Voorafgaand aan de ochtend III



Eindelijk stuitte Inzig op een weg. Of een pad. Eigenlijk niet meer dan een spoor. Iemand was hier eerder door het landschap gegaan, zei dit spoor – hoewel het niet sprak, het getuigde alleen maar, maar dat was voor Inzig genoeg. Wie op een spoor stuit, heeft een nieuw probleem, namelijk welke kant het op te volgen, maar Inzig wist: omhoog. Inzigs weg was altijd omhoog gegaan, nooit omlaag. Alles wat de moeite waard was, lag in de hoogte. Inzig was niet van ambitie gespeend, maar de ambitie had vooralsnog weinig teruggegeven.
Honger was ondertussen een factor die de koude, moede en donkerte begon te overtreffen. Het weinige dat in het licht van de zaklantaarn eetbaar leek, prikte. Aan een plant had Inzig een felle artisjok zien hangen, ter grootte van een handgranaat, maar hieraan haalde de hongerige de vingers open. Rauw viel er eigenlijk aan deze vrucht geen lol te beleven. Eindeloos kauwen kon Inzig ook op de vijg van de vijgencactus, waarvan het hier wemelde, maar het viel niet mee die los te werken zonder de weerhaakvormige stekels te incasseren. Het blad van de cactus zelf leek op een pingpongbatje en smaakte navenant. Geduld moest Inzig hebben. In C, dat boven aan de berg zou moeten liggen, moest er van alles te eten en te drinken zijn. In C zou Inzig zich kunnen warmen, voeden en troosten, mits Timeu zich liet zien.
Even dacht Inzig de zwerfkat te hebben afgeschud, maar die volgde hem nog steeds, op gepaste afstand. Gezelschap was gezelschap. Wie zich verloren voelde kon niet te kritisch zijn.