclame. Die van Hornbach konden we waarderen. Chris Rock, een komiek die mijn exgenote en ik nog leuk vonden in New York, figureerde in een gewelddadige film met een zaag. Dat is zoiets als juf Ank casten in een remake van Rosemary's Baby.
Goed. De hoofdfilm. Suriname. Het begon goed met air-shots van, hoe kan het ook anders, Suriname, en die zagen er prima uit. (Paramaribo by night uit de lucht deed me denken aan, of all places, L.A.) Hoewel een van de personages die voorbestemd was om te sterven in de film het aan haar longen had (ze hoestte bloed), ging het niet over corona. Het ging over misdaad en macht in Suriname. Veel mensen bleken op uiterst gewelddadige manier – denk: de hersens ingeslagen, standrechtelijk geëxecuteerd, met machinegeweren neergemaaid, etc. – voorbestemd om te sterven, maar zoals mijn exgenote na het afrollen van de eindcredits terecht uitriep: 'Ik snap er helemaal  n i e t s  van!' Als Suriname de film iets duidelijk maakt is het het belang van een script. Duur geproduceerde scènes in decadente huizen bevolkt door halfnaakte fotomodellen in designer kleren aan elkaar knopen met behulp van tenenknakkende clichédialogen maakt nog geen film. En toch was het een uiterst geslaagde avond. Wanneer gaan we weer?

Zelf-isolatie



Zelf-isolatie zit mij als een handschoen, en niet alleen op de WC, hoewel dat nog altijd de meest voor de hand liggende plek is voor kelder- en zolderloze kleinbehuisden. Deur op slot, leesvoer op schoot en zelf-isoleren maar. Totdat er mensen (huisgenoten), of dieren (poezen), op de deur bonken, krabben. Die mogen dus niet naar binnen, omdat het virus niet verspreid mag worden, en dat werkt beide kanten op. Ik mag ook niet naar buiten. Doe je behoefte maar in de tuin. Eventueel kan de deur op een kier voor een pastaatje, een biertje, een bakje yoghurt, een kopje koffie. De zelf-geïsoleerde moet wel wat te ontlasten hebben. Maar vooral geestelijk voer graag. Zelf-isolatie kan van splendid isolation verworden tot een claustrofobe kwelling als er geen psychische uitweg is, geen mogelijkheid tot geestvervoering, tot nieuwe gedachten. Wie geen nieuwe gedachte kan ontwikkelen wordt gek. Is gek. Was gek. Dus: leesvoer (of iemand aan de telefoon), is belangrijker dan boodschappen. Voor de buitenwereld geldt: hamsteren of plunderen, dat is de vraag. Ik opteer voor vasten. Volgens de filosoof Peter Singer heeft de mens niet zoveel nodig om te overleven, in een van zijn tractaten geeft hij zelfs een recept voor een simpele doch voedzame avondmaaltijd voornamelijk bestaande uit linzen (red lentil dahl zie hier). Dus dat komt de stoelgang weer ten goede, denk ik dan. Een slaapbeen en/of aambeien, dat is mijn grootste zorg.

Erger dan oorlog



Het nieuws is het snelst. Dan de angst, die komt er vlak achteraan. Vervolgens de zelfvermaning, die soms de vorm krijgt van hoop: niks aan de hand, zo voorbij, keep calm en carry on. Tenslotte zijn daar de maatregelen. Die kregen gisteravond bij mij hun beslag in een afgelast concert van Reijsiger/Fraanje/Sylla in het BIMhuis, meteen gevolgd door de sluiting der bioscopen. Het concert was jammer maar helaas, ik kon ook een cd opzetten van Reijsiger/ Fraanje/Sylla, dat zou zelfs een heel goed idee zijn in deze tijden, maar dit weekend niet naar de bioscoop zit me dwars. Het zou het eerste gezamenlijke uitje zijn met mijn exgenote in tien jaar misschien wel, maar ik heb een slecht geheugen. Daar moet dus een alternatief voor worden gezocht. Ik hoop dat ze daar voor te porren is.
De angst zat er gisteren bij mij goed in toen ik mijn ouders belde voor een corona update en mijn moeder zei dat het oorlog was. 'Tegen bommen kun je schuilen, maar tegen dit virus niet! Je kunt nergens heen! Misschien ben ik volgende week wel dood!' Erger dan oorlog dus. Een schrijver zou zoiets nooit bedenken, die zou altijd een Tegenstander, een Wereldvernietiger postuleren, Het Grote Kwaad, maar dat hoeft dus helemaal niet. De vernietiging van de mensheid blijkt vanzelf te gaan, geleidelijk maar onstuitbaar, in een paar jaar is het gebeurd.
Mijn vader, die niet alleen op het gebied van medische zaken een bijna zen-achtige wijsheid tentoon spreidt, had al eerder zijn zorgen geuit. Angst gaat te ver, op die emotie heb ik hem nog nooit kunnen betrappen, maar zorgen: ja.
'Ik ben er nog steeds niet van overtuigd dat dit niet toch een gewoon griepvirus is,' bereed ik mijn stokpaardje. 'Het enige verschil is dat het traject van de besmetting nauwkeurig is vastgelegd en gedeeld met de rest van de wereld.'
Was het maar waar, hoorde ik mijn vader denken door de telefoon.
Soms wordt hij nijdig als ik iets niet begrijp, maar nu legde hij kalm uit dat ik het toch echt verkeerd zag. Covid 19 is anders dan een griepvirus, omdat het volkomen nieuw en onbekend is. 'Tegen de reguliere griepvirussen hebben we inmiddels in de loop der jaren een soort van resistentie opgebouwd, maar hiertegen kan dat niet. Daarom is het dodelijker.'
Vannacht lag ik langer wakker dan gebruikelijk.

Requiem for a dying planet.

Abo



Men moet ergens abonnee van zijn, men kan niet een leven leiden zonder abo, zeker niet als zich noemende srijver, men moet aan minstens een periodiek zijn zegen geven, dus ik heb mijn zegen gegeven aan De Revisor, een literair tijdschrift waar ik ook wel eens in heb gepubliceerd, en ook wel in de toekomst in hoop te publiceren, maar ik heb nog geen nummer mogen ontvangen. Wel van The New Yorker, dat ik nota bene gelijktijdig had opgezegd. Ben ik niet alweer vijftien jaar woonachtig in de grote stad A.? Is niet iedereen het er over eens dat Amerika steeds onbelangrijker wordt (door eigen toedoen)? Heb ik ooit de moed gehad om mij te abonneren op een Nederlands literair tijdschrift?
Uit De Revisor-droogte en de New Yorker-overvloed kan worden afgeleid dat het moeilijker is om ergens bij te komen dan om ergens onderuit te komen.
Lichtpuntje: van De Revisor ontving ik, nadat het mij eindelijk was gelukt de somma van 45 euro over te maken naar Singel Uitgeverijen, een welkomstgeschenk in de vorm van een dichtbundel van Radna Fabias. Die heb ik doorgestuurd naar de informaticus, die om poëzie vroeg. (Wanneer een informaticus om poëzie vraagt, moet men hem onmiddellijk bedienen.)
Vandaag zat het welkomstgeschenk van The New Yorker in de bus – want zeg maar eens nee tegen het aanbod voor een proefabonnement dat die lui je doen als je net hebt opgezegd –: een tote bag. Een mooi ding (gek woord ook), maar ik ga hem niet gebruiken. Een tas van The New Yorker in Amsterdam is zoiets als in pyjama rondlopen op de Noordpool. Het wachten is op het De Revisor-trainingspak.

Nipnaps



T. lag te kroelen op de vloer, nadat hij zijn verjaardagscadeautjes had gekregen. Het stokje waar hij op beet ontlokte hem bunny kicks. Nipnaps heten die stokjes. Van de buurvrouw natuurlijk weer, eregast op het verjaardagsfeest, die getrouwd is met een kat en dus de beste cadeau's had, hoewel de speelballetjes die de kinderen inbrachten ook niet moesten worden uitgevlakt.
P., buurvrouw haar eigen kat, een intramurale vluchtelinge uit Marokko, had ze niet meegenomen uit angst voor een kattengevecht. Jammer. T. had denk ik een soortgenoot op prijs gesteld.
Lieftallige had een poezentaart gebakken (lees: een taart in de vorm van een poes) en de buurtkinderen hadden voor T. een tekening gemaakt.
'Hij is niet zo visueel ingesteld,' probeerde ik de teleurstelling over T.'s reactie vooraf te temperen. 'Beeldende kunst is niet zijn ding.' Maar de buurtkinderen vonden het helemaal geen punt dat T. hun creaties geen blik waardig gunde. Zij weten dat appreciatie op verschillende manieren kan worden geuit.
Om te voorkomen dat T. niet thuis zou geven op zijn eigen verjaardag, hadden we T. al vroeg in quarantaine gedaan. Met een huis vol gasten, een poezentaart en een scala aan cadeau's en dan geen T., dat was het nachtmerriescenario.
De buurvrouw had een kamhandschoen meegebracht waarmee T. zich wel van zijn nu reeds langzaam uitvallende haartjes wilde laten ontdoen. Kammen en borstels moet hij niets van hebben. Aaien en ontharen is het geheim.
Toen hij 's avonds in zijn kartonnen bakje in de vensterbank lag, snurkte hij opvallend luid. Wij wensten dit te interpreteren als een teken van dankbaarheid.

The Power of Sex

Donna Rotunno

Het leukste aan het Boekenbal is de voorpret. Stel je voor dat je gaat en ga dan uiteindelijk niet, want het valt toch tegen. Dan hoef je dus ook geen kaartje te hebben. Werkt al jaren voor mij. Niet voor mijn vrouw trouwens, die neemt geen genoegen met voorpret en geen kaartje. Volgende editie eis ik  t w e e  kaartjes. (Zo. Dat zal ze leren.)
Met de voorpret zat het dit jaar wel goed, want ik had een etentje in Saskia's Huiskamer, gegeven door Hien (spreek uit Hie-EN) Montyn, een bevriende vertaalster. Denk een lange tafel. Hien wilde mij naast zich hebben. Ik gehoorzaamde. Aan de andere kant zat een dame met wie ik het roerend eens bleek te zijn over de voordelen van alleen wonen, hoewel ik allesbehalve alleen woon. Van Hien moesten we bij elk gerecht een andere gesprekspartner opzoeken. De acteur Yorick Zwart worstelde zich onder de tafel en kwam naast me zitten. Ik herinnerde me hem nog van vorig jaar, toen hij een monoloog hield over Jan Montyn. Al pratende kreeg ik drie ideeën voor toneelstukken. Een ervan heeft als werktitel The Power of Sex. De rechtszaak tegen Weinstein wordt overgespeeld. Dus: beklaagde, advocate (zie boven), getuige, rechter. Een rechtbankdrama over de grenzen van het betamelijke, over vrouwelijk slachtofferschap en mannelijk daderschap. Dan draait het hele toneel om. Een duistere hotelkamer. Een producent en een onwillige actrice. Hierin wordt de cruciale scene waarnaar in de rechtbank wordt verwezen, overgespeeld; we zien hoe het er in werkelijk aan toeging. De derde acte had ik nog niet, maar Yorick zat instemmend te knikken (of ik verbeeldde me dat hij instemmend zat te knikken). Ik kreeg zoveel zin om dit stuk te gaan schrijven, dat ik afscheid nam van de feestdis en in de haast mijn vrijheidshoed vergat.
Maar goed dat ik niet naar het Boekenbal was gegaan, dacht ik nog, want dan was er van mijn scheppingsdrang niets terecht gekomen. Nu ook niet, maar het gaat om het idee.

Training



Middenin een discussie met een voetbalmoeder over de vraag of voetballen in de winter nodig is om kinderen hard te maken; of het niet een beter idee is, net als bij hockey, om de winterstop te verlengen en de zomerstop in te korten, of dat mijn dochter niet moet zeuren en ook in de hagel en winterstorm op trainingen moet verschijnen, vroeg de hoofdtrainer: 'We komen een trainer te kort, wie biedt zich aan?'
Zoals gewoonlijk keek ik de andere kant op. Ik heb geen ambitie om trainer te zijn, bovendien kan ik niet voetballen. Maar als de hoofdtrainer van je dochter (6) je iets vraagt nadat diezelfde trainer diezelfde dochter na wekenlange afwezigheid wegens hagel en winterstormen opnieuw in zijn armen sluit, kun je geen nee zeggen. Trouwens, de zon schijnt en wat moet ik anders? Kletsen met voetbalouders ben ik ook niet goed in.
Ik stiefelde in mijn lange jas het kunstgrasveld op. De hoofdtrainer legde kort de oefening uit: telkens setjes van zes tot acht voetballertjes moesten mij voorbij proberen te spelen en dan proberen te scoren. Zonder keeper. Een kind doet de was, zag je hem denken.
Toen de training eenmaal op gang was – een beschamend aantal jongetjes had geen enkele moeite om mij voorbij te spelen (panna, panna! riep er eentje) – hoorde ik een voetbaloma langs de lijn steeds luider lachen. Ze schaterde het uit. Ik informeerde wat er zo grappig was.
'Ik lach niet om jou, ik lach om mijn kleinzoon. Die is half-Perzisch.' Ik was er niet gerust op.

Deep tissue



In de Chinese massagesalon werd ik geïntroduceerd aan een nieuwe, verlegen lachende masseuse, die zei dat ze Amy heette, wat ik niet geloofde; ik was ervan overtuigd dat ze die naam had aangenomen (of had gekregen) uit praktische overwegingen, maar wat deed het ertoe? Misschien moest ik mezelf ook maar eens uit praktische overwegingen Jan Lul gaan noemen, o.i.d.
Amy, een vrouw van een jaar of veertig met halflang haar, ging mij op blote voeten voor naar haar werkruimte. Haar grote teen week bij elke stap ver naar buiten, alsof hij iets probeerde vast te grijpen. 'I come from Wuhan,' zei Amy, voorzichtig.
'Really? I'm from Brabant.' Ik probeerde weer eens gevat te zijn, ik moest daar eens mee ophouden, dit zijn geen tijden voor scherts.
In mijn onderbroekje ging ik op de grote massagetafel liggen en stak mijn hoofd in het daartoe bestemde gat, dit deed me denken aan de knecht van koning Midas, die het geheim over diens ezelsoren, dat hij absoluut niet mag verklappen, probeert kwijt te raken door een kuil te graven, zijn kop erin te steken en het geheim te roepen, en die kuil dan dicht te gooien. (Deze vroege vorm van privacybewaking blijkt niet te werken.)
Toen Amy op mijn rug klom en haar elleboog in mijn monnikskapspier priemde verwonderde ik me over de alertheid van mijn zenuwen. Ik nam me voor mijn mond een uur lang te houden; Amy's beheersing van talen die ik sprak was nogal rudimentair, en ik had niets te zeggen – behalve misschien au.
Dat zei ik dus ook toen ze me op mijn rug draaide en de binnenkant van mijn bovenbenen onder handen nam en daarbij mijn linkerkniegewricht in een hoek bewoog in dewelke dat gewricht liever niet wil bewegen.
Ze begreep de hint.
Na afloop, ze zat inmiddels opgevouwen op haar voeten in een stoel in de ontvangstruimte, gaf ik haar vijf euro fooi. Ze straalde ze als een meisje dat een aai over de bol krijgt van haar vader.

Maart



Wie: Merel
Waar: De Achtertuinen, Amsterdamse Rivièra
Gehoord: 2/3, 06.00
Herhaling: onduidelijk.

De spontane solo waarmee Merel haar come back maakte, en ook de lente aankondigde, – wat prematuur mogen we zeggen, maar deze waardeloze winter kan maar beter zo snel mogelijk worden vergeten – was aan de vroege kant. Dit had zijn voordelen. Wie vroeg naar bed gaat, en wie gaat dat heden ten dage niet, moet niet verbaasd zijn dat hij ook vroeg wakker wordt. Of men zit 's avonds laat te niksen, of ligt 's ochtends vroeg te piekeren. Twaalf uur slapen is alleen weggelegd voor zuigelingen en sommige hoogbejaarden.
Nadat ik was gewend aan het idee mijn werkweek te beginnen met Merel, kon het aandachtig luisteren beginnen. Dit werd vergemakkelijkt door de totale stilte die ons leek te omgeven. Hoe het kan weet ik niet, maar er was vanochtend om zes uur niemand anders in De Achtertuinen, althans niet iemand die geluid maakte. De poezen hadden hun strooptochten opgegeven, en zich binnen toch maar weer op hun bakjes gestort; de Sint Bernhard van de buren verkeerde nog in diepe slaap en de mensen, ja, die hielden zich ook eindelijk eens allemaal koest.
Ik geloof dat het Concertgebouw wel eens ligconcerten organiseert. Het publiek ligt op bedjes of matjes en luistert met de ogen dicht toe. Deze première was beter. Gratis om te beginnen.
Merel liep haar hele onwaarschijnlijk gevarieerde repertoire af. Herhaling is niet haar ding, of alleen om kort een punt te maken. Maat- en toonsoorten gooide ze met duidelijk dédain voor klassieke ordeningen en schema's door elkaar. Haar slobberende glissando, soms van boven naar beneden en weer terug, slaagde er meermaals in een glimlach op mijn gezicht te toveren. Maar vooral ontroerde me dat ze gekomen was – voor mij, wilde ik graag geloven.

De heks



Heks, een ander woord was er niet voor de vrouw die ons op de stoep de weg versperde, alweer enkele weken geleden, ik meen in de non-tijd, de tussentijd, tussen kerst en oud en nieuw. Wilde bos haar, een dikke pukkel naast haar neus en lange, vieze nagels. Die drie eigenschappen zijn misschien geen sine qua non voor het heksendom; ik kan andere verzinnen, zoals een krassende stem (had ze niet, ze had een lage, doffe stem), en een spitse neus (had ze ook niet, wel een grote, geen wipneusje in elk geval) maar laat ik het zo zeggen, met de aanwezige eigenschappen zou ze van zeer goeden huize moeten komen om aan de beschrijving heks te ontkomen.
'Jullie denken dat jullie er goed vanaf komen, hè?' zei de heks. 'Vergeet het maar. Deze keer zijn jullie aan de beurt, let op mijn woorden. Het gaat jullie pakken, uitroeien, wegvagen! Het is een kwestie van tijd! Denk niet te gauw dat je wordt overgeslagen, dat het alleen anderen zal treffen, ver weg, of dat het wel mee zal vallen... Het zal niet meevallen, deze keer is het ernst! Mondiaal! Allesoverheersend! Niets en niemand ontziend!'
Wij wilden doorlopen, onder het motto negeren is beter dan pareren, maar zo gemakkelijk liet ze ons niet gaan. Met een insectensprong bewoog de heks naar haar nieuwe positie waardoor wij opnieuw nergens heen konden, maar ik moet toegeven, het was vooral wat ze zei en hoe ze het zei, dat maakte dat we als aan de grond genageld bleven staan.
'Jullie gaan sterven! Zien jullie dat dan niet! Het gebeurt recht voor je ogen, het komt steeds dichterbij en jullie doen niets! Jullie laten je als een willoos lammetje naar de slachtbank voeren. Vind je dat fijn? Dan moet je het zelf weten. Ik ga je niet redden! Je zoekt het maar uit, als jullie zo graag ten onder willen gaan, roemloos nog wel, be my guest. De groeten!'
Toen de heks eindelijk stil viel en haar armen langs haar aanzienlijke lijf liet vallen, waardoor wij verder konden, dacht ik: voor dit soort mensen woon je in de stad.