Ongelegen
Hoe komt dat plantje hier? Daar weet ik niks van, en in het boek staat ook niks... Ik lag diep te slapen – denk ik, want van dat slapen was ik me niet bewust, alleen van het wakker worden, geloof ik – toen er aangebeld werd. Ik opende mijn ogen. Wie kon dat nou weer zijn? Wie belde op dit onmogelijke uur? Iedereen die mijn dagritme ook maar enigszins kent, die ook maar een heel klein beetje op de hoogte is van mijn status, weet dat ik op dit uur slaap en dus niet gestoord wens te worden. Het was pikdonker in mijn kamer, (hetgeen niet verwonderlijk was, want ik herinnerde me zelf de dikke gordijnen te hebben dichtgetrokken), op een spleet licht na. Ik werkte mezelf uit bed. Gelukkig had ik wat kleren aan. Niet mijn meest representatieve outfit, maar ik verwachtte dan ook niemand. Ik schuifelde naar de deur en opende deze. Er stond een man voor mijn neus die me vaag bekend voorkwam. Hij had twee kinderen bij zich, een ervan droeg een fel gekleurde jas die mijn aandacht trok. 'Dag tante,' zei de man. 'Komen we gelegen?' De vraag stellen was hem ontkennend beantwoorden, maar ik manoeuvreerde mijn gezicht in een beleefde plooi, terwijl ik hen binnenliet. Hij trok meteen de gordijnen open ging thee zetten. De jongen met de felle jas nam plaats in mijn bureaustoel en giechelde om mijn verstrooidheid, wat mij weer deed giechelen. Knipperend met mijn ogen, en voorzichtig proberend met mijn lippen, nipte ik van de hete thee. Ik wou dat ze weggingen, die lui, en dat deden ze eindelijk ook. Hij hielp me terug in bed, sloot de gordijnen en was weer verdwenen.