Niets ging vanzelf, behalve misschien het uitlezen van Hardy's elegante Apologie van een wiskundige. 'Denkbeeldige universa zijn zoveel mooier dan het knullig in elkaar geflanste werkelijke universum, maar de mooiste voortbrengselen van de verbeelding (...) moeten meestal direct na hun totstandkoming worden verworpen om de genadeloze maar afdoende reden dat ze niet kloppen met de feiten.'
Die uitspraak liet ik nog maar eens tot me doordringen, terwijl een grote meeuw zich voor mijn patrijspoort opstelde. Hij leek interesse te hebben in het tucje in mijn vingers, het laatste eetbare dat ik in de kastjes had kunnen vonden, en dat ik daarom zo langzaam mogelijk op peuzelde. Waarschijnlijk begreep de meeuw dat hij nooit bij mijn tucje zou kunnen komen, maar dat betekende niet dat zijn aandacht verslapte. Ik dacht aan The Birds van Alfred Hitchock, maar dat doe ik wel vaker als ik een meeuw, of een kraai, van dichtbij zie, en dan met name de scene waarin de mensen (eindelijk) worden aangevallen door hun mede-tweebenigen.
Mijn dagdromerij werd verstoord door gemorrel aan de voordeur, en daarna gebonk over het kleine wenteltrapje naar de leefruimte in de romp. Twee 'nieuwe bekenden' stonden voor mijn neus. Tim had voor de gelegenheid zijn teenslippers verruild voor bouwvakkerschoenen. Tom droeg een T-shirt met FUCK ME erop, dat zijn harige pens maar ten dele bedekte. Hun kale hoofden waren vochtig, van zweet, dacht ik.
Hield hun komst verband met de enigszins verontrustende brief die zojuist was bezorgd? Hadden zij die bezorgd?
'Gentlemen – what a surprise,' zei ik, omhoogkomend en mij langs hen heen werkend naar de kombuis. 'Would you care for a cup of tea?'
Mijn 1,2,3-plan was om kokend heet water uit de waterkoker over hen heen te gooien en in de consternatie die dat veroorzaakte, de boot te verlaten, en de deur achter me te vergrendelen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Wat fijn dat jullie er zijn