We zitten in het restaurant van Palais de Tokyo op aanraden van een in Parijs bekende nicht met goede smaak. Het is een restaurant in het hogere segment, maar dat moet maar een keer mogen, vinden wij, ook al ga ik op een haar na failliet (wie nog geld over heeft voor een armlastige schrijver: NL88ABNA0545272254; als dank maak ik een boekje voor u).
Beeldige gastvrouwen (wat een vreselijk woord is dat toch) brengen ons naar onze tafel en dito obers, die ook nog eens aardig zijn, serveren ons verrukkelijke, verrukkelijk geprijsde gerechten.
'Hou eens op met dat foto's maken!' sis ik tegen lieftallige, die haar telefoon heeft gericht op de reusachtige lichtkunstwerken (lampen kun je ze niet meer noemen) aan het onwaarschijnlijk hoge plafond.
'Ik wist niet dat jij dingen nog gênant vond,' kaatst lieftallige terug.
'Komt door al die beschaafde mensen om me heen.'
De kinderen hoeven zich niet te gedragen want die worden subiet afgevoerd naar de speelruimte, waar twee speeldames ze onder handen nemen. Ze kunnen daar ook eten. Je hoeft je eigen kinderen dus helemaal niet te zien als je naar het restaurant van Palais de Tokyo gaat; een win-win situatie. Naast ons wordt de vader van een jonge baby onmiddellijk door de moeder van tafel gestuurd, met baby, als die ook maar een kik geeft, om hem tot stilte te wiegen bij de toiletten. Te jong nog voor de speeldames, denkelijk.
Na afloop van de voortreffelijke lunch is het even de vraag of we het museum nog zouden moeten aandoen. Buiten zien we dat er zich een flinke rij heeft gevormd voor de museumkassa. Op zo'n moment kun je redeneren dat het wel iets moet zijn en aansluiten, of denken: misschien niet. Wij dachten het laatste.