Voorafgaand aan de ochtend V



Uren was Inzig nu al onderweg, uren die dagen leken, misschien zelfs weken, maar een bordje "C: x km" was nog niet gezien, en dat kwam niet door de duisternis. In dit landschap was men niet scheutig met naamborden, afstandsborden, of wat voor borden dan ook. Alles sprak voor zich voor wie hier al eeuwen woonde; voor de buitenstaander, zoals Inzig, bleef er weinig anders over dan gokken. Culturen hadden de neiging zich af te sluiten voor de buitenwereld; een open cultuur tekende in zekere zin zijn eigen doodsvonnis. Maar dat was allemaal academisch voor Inzig. Er was een doel, sort of, en dat doel diende, sort of, te worden bereikt. De ochtend was nog altijd niet aangebroken, de dag had nog altijd geen verlichting gebracht, toen Inzig eindelijk aankwam bij een vervallen loods aan de rand van het bergdorp, waar Timeu, gekleed in een wollen berenpak, en helemaal zwart geschminkt, drukdoende was om zweepslagen te oefenen. Verfijning of precisie was kennelijk niet Timeu's belangrijkste oogmerk; het maakte een hels kabaal. Timeu keek nauwelijks op toen Inzig de vochtige, slechts door enkele flikkerende TL-buizen verlichte loods betrad, liet alle plichtplegingen achterwege en kwam meteen terzake. 'U wenst dat ik de zweep over uw rug leg, over die van mijzelf, of dat wij op zoek gaan naar andere ruggen waaroverheen ik de zweep zou kunnen leggen?' De vraag werd meer gegromd, dan gesteld. Inzig moest hier even over nadenken; ontbraken er trouwens niet enkele opties, bijvoorbeeld dat Inzig de zweep over Timeu's rug zou leggen? Niet dat Inzig daar nu de energie voor had, maar toch. Het ging om het idee. Waarom zou Timeu een monopolie moeten hebben op het toebrengen van lichamelijke pijn?