Een hoog oplopend meningsverschil tussen een mannelijke en een vrouwelijke collega ontaardde in de verontwaardigde vraag van de laatste aan de eerste: 'Ben j i j nou een vent?'
Hierop liet de mannelijke collega zijn broek zakken.
Hij werd een week geschorst.
Professor in de wiskunde
Het verhaal ging, of althans: werd in de wereld gebracht door mijn breedsprakige collega en oud-depothouder, dat er een professor in de wiskunde rondliep op depot. Goed, hij was professor in de wiskunde in Irak geweest, jaren geleden, maar wiskunde blijft wiskunde. Toen ik de betreffende Iraakse collega op depot voorbij zag suizen, hij houdt er een pijlsnelle manier van werken op na, riep ik: 'Jij bent toch professor in de wiskunde?'
'Ja ja,' zei hij in het voorbijgaan, het zweet van zijn voorhoofd wissend, 'inderdaad.'
'Kun je me dan misschien helpen met de oplossing van mijn handelsreizigersprobleem?' Ik had namelijk met mijn verspreiding van de culturele folder in het centrum van de stad wel degelijk een probleem van het type: hoe de kortste route te kiezen tussen een x aantal, onregelmatig verdeelde punten. De Irakees knikte hevig dat hij wist waar ik het over had maar ging er verder niet op in. Toen vroeg ik hem: 'Wat is de stelling van Pythagoras?' Hij begon te lachen, bleef heel onrustig rondlopen, onderwijl verklarend dat hij 'alleen theorie deed', als professor in de wiskunde in Irak, dat het al zestien jaar geleden was dat hij die theorieën had bestudeerd. Ik schudde mijn hoofd. 'Je gelooft hem niet?' vroeg de breedsprakige oud-depothouder aan mij. 'Het kan niet dat hij de stelling van Pythagoras niet kent. Niet als hij professor in de wiskunde is. Luister, je hoeft voor mij geen professor in de wiskunde te zijn, maar als je er wel een bent, vind ik dat wel interessant.' Toen iedereen weer weg was, en ik mijn loop deed, vroeg ik me af of ik niet al te drammerig was geweest, en misschien zelfs ethnocentristisch. Misschien bestond er een wiskunde waar ik niets van afwist.
'Ja ja,' zei hij in het voorbijgaan, het zweet van zijn voorhoofd wissend, 'inderdaad.'
'Kun je me dan misschien helpen met de oplossing van mijn handelsreizigersprobleem?' Ik had namelijk met mijn verspreiding van de culturele folder in het centrum van de stad wel degelijk een probleem van het type: hoe de kortste route te kiezen tussen een x aantal, onregelmatig verdeelde punten. De Irakees knikte hevig dat hij wist waar ik het over had maar ging er verder niet op in. Toen vroeg ik hem: 'Wat is de stelling van Pythagoras?' Hij begon te lachen, bleef heel onrustig rondlopen, onderwijl verklarend dat hij 'alleen theorie deed', als professor in de wiskunde in Irak, dat het al zestien jaar geleden was dat hij die theorieën had bestudeerd. Ik schudde mijn hoofd. 'Je gelooft hem niet?' vroeg de breedsprakige oud-depothouder aan mij. 'Het kan niet dat hij de stelling van Pythagoras niet kent. Niet als hij professor in de wiskunde is. Luister, je hoeft voor mij geen professor in de wiskunde te zijn, maar als je er wel een bent, vind ik dat wel interessant.' Toen iedereen weer weg was, en ik mijn loop deed, vroeg ik me af of ik niet al te drammerig was geweest, en misschien zelfs ethnocentristisch. Misschien bestond er een wiskunde waar ik niets van afwist.
Eh...
Mijn nieuwe favoriete weduwe – laat ik haar Ava noemen –, voor wie ik eindelijk weer eens wat post had, waaronder een verdwaalde Privé, deed open zonder broek aan. Ik ben inmiddels gewend dat weduwen bij wie ik bezorg geen broeken dragen, en waarom zou je ook, als je de hele dag in je eentje door het huis sjouwt, ik draag ook nauwelijks kleren als ik alleen thuis ben, maar ik was toch wel ietwat verrast om haar in haar ondergoed in de gang aan te treffen.
Ze maande me alvast in de zitkamer plaats te nemen terwijl ze iets aan haar blootheid deed. Vervolgens kwam ze in haar peignoir binnen, ging in haar vaste stoel zitten bij het verduisterde raam en zei: 'Vind je het vies als ik een sigaret opsteek?' Ik schudde van nee.
Ze haalde haar hand door haar sluike, zilvergrijze haar. Ik keek naar haar lange roodgelakte nagels. Voor haar, op haar rollator, lag een pasfotootje van haar man. Ze had net haar drieëntachtigste verjaardag gevierd. Hij was nog niet zo lang dood.
Ik merkte dat ze na elke zin 'eh...' zei, een langgerekte 'eh...', en toen besefte ik dat ze 'eh...' zei om te voorkomen dat ik tussenbeide zou komen, of dat er een stilte viel, die ik bijvoorbeeld zou kunnen vullen met de mededeling dat ik moest gaan. Ik liet veel 'eh...'s' passeren, totdat ik echt moest gaan. Toen ik ging vroeg ik me af hoe lang ik had kunnen blijven zitten als ik haar niet had onderbroken.
Ze maande me alvast in de zitkamer plaats te nemen terwijl ze iets aan haar blootheid deed. Vervolgens kwam ze in haar peignoir binnen, ging in haar vaste stoel zitten bij het verduisterde raam en zei: 'Vind je het vies als ik een sigaret opsteek?' Ik schudde van nee.
Ze haalde haar hand door haar sluike, zilvergrijze haar. Ik keek naar haar lange roodgelakte nagels. Voor haar, op haar rollator, lag een pasfotootje van haar man. Ze had net haar drieëntachtigste verjaardag gevierd. Hij was nog niet zo lang dood.
Ik merkte dat ze na elke zin 'eh...' zei, een langgerekte 'eh...', en toen besefte ik dat ze 'eh...' zei om te voorkomen dat ik tussenbeide zou komen, of dat er een stilte viel, die ik bijvoorbeeld zou kunnen vullen met de mededeling dat ik moest gaan. Ik liet veel 'eh...'s' passeren, totdat ik echt moest gaan. Toen ik ging vroeg ik me af hoe lang ik had kunnen blijven zitten als ik haar niet had onderbroken.
The Poetry Review
Kate, de Britse, die helemaal de deur komt opendoen voor The Poetry Review, vraag ik naar haar mening over Prime Minister May.
Die May gaat wel, zegt ze, maar die Johnson! Dat die erin geslaagd is in het kabinet te komen! Vreselijk... Kate wordt emotioneel. Gaat ze huilen? Dat niet, maar het scheelt niet veel, ze lijkt steun te zoeken in het trappenhuis. 'And I am not even allowed to vote.'
Wat blijkt, ze woont te lang in Nederland om in het Verenigd Koninkrijk te mogen stemmen, en te kort in Nederland om in Nederland te mogen stemmen. 'I am allowed to pay taxes, but I'm not allowed to vote.'
Unfair, indeed. 'Are you a poet?' probeer ik het over een vrolijkere boeg te gooien.
'My husband,' zegt ze, tikkend op het tijdschrift dat ik haar heb overhandigd.
'Has he been published?'
'O yeah, here and there... Luckily, he is also an engineer.'
Die May gaat wel, zegt ze, maar die Johnson! Dat die erin geslaagd is in het kabinet te komen! Vreselijk... Kate wordt emotioneel. Gaat ze huilen? Dat niet, maar het scheelt niet veel, ze lijkt steun te zoeken in het trappenhuis. 'And I am not even allowed to vote.'
Wat blijkt, ze woont te lang in Nederland om in het Verenigd Koninkrijk te mogen stemmen, en te kort in Nederland om in Nederland te mogen stemmen. 'I am allowed to pay taxes, but I'm not allowed to vote.'
Unfair, indeed. 'Are you a poet?' probeer ik het over een vrolijkere boeg te gooien.
'My husband,' zegt ze, tikkend op het tijdschrift dat ik haar heb overhandigd.
'Has he been published?'
'O yeah, here and there... Luckily, he is also an engineer.'
Blauwtje
'Zullen we anders... een keer... naar de film?' vroeg ik aan de collega die inmiddels in ruime mate had bewezen over dezelfde smaak in films te beschikken als deze postbezorger, toen er een film ter sprake kwam die we allebei wilden zien. Tuurlijk, dan hoef je nog steeds niet naar de film te gaan met je collega, je kunt jaren achter elkaar vaststellen dat je dezelfde filmsmaak hebt, je kunt jarenlang favoriete DVD's uitwisselen, er eindeloos op depot over discussiëren, maar wat ook mogelijk is, is een invitatie doen uitgaan aan de collega in kwestie, of niet eens een invitatie, meer een suggestie. Dus dat deed ik. 'Nee, kan niet,' mompelde hij.
Kapmouwtjes
Na weken eenzame arbeid, lijkt het, kom je opeens iedereen tegelijk tegen. Niet alleen de bijna-gepensioneerde ex-depothouder, die drie weken met een vriend gaat fietsen, vertelt hij, en dan bij thuiskomst 'lekker wassen'; de alcoholische collega die met zijn lijzige bariton staat te bomen over niets (zoals alleen alcoholici dat kunnen); de aardige saaierd die aankondigt een maand lang naar de Drôme op vakantie te gaan en afscheid neemt met 'Nou, tot over een maand dan, hè!', waarop nauwelijks tot geen reactie komt; maar vooral ook de huidige depothouder, die by far de grootste bezienswaardigheid blijft. Vandaag draagt hij zijn gepatenteerde ultrakort afgeknipte jeans, boven zwarte kistjes, maar hij heeft ook, en dat heb ik nog nooit eerder bij hem gezien, een heuse PostNL-polo. Bij nadere inspectie klopt er iets niet aan die polo: het design is verstoord. Wacht eens even, ik zie het pas als ik bijna klaar ben met mijn lunch-peer: hij heeft de mouwtjes afgeknipt, zodat er kapmouwtjes ontstaan.
'Heb jij die mouwtjes afgeknipt?' vraag ik tenslotte maar naar de bekende weg. Als je niets weet te vragen, kun je maar het best naar de bekende weg vragen.
'Een kleine aanpassing,' glimlacht hij, ietwat betrapt, en fietst vlug het depot uit.
'Heb jij die mouwtjes afgeknipt?' vraag ik tenslotte maar naar de bekende weg. Als je niets weet te vragen, kun je maar het best naar de bekende weg vragen.
'Een kleine aanpassing,' glimlacht hij, ietwat betrapt, en fietst vlug het depot uit.
Zonder deurknop
Een deur zonder deurknop. Hij staat op een kier. Het ruitje in de deur is kapot, er hangt een smoezelige lap voor. Ook de rest van de voorgevel verraadt weinig decorum. Zit deze Amsterdammer te wachten op een brochure ter promotie van de levende klassieke muziek? Misschien niet. Of toch. Hoe dan ook, ik zie geen NEE/NEE dus ik sla toe; deze brievenbus laat ik mij niet meer afnemen. Het probleem is alleen, ik zie geen brievenbus. 'Hallo?' zeg ik, terwijl ik de deur zonder deurknop iets verder openduw. Mijn hart gaat sneller kloppen. In principe kan achter die deur een lijk liggen in verregaande staat van ontbinding, een broodmagere junk op een matrasje, of een bejaarde die zit te suffen voor de televisie – alles is mogelijk. Ik voel me een inbreker, dat voel ik me wel vaker in dit vak (in mijn andere vak ook wel, maar minder letterlijk). Dan doemt ze ineens vanuit het duister voor me op. Een vrouw in verregaande staat van verwaarlozing. Alcohol vermoed ik, of geestesziekte. Gaat ze me met een broodmes te lijf? Nee. 'Kom maar binnen!' zegt ze. 'Eh, nee,' stamel ik, verontschuldigend, 'maar ik heb wel dit voor u.' Ik overhandig haar de brochure, die ze bekijkt alsof het een stuk brood is. 'Bedankt.'
Een angst
De man, over wie ik vandaag in de krant las, ongeveer van mijn leeftijd, misschien iets ouder, met twee dochters, kennelijk, want die kwamen ook in het verhaal voor, die namen het – een ontroerend detail – voor hem op, is architect, en houdt kantoor aan de Keizersgracht, het stukje waar ik van de week nog culturele folders bezorgde, misschien wel op precies dezelfde plek als waar hij stond, (het zou kunnen dat het verhaal me daarom zo aangreep maar het greep me sowieso aan omdat het een angst van mij is, als postbode en als niet-postbode), stond begin dit jaar buiten te telefoneren, met zijn rug naar het grachtenpand, toen iemand hem van achteren in zijn nek stak met een mes.
Ziek
'Misschien moet je jezelf maar ziek melden vandaag,' zegt lieftallige vanochtend aan de ontbijttafel in het tenthuisje waar we donderdagmiddag naar toe waren gevlucht. Het ziet er inderdaad naar uit dat ik hetzelfde virus te pakken heb als de rest van mijn gezin, een gemeen zomerverkoudheidje inclusief keelpijn, spierpijn en misselijkheid. Ik bel mijn vervangende teamcoach (de reguliere teamcoach is met vakantie) om me af te melden. Als ik klaar ben met het inspreken van zijn voicemail, neem ik een hap uit mijn croissant, me verkneukelend bij het idee dat ik vandaag niet hoef te werken. 'Moet je eigenlijk niet thuis zijn als je ziek bent?' vraag ik me hardop af. 'Niet dat mijn teamleider het gaat controleren, maar toch. Wie ziek is, is thuis ziek. Volgens mij kun je niet ziek zijn in een tenthuisje.'
Geluk
Het culturele spammen gaat onverminderd door. Huis aan huis kan het in dit deel van de stad niet genoemd worden, omdat niet zelden een reeks huisnummers, of zelfs hele blokken met NEE/NEE moeten worden overgeslagen, en zoiets schiet niet op. Het lijkt op ijs verkopen aan eskimo's. Maar dan ineens, geluk. Een hofje, een heel hofje, een hofje waarvan ik het bestaan niet wist – een idyllisch hofje, met nauwelijks tot geen neeën, noch dat uitermate aanmatigende, en eigenlijk ronduit domme 'wij hebben alles al'. 'Wat een aardige mensen hier,' zei ik tegen een man die in zijn idyllische geveltuin wroette. 'Hoezo?' 'Nou, dat hier iedereen mijn foldertje wil.' Hij knikte op een manier van 'zo zijn wij'. Toen ik het hofje verliet, was mijn geluk nog niet op. Opnieuw een portiek met meer dan één nee-loze bus. 'Ah, eindelijk slachtoffers,' zei ik. Een vrouw, die net haar bus leegmaakte, en die me aan mijn moeder deed denken, keek me verwonderd aan. 'Hoezo slachtoffers?' Ik legde mijn probleem uit. 'Geef mij er maar één, want ik heb niet zo'n sticker... Mijn buurvrouw wel, maar die wil vast ook, dus geef maar aan mij mee.' Ik gaf haar twee exemplaren van de culturele verspreiding, waar ze oprecht blij mee leek te zijn. 'En in die andere bussen mag je hem niet gooien?' 'Nee.' 'Al dat gezeik ook,' riep ze ineens fel uit over de gracht, terwijl ze haar voordeur opende, 'wat kunnen mensen toch ongelooflijk dom doen!'
Abonneren op:
Posts (Atom)