'Ik heb nou toch iets gelezen,' zegt mijn moeder over de telefoon, 'een roman bestaande uit een zin. Eén zin! Titel: Nu ik. Geschreven door Rutger Pontzen. Wel eens van gehoord? Thomas Rosenboom heeft het aangeprezen. Zei dat het op meesterlijke wijze toewerkt naar een apotheose of zoiets. Maar ik vond het niets. Vreselijk! Eén zin. Dat is toch niks?'
Ik zeg tegen mijn moeder dat ik alleen al het idee toejuich dat een schrijver iets anders probeert dan altijd maar weer hetzelfde, en dat de moderne Nederlandse literatuur opvallend conservatief is. Ook al bevat Ulysses veel, zo niet alle literaire fratsen die je zou willen uithalen, dan betekent dat nog niet dat er alleen maar naturalistische romans geschreven zouden moeten worden.
'Ja, maar één zin! Ik heb een stukje geprobeerd, maar het was niet vol te houden. Ik heb het boek meteen weer naar de bibliotheek teruggebracht.'
Het is inderdaad moeilijk vol te houden, zo'n experiment, zowel voor de lezer als voor de schrijver. Ik doe het ook wel eens, maar dan in korte stukjes. Ik geloof dat het langste verhaal uit één zin een tirade tegen vakantie was voor het 'Vakantiedoeboek' van Hans Ubbink, maar daar heb ik nooit ook maar een reactie op gekregen, ook niet van mijn moeder.
Pontzens roman in één zin doet me denken aan The Interrogative Mood: A Novel?, een roman bestaande uit alleen maar vragen. Ook gewaagd. En vermoeiend.
Opnieuw neem ik me voor vaker het experiment op te zoeken, al was het alleen maar om mijn moeder op de kast te krijgen.