Voorafgaand aan de ochtend VII
Als betrof het hier een eeuwenoude traditie, werden in stilte alle tafeltjes en stoelen aan de kant geschoven en ontblootten alle mannen hun ruggen, de ene na de andere werd zichtbaar, en stelden ze zich zodanig op, dat Timeu en Inzig, maar vooral Timeu, er makkelijk bij kon. De vrouw achter de bar, Zenu heette ze, ging van de weeromstuit, omdat ze niet dacht binnenkort nog bestellingen te ontvangen, de toog schoonmaken, waarbij ze de neusvleugels van haar haviksneus, waarschijnlijk een of andere tic, wijdopen zette. Inzig keek uit over de zee van mannenruggen en verbaasde zich erover, dat zij allen behaard waren, maar daarvoor waren het mannenruggen. En zij waren niet alleen behaard, maar ook bespikkeld, beschadigd, gekloofd, gehavend, en wat dies meer zij, en er zouden, gegeven de geestdrift waarmee Timeu de zweep hanteerde, vermoedelijk nog meer oneffenheden op deze blote mannenhuiden ontstaan. Timeu deelde de eerste klap uit, zonder ook maar een woord of gebaar van ceremonie, aan een kleinere, oudere man die als een gebalde vuist op de koude stenen vloer lag en die, voordat hij ineen was gedoken, en zijn neus naar zijn knieën had gebracht, Inzig een blik had toegeworpen van intense tevredenheid, onder zijn niet te missen want volstrekt detonerende haarstuk. IJdelheid was, ook in C, een factor om rekening mee te houden. De man gaf een korte gil, na Timeu's zweepslag, maar dat leek geen uiting van pijn, maar van ontzetting, omdat Timeu zijn haarstuk eraf had gezweept. Het sneue lapje was aan het uiteinde van de zweep blijven hangen.